| |
| |
| |
Seth Gaaikema
Uithuizen 11 juli 1939 - 's Hertogenbosch 21 oktober 2014
FOTO ANP
De eerste keer dat Seth Gaaikema als cabaretier in de krant stond, was hij een zeventienjarige zesdeklasser aan het Praedinius Gymnasium in Groningen. Samen met een groepje klasgenoten had hij in oktober 1956 een feestavond van de schoolbond Minerva opgeluisterd met het programma Eet ze met hapjes. ‘Kostelijk cabaret’, oordeelde het Nieuwsblad van het Noorden. En enthousiast citeerde de anonieme recensent een opmerking die de jeugdige Gaaikema had gemaakt over de raadselachtige glimlach van Mona Lisa. Zij ziet de wereld van nietes en welles, van Tito en Dulles, aldus de prille cabaretier - en ze weet niet goed of ze hierom moet huilen of lachen.
Twee jaar later maakte Seth Gaaikema zijn tv-debuut, als gangmaker van het Groninger Studentencabaret, waarna de Leeuwarder Courant waarderende woorden wijdde aan een ander nummer. Het heette ‘Une petite poule à Paris’, en beschreef het droeve lot van de kip Mies van Barneveld, die zich door de aartscharmeur Jean le Coq had laten verlokken tot een reisje naar Parijs, om hem daar te verliezen aan de verleidingskunsten van de wufte Sophia de Lorhen. ‘Een eersterangsnummer’, schreef de dienstdoende criticus, met bijzondere lof voor de ‘waterval aan woordspelingen’ die de auteur in zijn tekst had verwerkt.
| |
| |
Woordspelingen vielen hevig in de smaak, in de jaren vijftig. Wie met woorden kon spelen, stond in hoog aanzien. Een woordspeling maakte de maker tot een intelligent, gevat en geestig persoon. En het mes sneed zelfs aan twee kanten, want de toehoorder die om een woordspeling moest lachen, toonde zich daarmee eveneens een connaisseur van de taal. Wie een woordspeling snel begreep, mocht zichzelf bijna even ad rem noemen als degene die de kwinkslag had gemaakt.
Zo werd Seth Gaaikema in zijn eerste jaren hogelijk geprezen om zijn woordspelingen. Zoals hij er later om werd verguisd. Niet hij was in de tussentijd veranderd, maar de mode.
Het woord speelde in huize Gaaikema, gevestigd te Uithuizen (Gr.), een grote rol. Of eigenlijk: Het Woord. Hij was de zoon van een vader en een moeder die beiden als doopsgezind predikant op de kansel stonden. In hun huishouden overheerste de ernst, heeft Seth later verteld. Voor zijn ouders stond het geloof gelijk aan idealisme; ze waren wereldverbeteraars voor wie er weinig te lachen viel. Seth was degene die met grapjes probeerde enig relativerend tegenwicht te bieden. Zodat kan worden gezegd dat hij al op jeugdige leeftijd de functie van cabaretier vervulde.
Hij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde, wist zich al snel tot middelpunt te maken van een dartel soort studentencabaret (aan bijna elke universiteit was in die tijd zo'n cabaretesk groepje actief) en stuurde al op zijn achttiende een paar teksten aan Wim Kan, die toen de grootste cabaretier van het land was. Kan, die een attent man was, reageerde met opbouwend commentaar. Een jaar later, in 1958, stond in diverse kranten te lezen dat Wim Kan in zijn komende oudejaarsconference een liedje had opgenomen van de negentienjarige student Seth Gaaikema. ‘Een heel leuk liedje naar mijn gevoel’, aldus Kan.
Kort daarna trad hij met het Groninger Studentencabaret op in Hypokriterion, het bovenzaaltje van de door studenten gerunde bioscoop Kriterion in Amsterdam. Omdat het na de voorstelling te laat was om nog in een trein terug naar Groningen te gaan, logeerde hij bij Piet Meerburg, de exploitant van Kriterion. Op een avond raakten ze in gesprek over My fair lady, de musical die Meerburg in 1960 zou coproduceren, met Wim Sonneveld in de mannelijke hoofdrol. Gaaikema bracht te berde dat het zo goed als ondoenlijk was de Engelse teksten in fleurig Nederlands te vertalen. Zelf had hij al eens een poging gewaagd met een paar regels uit het openingslied, zei hij: ‘Look at her, a prisoner of the gutters / condemned by every syllable she utters’. Om dat te vertalen als: ‘Kijk haar eens,
| |
| |
een sloerie uit de sloppen / om zó in de gevangenis te stoppen’.
