| |
| |
| |
Jérôme Louis Heldring
Amsterdam 21 december 1917 - Den Haag 27 april 2013
FOTO VINCENT MENTZEL
Omdat hij toch tijd over had, begon J.L. Heldring in de Nieuwe Rotterdamse Courant (nrc) een eigen rubriek. Hij was weliswaar adjunct-hoofdredacteur bij dit liberale dagblad, maar hoofdredacteur A. Stempels was niet iemand die veel van zijn leiding wenste af te staan. Op 4 januari 1960 verscheen voor het eerst Heldrings rubriek - het woord column gebruikte hij er niet voor. Hij noemde haar ‘Dezer dagen’. Pas 52 jaar later, op 5 april 2012, liet hij zijn lezers weten ermee op te houden. Hij wilde niet ‘in herhaling van uitgekauwde thema's’ vallen.
Zo hield Heldring toch het heft in eigen handen. Want nieuwe hoofdredacteuren met wie hij te maken kreeg nadat de nrc met het Algemeen Handelsblad in 1970 was gefuseerd tot nrc Handelsblad, ontvingen na verloop van tijd steevast een brief van hun veelgelezen columnist annex rubriekschrijver. De strekking daarvan: mochten zij van mening zijn dat ‘Dezer dagen’ zijn beste tijd had gehad, bijvoorbeeld omdat er wartaal in zou staan, dan moesten zij niet schromen de auteur dit te laten weten. Natuurlijk zou hij er dan mee stoppen. Geen van die hoofdredacteuren heeft dat ook maar een moment overwogen. Heldring was een monument van de krant - en monumenten benader je met eerbied. Die houd je in stand.
| |
| |
Hoezeer Heldring nochtans ook zelf de regie over zijn bijdragen aan de krant wenste te houden, bleek uit een andere handeling. Op reeds vergevorderde leeftijd overhandigde hij de chef van de parlementaire redactie van nrc Handelsblad een enveloppe en zei erbij dat die pas na zijn overlijden mocht worden geopend. De inhoud: zijn laatste rubriek, zijn afscheidsgroet aan de lezers, postuum te publiceren. Maar hij was zijn dood voor en opende zelf de enveloppe.
In de vestiging van nrc Handelsblad in Den Haag, een bijkantoor, had Heldring vele jaren na zijn uitdiensttreding een werkplek. Tot ver na zijn pensioengerechtigde leeftijd, 65 jaar in zijn tijd, bleef hij zijn rubriek publiceren, al ging de frequentie van Dezer dagen terug van drie- naar twee- naar eenmaal per week. Maar wel élke week. Tot het einde beschikte de auteur over de helderheid van geest die daarvoor een vereiste was. Hij was de getuige en beschrijver van tientallen jaren wereldgeschiedenis.
Na zijn pensionering stapte hij dagelijks, in de vroege ochtend, in Leidschendam op de fiets om op weg te gaan naar de Haagse binnenstad. Zo nodig in een regenpak. Of met beenbeschermers om de broekspijpen, die hij ter redactie weleens verzuimde af te doen. Hij had er een kamertje voor zichzelf of een dat hij deelde met de chef. Graag liet hij zich door de redactieassistente van koffie voorzien, maar als bij haar afwezigheid de chef hem hetzelfde aanbod deed, weigerde hij dat - ieder zijn taak. Rond een uur of negen fietste hij huiswaarts - daar ging hij werken aan zijn rubriek, na de lunch en na een middagdutje.
Minder matineus aangelegde redacteuren kon het jaren ontgaan dat Heldring de redactieruimtes met hen deelde. Veel maakte dat niet uit: Heldring was geen man van praatjes, grote noch kleine. Gezelligheid was iets voor anderen. Toen hij in een eerdere fase van zijn loopbaan in Rotterdam als commentator en rubrieksschrijver een eigen kamertje had verworven, liet hij tussen zijn vertrek en het aangrenzende gedeelte van de redactiezaal waar de collega's van buitenland zetelden, een luikje aanbrengen, ‘met veel hinderlijk getimmer en gezaag’, zo noteerde Martin van Amerongen in zijn boekje Persmuskieten. Dat bespaarde hem geloop naar de grote zaal. ‘Toen dit luikje op het punt stond in gebruik te worden genomen, werd dit plotseling geopend, aan de verkeerde kant, en staarde Heldring in het gezicht van zijn collega Van As, de eindredacteur van de weekeditie. En die sprak de woorden: “Eén croquette, alstublieft”.’
