| |
| |
| |
Johannes Cornelis Heesterman
Amsterdam 10 november 1925 - Leiden 14 april 2014
FOTO MARTIN KEN, LEIDEN
Jan Heesterman werd te Amsterdam geboren als zoon van de jurist Abraham Obbe Heesterman en de zangeres Johanna Elisabeth Verbeet. Hij werd vernoemd naar zijn grootvader van vaders kant, die als secretaris van de Deli Maatschappij in Indië ‘in de tabak’ was geweest. Hij werd vooral grootgebracht door zijn moeder, die niet alleen kunstenares, maar o.a. ook lerares Frans aan een Engelse school was. Zijn vader stierf jong. Op het Barlaeus Gymnasium maakte hij vrienden die hij zijn leven lang trouw bleef en hij oefende er zijn pen als abactis van het elitaire literaire debatgezelschap van de school: de leden keken steeds uit naar Jan's notulen, waarin hij vol humor het gewicht van de discussie relativeerde en kleine plaagstoten naar deze of gene uitdeelde, ook naar de enige nsb'er in het gezelschap.
Rob van Schaik, een schoolvriend aan wiens aantekeningen wij dit ontlenen, schrijft over de beslissende invloed van de oorlog op de duurzaamheid van hun vriendschap: ‘We waren op elkaar aangewezen en wisten op wie je kon rekenen. [...] Bovendien was hij discreet, loyaal en standvastig. [...] Het was in november 1944, Jan en ik hadden in de kop van Noord-Holland vergeefs bij boeren om voedsel gebedeld. 's Nachts sliepen we in het stro op een zolder in Schagen. Beneden ons hoorden we het veelbelo- | |
| |
vende geschreeuw van een schaap dat clandestien geslacht werd. Toen we de volgende ochtend om een bout van het schaap vroegen, deed de boer of hij van niets wist. Tot troost kregen we een zak met koolzaad mee. Jan schoot in de lach. Welgemutst reden we terug naar Amsterdam, Jan hongerig maar onversaagd. De zak koolzaad bleef onaangebroken op de zolder staan.’
Jan Heesterman had oorspronkelijk Indoloog willen worden in de oude Nederlandse zin van het woord, bestuursambtenaar in Nederlands-Indië. Hij werd het in de wetenschappelijke betekenis, kenner van de Indische talen en culturen. De verhalen van zijn moeder over Java, dat zij vóór de eerste Wereldoorlog had bezocht, waren de oudste bron van die belangstelling. Van veel betekenis was hierbij de Amsterdamse hoogleraar Hebreeuws en Arabisch Jehuda Lion Palache met wie hij in zijn gymnasiumtijd in contact kwam. Deze spoorde hem aan Arabisch te leren, een goede eerste stap naar een Indische carrière. Als Palache, die joods was, niet in Auschwitz was vermoord, zou Jan waarschijnlijk zijn student zijn geworden. Leo, Jehuda's zoon en boezemvriend van Jan, overleefde Auschwitz als enige van het gezin; na de oorlog stond hij opeens onverwacht bij Jan op de stoep, een gebeurtenis die diepe indruk maakte en Jan zijn leven lang bijbleef.
Tijdens het laatste jaar van de oorlog was Jan, met de hulp van de Utrechtse hoogleraar Jan Gonda, al met Sanskrit begonnen; na de oorlog werd hij student bij hem. Hoewel de praktische onmogelijkheid van een carrière in Indonesië duidelijk werd, volgde hij in Utrecht toch colleges bij de jurist en islamoloog W.J.A. Kernkamp. In 1947-48 bezocht hij, met de Indonesianist Kees Grijns, Algerije en Marokko. Zijn nieuwsgierigheid voor wat zich aan hem als Europeaan aan taal en cultuur niet direct prijs gaf bleek ook tijdens zijn diensttijd, toen hij op de school van de Militaire Inlichtingendienst in Harderwijk met interesse de opleiding Russisch volgde. Kernkamp had echter zijn interesse gewekt voor de thema's van koningschap en staatsvorming, een interesse die de eerste aanzet zou worden tot zijn proefschrift van 1957 over de consecratie van de Indische koning. Later, gestimuleerd door het werk van Louis Dumont, kwam hij naar eigen zeggen, voortbouwend op zijn dissertatie, op het idee van de voor het Indische koningschap zo fundamentele tegenstelling tussen macht en gezag, voor hem sindsdien een van de sleutels tot begrip van de Indische beschaving. Zeker zal dit inzicht mede teruggaan op zijn ervaring in de jaren 1958 tot 1961, toen hij te Poona werkte bij het San- | |
| |
skrit Dictionary Project van het Deccan College, jaren waarin hem en Thérèse (Trees) Visser, zijn eerste vrouw, filologe en naast het Sanskrit en andere Indische talen het Tamil machtig, de ogen open gingen voor het dagelijks leven in het land. Hij leerde Marathi, Hindi en Urdu. Hun eerste kind, Claartje, werd er geboren. In deze jaren ook moet hem, ondanks al zijn bescheidenheid, iets van zijn wonderlijk waarnemings- en invoelingsvermogen voor wat de Indische samenleving bewoog, bewust zijn geworden.