Op de Haagse redactie nam Heldring de post door en rammelde wat
| |
| |
op zijn oude typemachine - het computertijdperk, inclusief internet, liet hij aan zich voorbijgaan. Vooral las hij er de kranten en weekbladen uit buiten- en binnenland, die hem de stof boden voor weer een rubriek. Hij beantwoordde (vele) brieven van lezers, en, zeker niet te vergeten, lezeressen, die nogal eens getuigden van hun bewondering, soms adoratie, voor de rubricist. Van lezers kon hij zich dat laten welgevallen, maar overigens was bewondering in het leven van Heldring een gemoedstoestand waar wat hem betreft slechts in beperkte mate sprake van kon zijn. Toen de journalist Frénk van der Linden in een tv-documentaire over zijn werk en leven tegen hem zei dat hij een fan van hem was, pareerde Heldring dit met de opmerking dat een journalist neutraal hoorde te zijn.
Niettemin had ook Heldring zijn inspiratiebronnen. De schrijfster Carry van Bruggen (1881-1932) schreef in haar boek Prometheus: ‘De dingen bestaan door hun verschil met andere dingen, zoals ook mensen in hun geestelijke en stoffelijke zin slechts bestaan door hun verschil met anderen.’ Die opvatting, de behoefte van mensen om zich te onderscheiden, werd een van de drie rode draden die Heldring - zo constateerde hij zelf achteraf - door zijn werk spon. De andere twee waren zijn ambitie om mensen, zijn lezers, tot nadenken te zetten en de rol van macht in de politiek, in het bijzonder de internationale. Een ander voorbeeld voor Heldring was de Franse socioloog Raymond Aron (1905-1983), jeugdvriend van Jean-Paul Sartre en later diens opponent, columnist van onder meer Le Figaro. ‘Aron kon zaken op zo'n buitengewoon lucide wijze samenvatten, dat ik vaak dacht: god, dat ik daar nooit zelf opgekomen ben,’ zei hij eens.
Jérôme Heldring werd geboren als zoon van de Amsterdamse reder en bankier Ernst Heldring en de Française Marie Constance Bungener. Hij was een van hun zes kinderen. Zijn vader, een strenge, afstandelijke man, was tevens Eerste Kamerlid voor respectievelijk de Liberale Staatspartij en de voortzetting daarvan, de Partij van de Vrijheid (geenszins te verwarren met de huidige pvv). Ook al overleed Jérômes moeder toen hij zes jaar was, thuis aan tafel werd Frans gesproken. Het Zwitserse kindermeisje was ook Franstalig.
Hij bezocht het Barleaus-gymnasium in Amsterdam en ging rechten studeren in Leiden. Daar schreef hij artikelen in Virtus Concordia Fides, het blad van het studentencorps - zijn eerste stappen in de journalistiek Hij herinnerde zich hier later over dat eens in de zoveel tijd op de redactievergadering een motie werd aangenomen met de vaststelling dat het
| |
| |
intellectuele peil van het gemiddelde corpslid niet laag genoeg kon worden aangeslagen. ‘Ik vrees dat daar wel een grond van waarheid inzat.’
Zelf sympathiseerde Heldring op jonge leeftijd - tussen zijn zestiende en achttiende jaar - met de nsb. Hij noemde dat later een ‘fascistische bevlieging’ en ook een symptoom van zijn rebellie tegen het vaderlijk gezag. Tot zijn excuus voerde hij aan dat de nsb in die jaren, 1933-1935, nog niet antisemitisch was. In 1939 werd hij gemobiliseerd, in de oorlog maakte hij deel uit van een batterij van de bereden artillerie. Kortstondig, de Nederlandse krijgsmacht capituleerde al snel in mei 1940.
Na voltooiing van zijn studie trad hij in dienst bij de wetenschappelijke uitgeverij E.J. Brill in Leiden. Na drie jaar, enkele maanden na afloop van de Tweede Wereldoorlog, werd hij redacteur buitenland bij de Nieuwe Rotterdams(ch)e Courant, toen voor even Nationale Rotterdamsche Courant geheten, omdat voor de originele titel een verschijningsverbod gold. Hij schreef er de buitenlandrubriek ‘Toestand’ waarin hij getuigde van zijn historisch besef, zijn scepsis over de gesneefde Volkenbond (voorloper van de Verenigde Naties) en zijn geloof in het Atlantisch bondgenootschap. Het zou later een leidraad worden in zijn rubriek Dezer dagen: internationale politiek is vooral het resultaat van landen die hun eigenbelang vooropstellen; machtsverhoudingen zijn aanzienlijk bepalender dan idealisme.
In 1949 ging hij in New York werken bij het Nederlands Informatie Bureau, om Amerikanen voor te lichten over Nederland. Hoewel hij twee jaar later zelfs directeur van het nib werd, keerde hij in 1953 terug naar zijn oude stiel, de nrc. Hij zou de pen niet meer neerleggen, tot kort voor zijn dood.
Nadat hij adjunct-hoofdredacteur was geweest onder Stempels werd hij in 1968, nadat de redactie zich daarvoor had uitgesproken, een van de hoofdredacteuren, vanaf 1970 ook van de fusiekrant nrc Handelsblad, tot stand gekomen na een moeizaam proces waarin Heldring een belangrijke rol speelde. Hij schreef ‘Onze Beginselen’, naar eigen zeggen ‘op een zondagmiddag’, die een kleine vijftig jaar later nog altijd de leidraad van die krant zijn. Ze bleken niet aantastbaar door de tand des tijds.
Maar het hoofdredacteurschap was Heldring niet op het lijf geschreven. Rompslomp, gedoe - wie veel organiseert, schrijft weinig. Hij trok zich terug. Wel hield Heldring zijn opvattingen over journalistiek overeind. Het mag waar zijn dat volledige objectiviteit niet haalbaar is, schreef hij in zijn laatste rubriek (oktober 2012), maar ‘dat mag geen reden zijn
| |
| |
niet naar objectiviteit te streven’. In een gesprek met leden van de Haagse redactie, toen hij zich bij uitzonderling had laten verleiden om bij de lunch aan te schuiven, hield hij hun voor dat journalistiek bedrijven ook een intellectuele bezigheid is. Je mag van een journalist verwachten dat hij meer kennis heeft van de materie waarover hij schrijft dan louter uit zijn artikel blijkt, stelde hij, ook al noemde hij het vak ook wel ‘dilettantenwerk’.
Helder denken, maar ook helder schrijven, dat was Heldrings uitgangspunt. Daarom hechtte hij aan zorgvuldig taalgebruik, omdat er volgens hem een nauw verband bestaat tussen taal en denken. ‘Wie zich schriftelijk slordig of omslachtig uitdrukt, blijkt vaak ook slordig te denken,’ schreef hij in zijn rubriek, ‘niet noodzakelijkerwijs omdat hij slordig of omslachtig is of een laag intelligentiequotiënt heeft, maar omdat zijn denken, doordat de noodzaak tot zuiver formuleren ontbreekt, een wezenlijke prikkel mist’. Een aantal jaren wijdde hij eenmaal per maand Dezer dagen aan taalfouten die hij in kranten had aangetroffen. Hoe een komma meer of minder inhoudelijk een wereld van verschil kan uitmaken. Hem een kommaneuker noemen was, wat hem betreft, geen belediging. Een evergreen: het verschil tussen ‘niet in het minst’ en ‘niet het minst’. Zijn hardnekkige, maar niet voor altijd volgehouden aanmerkingen op taalfouten hadden en hebben helaas te weinig effect.
Heldring mocht dan aan de analyse ruimschoots de voorkeur geven boven zijn eigen opinie (‘er zijn al veel te veel meningen’), dat wil niet zeggen dat hij al zijn opvattingen onbeschreven liet. Onverbloemd was hij en noemde hij zichzelf een conservatief, ook toen dat ongeveer als een scheldwoord klonk. Omdat hij niet geloofde dat de mensheid tot het goede geneigd is. Of dat wat socialisten of liberalen nastreven, haalbaar is. ‘De conservatief is dus geen behoudzuchtige, maar iemand die de stroom des tijds in goede banen wil leiden, met zoveel mogelijk behoud van het goede,’ noteerde hij daar zelf over. ‘Auschwitz’ was voor hem ‘één alles overschaduwend feit’, in het midden van de twintigste eeuw, en ‘in het hart van het werelddeel dat zichzelf het meest beschaafde noemt’. Hij maakte zich wat de mensheid betreft geen illusies.
In God geloofde hij evenmin, ook al telde zijn familie diverse dominees. Maar hij noemde zichzelf wel een ‘niet-gelovend christen’ en onderschreef wat de Poolse filosoof Leszek Kolakowski (1927-2009), een voormalige marxist, daarover had opgemerkt: ‘Een niet-christen heeft niet alleen het recht zich met zorg vragen te stellen over de vorm van het
| |
| |
christendom en zijn toekomst, hij heeft ook de plicht erover te denken.’ Het was duidelijk dat Heldring meer op had met het protestantisme dan het katholicisme. Half schertsend zei hij eens tegen zijn toenmalige ‘baas’ Ben Knapen, de latere cda-politicus die van katholieken huize is: ‘In mijn tijd had jij nooit hoofdredacteur bij nrc Handelsblad kunnen worden.’