Per 1 april 1964 werd Jan te Leiden benoemd tot hoogleraar in de talen en de cultuurgeschiedenis van Zuid-Azië, en wel met de toevoeging ‘in het bijzonder van de latere eeuwen’, wat hem de vrijheid gaf zich op de geschiedenis van dat gebied in het algemeen te richten en ook de antropologie bij zijn werk te betrekken. Aan zijn bestuurlijke verantwoordelijkheden heeft hij zich tijdens zijn hoogleraarschap zeker niet onttrokken. In de periode van 1971-73 was hij decaan van de Faculteit der Letteren. Dit leidde tot zijn lidmaatschap van de door Den Haag benoemde Commissie Voorbereiding Herprogrammering Wetenschappelijk Onderwijs (de ‘Commissie Wiegersma’), wat werk met zich meebracht dat hem boeide. Niettemin bleven zijn onderzoek- en onderwijstaken zijn eerste fascinatie.
De houding die hij als een wezenskenmerk van de Europese beschaving zou beschouwen - om de eigen dilemma's te willen begrijpen in de spiegel van een externe, niet-Europese wereld - was ook de zijne. Ze uitte zich in een levenslang geboeid zijn door de dilemma's van de klassieke Indische beschaving, die echter in laatste instantie dezelfde waren als die van andere grote beschavingen, en even onoplosbaar bleven. De Indische beschaving was te definiëren als een unieke - van de Europese traditie heel verschillende - manier om met die fundamentele dilemma's te leven.
Het werk van Jan Heesterman was zonder meer een levenswerk, waarbij hij steeds weer terugkeerde tot wat hij beschouwde als het centrale kenmerk van de Indische cultuur. In zijn oratie bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de talen en cultuurgeschiedenis van Zuid-Azië aan de Universiteit Leiden in 1964 benoemde hij dit als het Spel der tegenstellingen. In zijn visie lag aan de Indische cultuur een fundamentele contradictie ten grondslag, die tegelijkertijd een complementair geheel vormde. De titel van zijn invloedrijke The Inner Conflict of Tradition, een collectie van essays verschenen in 1985 bij The University of Chicago Press, laat zien dat deze visie hem zijn leven lang zou leiden. En ook uit
| |
| |
de titel van zijn laatste boek, The Broken World of Sacrifice (1993), blijkt zijn fascinatie met een ‘gebroken’, inherent met zichzelf in tegenspraak zijnde cultuur. Wat bedoelde hij met deze contradictie en waar kwam zijn fascinatie voor dit thema vandaan?
Als student van de fameuze Utrechtse Indoloog Jan Gonda was Jan Heesterman op het pad gezet van de studie van het oud-Indische Vedische ritueel. De confrontatie hiermee zou hem blijvend beïnvloeden en juist in de laatste jaren van zijn leven keerde hij er weer naar terug. Waar zijn in Utrecht geschreven proefschrift, The Ancient Indian Royal Consecration (1957), nog redelijk voldoet aan het klassieke ideaal van het werk van de Sanskritist cum Indoloog, in dit geval een minutieuze beschrijving van een oud-Vedisch ritueel, treffen we er toch ook al de contouren in aan van zijn latere, meer theoretisch georiënteerde denken. Om de diepere betekenis van de onderzochte koningswijding (rājasūya) te duiden, schrijft hij in het slotwoord: ‘Ascension and descent, disintegration and reintegration, chaotic dispersion and re-articulated structure, such are the terms of the cosmic rhythm as represented in the different phases of the rājasūya.’ (blz. 224). Zo'n opsomming van tegenstellingen is kenmerkend voor zijn denken. Uiteindelijk mondt deze benadering uit bij het ultieme raadsel van leven en dood. In 1985 zou hij zijn The Inner Conflict of Tradition wijden aan de nagedachtenis van zijn op de leeftijd van negentien jaar gestorven dochter Claartje. Het is in dit verband ook niet zonder betekenis dat Jan's proefschrift is opgedragen aan de nagedachtenis van de eerder genoemde hoogleraar Palache, in het voorwoord aangeduid als ‘mijn eerste leermeester’, wiens deportatie en dood in Auschwitz Jan zijn leven lang zou blijven memoreren.