Heldring was op latere leeftijd een ‘zwevende kiezer’. d66 toen dat nog d'66 heette, ds'70 (opgeheven afscheidingsbeweging van de PvdA), gpv (opgegaan in ChristenUnie), maar meestal vvd. Van die partij was hij lid geweest, ook al zaten daar niet zijn ‘soort mensen’, maar hij zegde in 1965 na tien jaar zijn lidmaatschap op. De contributieverhoging was hem te gortig, liet hij weten. Gemeend of niet: zuinigheid was wel een van zijn eigenschappen. De foto van Heldring die zijn rubriek illustreerde, was gemaakt door zijn echtgenote. Lange tijd gebruikte hij de achterkant van de uitgetypte toespraken van Mient-Jan Faber, voorman van het Interkerkelijk Vredesberaad (ikv) die vooral bekend werd door zijn strijd tegen kernwapens, om zijn kopij voor de krant op te tikken. Met een aanzienlijke kans dat daarop stelling werd genomen tegen wat er op de voorzijde was beweerd.
Want hoezeer Heldring op de eerste plaats analyticus was en hij het vraagteken boven het uitroepteken prefereerde, en hij die positie ook verdedigde (‘is de diagnose minder juist omdat de diagnosticus niet tevens een therapie aan de hand doet?’), in sommige kwesties was zijn eigen standpunt glashelder. Natuurlijk moest Nederland zijn kolonie Indonesië zo snel mogelijk soevereiniteit schenken en, later, was het ondenkbaar dat Nieuw-Guinea van dat land gescheiden kon blijven. Mede door de Koude Oorlog was hij een uitgesproken atlanticus en bekeek hij de Europese eenwording met scepsis. Hij was geen tegenstander van de Europese Unie, maar of er ooit sprake zou zijn van echte integratie - hij geloofde er niets van. En kernwapens, ja die waren als deel van de militaire afschrikking tegenover de Russen zeker noodzakelijk.
Heldrings rubriek Dezer dagen werd in diplomatieke en politieke kringen, op het ministerie van Buitenlandse Zaken en daarbuiten, min of meer verplichte kost. ‘Heb je Heldring al gelezen,’ klonk het vaak - de naam van de auteur was bekender dan die van zijn rubriek. Zijn artikelen werden periodiek gebundeld, daarnaast leverde hij diverse bijdragen aan publicaties buiten zijn krant. Zeker naarmate hij ouder werd, steeg de waardering onder vakgenoten en academici. In 1993 ontving hij, toen 75 jaar oud, een eredoctoraat in de letteren van de Universiteit van Amster- | |
| |
dam. Dat leidde tot protesten van linkse studenten. Er werd een vertrouwelijk, kritisch rapport naar de universiteitsraad gestuurd. Een treurige vertoning, meende nrc-columnist Hofland en ‘zo'n voorbeeld van het onverdraagzaam conformisme waarmee de natie zijn talenten een kopje kleiner probeert te maken’.
In zijn dankwoord refereerde Heldring aan de protesten: ‘Ik ben de laatste maand uitgemaakt voor ontzettend rechts en ik zou een ongekende nationalist zijn. Dat juist de faculteit van wijlen Jan Romein mij heeft voorgedragen voor dit eredoctoraat is een van de redenen voor mijn gevoel van blijheid.’ Erepromotor prof. dr. M.C. Brands herinnerde er in de laudatio aan dat Heldring toen al bijna een halve eeuw de pen hanteerde, ‘waar anderen allang op apegapen zouden liggen’. Hij prees Heldring als iemand die zich keert tegen de waan van de dag. ‘U confronteert ons met de taaiheid van tradities.’
De nieuwe doctor liet weten dat hij het wat betreft zijn titulatuur op mr. zou houden. Zijn schrijvende leven lang weigerde hij ook mee te doen aan de gewoonte die haar intrede onder journalisten had gedaan, al jaren geleden, om hun artikelen ook met hun voornaam te signeren. Het bleef J.L. Heldring, zoals bij nrc Handelsblad ook redacteuren en medewerkers als H.J.A. Hofland, J.M. Bik, W.H. Weenink, J.H. Sampiemon, F.G. de Ruiter en H.M. van den Brink hun initialen bleven prefereren.
Onomstreden waren de journalistieke prijzen die Heldring ontving. In 2007 de Anne Vondelingprijs voor politieke journalistiek en in 2012 De Tegel voor zijn totale oeuvre. Ook in 2012 stelde nrc Handelsblad de jaarlijkse Heldringprijs in voor de ‘beste columnist van Nederland’. De naamgever zelf wees de eerste winnaar aan: Hans Goslinga van dagblad Trouw. Heldring prees hem voor zijn ‘heel rustige en neutrale manier’ waarop hij uitlegt hoe besluiten in de Nederlandse politiek tot stand komen, ‘zonder gelijk te oordelen of dit goed of fout is’. Het had een omschrijving van Heldrings eigen werkwijze kunnen zijn. Goslinga voelde zich ‘geroerd’, vooral ‘omdat het een persoonlijke keuze van J.L. Heldring zelf’ was.
Uiteraard was Heldring toen allang uit vaste dienst bij nrc Handelsblad. Zelfs al veertig jaar: in 1972 werd hij, tien jaar voor zijn pensionering, directeur van het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken. Tot en met 1985 was hij bovendien hoofdredacteur van de Internationale Spectator. Zijn rubriek bij nrc Handelsblad zette hij onverdroten voort.
| |
| |
Op donderdag 12 augustus 2010 bezorgde die krant zijn lezers een vraagteken. Waar was die dag Dezer dagen te lezen, beter gezegd, waar was Heldring? Hij stond er niet in, en dat was toch vijftig jaar lang steeds wel het geval geweest. Een week later gaf de schrijver zelf het antwoord: ‘Van mezelf had ik niet bepaald gedacht dat ik op mijn achterhoofd gevallen was. Maar nu is het toch gebeurd. Sterker: ik heb mijn nek gebroken.’ Om na deze ontboezeming en de mededeling dat hij na tien dagen uit het ziekenhuis was ontslagen over te gaan tot de orde van de week. Het thema van de rubriek was ‘Denken over democratie: ingangen en uitwegen’, waaraan het maandblad Socialisme & Democratie was gewijd. Het bracht hem bij Alexis de Tocqueville, de Franse staatsman die als de grondlegger van het moderne liberalisme wordt gezien, wiens werk Heldring regelmatig aanhaalde, al vond hij hem ‘geen democraat in hart en nieren’.
Een kleine twee jaar later liet Heldring de hoofdredactie van nrc Handelsblad weten dat hem ‘alle inspiratie tot schrijven’ ontbrak. Hij zette op 7 april 2012 een punt achter Dezer dagen. Met zijn axioma in de slotzinnen: ‘Waarom het gaat is niet de lezer te bekeren, maar hem ten dienste te zijn. Vandaar dat mijn laatste groet de lezer geldt.’
Een week later bleek hij toch nog op zijn typemachine te hebben gerammeld. In een ‘dankwoord aan mijn lezers’ meldde hij dat zijn besluit tot een ‘ware tsunami’ had geleid aan brieven en e-mails (die voor hem werden uitgeprint). ‘Misschien zal ik nog eens gebruikmaken van het genereuze aanbod van de hoofdredacteur om zo nu en dan mijn geluid in de kolommen van de krant te laten horen, maar nu even niet. Je moet per slot van rekening ook weten op te houden. Het is mooi genoeg geweest. Dus voorlopig: vaarwel.’
Het vaarwel was definitief. Begin 2013 overleed zijn echtgenote Sophia van den Broek, met wie hij in 1942 was getrouwd en vier kinderen kreeg. Drie maanden later volgde J.L. Heldring haar, 95 jaar oud.
john kroon
| |
Voornaamste geschriften
Democratie in debat. Amsterdam 1964. |
Het verschil met anderen. Amsterdam 1975. |
Ontspanning door Oostelijke en Westelijke bril. Den Haag 1978. |
| |
| |
Geschiedenis na 1945. Utrecht 1985. |
Andermans veren. Uit de citatenverzameling van J.L. Heldring. Amsterdam 1986. |
Een dilettant. Amsterdam 1989. |
De taal op zichzelf is niets. Amsterdam 1993. |
Heel ons fundament kraakt, en andere kanttekeningen. Amsterdam 2003. |
Dezer dagen. Amsterdam 2012. |
Onze eeuw. J.L. Heldring en André Spoor in gesprek. Amsterdam 2013. |
|
|