Het was vooral het werk van de Franse socioloog Louis Dumont, in het bijzonder een in 1959 van diens hand verschenen artikel over wereldverzaking (‘Le renoncement dans les religions de l'Inde’), dat Jan Heesterman aanzette tot het cruciale inzicht in de samenhang tussen ritueel en verzaking, een leidmotief in de rest van zijn werk. In zijn oratie van 1964 verwijst hij dan ook veelvuldig naar Dumont's theorie, waarbij hij met Dumont stelt dat er in de Indische cultuur een wederkerige afhankelijkheid van koning en brahmaan bestaat, maar ook tot de verregaande conclusie komt dat de brahmaan uiteindelijk buiten het bestel staat: ‘Terwijl van het koningschap gezegd wordt dat het afhankelijk is van de brahmaan, geldt van de brahmaan dat hij uit eigen kracht en onafhankelijk brahmaan is. [...] Het ideale beeld van de brahmaan is de zelfstandi- | |
| |
ge, die buiten en boven de partijen staat.’ (blz. 16). In deze woorden kunnen we in feite ook een ideaal van Jan zelf lezen. Hij was wars van macht en nam liever de positie in van de ‘brahmaanse teruggetrokkenheid der wetenschappelijke beschouwing’ (op cit., blz. 34). De brahmaan had geen macht, maar gezag en was daarmee onafhankelijk.
Bij zijn onderwijs werkte Jan Heesterman, steeds gedreven en zich volop inzettend, langdurig samen met zijn collega-historici te Leiden, vooral in de Centrum voor de Geschiedenis van de Europese Expansie, wat tot publicaties over het Mughal Rijk en de koloniale geschiedenis leidde. Gezamenlijke colleges met de Leidse hoogleraar godsdienstgeschiedenis Lammert Leertouwer volgden uit hun beider, mede op vriendschap gebaseerde, academische band met Gerhard Oberhammer te Wenen. In zijn eigen Leidse opleiding kon hij zich, door zijn bredere benadering van de Indologie, wel eens een eenling voelen. Hij sprak dan over zijn benoeming te Leiden als één in partibus infidelium. Hij bekleedde diverse gasthoogleraarschappen: in Oxford, waar hij de Radhakrishnan Lectures gaf, en in Berkeley, Toronto en Wenen. In die internationale context was hij in zijn element. Zijn colleges vormden een weergave van zijn denken en vergden in die zin ook veel van zijn studenten. Aan de ene kant leefde hij zich uit in het detail, aan de andere kant gaf hij zich over aan speculatie, zoals hij zelf ook expliciet stelt in het voorwoord tot zijn meesterwerk The Broken World of Sacrifice. Dit boek, geschreven in de vorm van een essay, mag gezien worden als een van de meest invloedrijke Indologische publicaties van de afgelopen eeuw, een boek dat ook buiten het eigen vakgebied nog steeds gelezen wordt. Het is geen ongebruikelijke ervaring dat de lezer zichzelf verliest in het evocatieve taalgebruik van dit bijzondere essay, dat zich verdicht rondom concepten als ‘offer’ en ‘ritueel’ en ‘priester’ en ‘offeraar’. Met veel gevoel voor beeldspraak verwijst hij zelf naar Ariadne's draad in en uit het labyrint. De reacties op dit boek, maar ook op zijn andere werk, zijn dan ook vaak tweeledig geweest. Lof van hen die ervan overtuigd waren dat hij op het spoor was van de kern van de Indiase beschaving,
kritiek van hen die zijn werk eerder zagen als speculatief van aard. In The Broken World of Sacrifice reconstrueert hij een diepere laag voorafgaand aan de overgeleverde rituele tradities zoals die zijn opgesteld in de Vedas. In zijn visie had het Vedische ritueel de oudere structuur van het offer, waarin twee agonistische offeraars tegenover elkaar stonden, doorbroken en vervangen door een ritueel model met slechts één offeraar. Wat uiteindelijk overbleef was het ideaal van de
| |
| |
transcendente kenner van het zelf (ātman), de wijsgeer van de Upanishaden die de tegenstelling tussen leven en dood opheft en overwint in zijn eigen zelf.
Hoewel sprankelend in conversatie, heeft Jan aan het al genoemde verlies van Claartje en aan de dood, in 1996, van zijn vrouw Trees vooral in teruggetrokkenheid geleden. Dat verdriet hield hem intens bezig, al uitte hij er zich nauwelijks over, ook privé niet. Zijn dochter Cécile en zijn huwelijk (in 2000) met Anneliese Houwink hebben hem het geluk en zijn oude plezier in gezelschap en discussie teruggegeven.
peter bisschop en dirk kolff
Met dank aan Anneliese Heesterman-Houwink, Cécile Heesterman en Leo van Maris.
| |
Voornaamste publicaties
The Ancient Indian Royal Consecration. The rājasūya described according to the Yajus texts and annotated. 's-Gravenhage 1957. |
Spel der tegenstellingen. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de talen en cultuurgeschiedenis van Zuid-Azië aan de Rijksuniversiteit te Leiden op 3 juli 1964. Leiden 1964. |
The Inner Conflict of Tradition. Essays in Indian Ritual, Kingship, and Society. Chicago/London 1985. |
The Broken World of Sacrifice. An Essay in Ancient Indian Ritual. Chicago/London 1993. |
|
|