Wat de vierdejaarsstudent niet wist, was dat de vertaling nog een onderwerp van zorg was. Sonneveld had de vertaalopdracht gegeven aan zijn vriend Huub Janssen, maar diens versie werd door de producenten onbruikbaar geacht. Zo kwam Gaaikema precies op tijd. Sonneveld stond toen weliswaar voor de lastige taak thuis te vertellen dat Janssen zou worden vervangen door een studentje van twintig, maar er zat niets anders op. Bovendien was Sonneveld pragmatisch genoeg om toe te geven dat Gaaikema goed werk verrichtte. Acht maanden deed hij er tenslotte over. Met fonkelend resultaat - en met klassiekers als ‘Het Spaanse graan heeft de orkaan doorstaan’ en ‘As het effe kan’.
Unaniem werd zijn vertaling toegejuicht. En dat bleef zo toen My fair lady in 1994, in de theaters terugkeerde met Paul van Vliet in de hoofdrol. Na al die jaren hoefde er nauwelijks een woord aan te worden veranderd. Uiteindelijk plaatste alleen de virtuoze collega-vertaler Jan Rot enkele kritische kanttekeningen. Hij stoorde zich, zei hij, aan de klemtoon die op het lidwoord valt in ‘Het Spaanse graan heeft dé orkaan doorstaan’. Op een lidwoord hoort geen klemtoon, stelde Rot vast. Daarin leek hij gelijk te hebben. Ware het niet dat het hier een declamatiezin betreft - vergelijkbaar met een zinsnede uit een dictee. En in een dictee is zo'n nadrukkelijke klemtoon volkomen op zijn plaats.
In het begin van de jaren zestig groeide Gaaikema's populariteit allereerst als vertaler en tekstdichter. Voor de oudejaarsconference van Wim Kan in 1963 schreef hij het gehaaid geconstrueerde meezinglied ‘Nee nee nee, nee we noemen geen namen’ waarin allerlei politici herkenbaar voorkwamen en toch niet bij naam werden genoemd, waarmee Kan hem in het openbaar complimenteerde. En in datzelfde jaar kwam er een tweede grote musicalvertaling op zijn pad. Na het succes van My fair lady hadden de producenten besloten Oliver! naar Nederland te halen, met de komiek Johnny Kraaykamp in de hoofdrol. De vertaalopdracht ging weer naar Seth Gaaikema. Hier wist hij zelfs een zinsnede uit het origineel te overtreffen. Het lied waarin Fagin, de roverhoofdman van de negentiende-eeuwse zakkenrollertjesbende, concludeert dat er geen opties meer voor hem zijn om nog langer uit de handen van de politie te blijven, begint in het Engels met de woorden: ‘I'm reviewing the situation’. Gaaikema maakte daarvan: ‘Als ik naga hoe ik er voor sta’. Waarmee hij een pakkend binnenrijm (naga/voorsta) toevoegde dat in het origineel niet eens bestond.
| |
| |
Oliver! ging in oktober 1963 in première. In januari 1964 kwam zijn derde musicalvertaling: Kiss me Kate, naar de hardhandige Shakespeare-komedie The taming of the shrew. En ook daarin kon hij volop met zijn vocabulaire spelen, zoals in ‘Brush up your Shakespeare’, een komische opsomming van versiertrucs die in het Nederlands tot een prikkelende belofte leidden: ‘Meer sjans met Shakespeare’. De recensie in het Algemeen Handelsblad eindigde met lof voor de ‘uiterst slimme tekstbewerking van Seth Gaaikema die langzamerhand vooral als liedjesvertaler een soort super-routinier is geworden; nog afgezien van het feit dat alles in zijn bewerking rijmt als de bliksem, het rijmt daarbij nog spitsvondig, virtuoos en op een bepaalde manier “zelfwerkzaam” voor een publiek dat bereid is nieuwsgierig uit te zien welke vijfde lepe vondst nog zal volgen als er al vier rijmwoorden op palazzo zijn geweest’. En dan te bedenken dat de super-routinier toen nog maar 24 jaar oud was.
Tussendoor was hij afgestudeerd (zijn scriptie ging over de figuur Laarmans in het werk van Willem Elsschot) en ook werkte hij aan zijn eerste soloprogramma als cabaretier, dat in maart 1964 in première ging. Met juichende kritieken. De Volkskrant dichtte hem ‘een capricieus taalgevoel en een speelse geest’ toe, terwijl criticus W. Boswinkel in het Algemeen Handelsblad repte van ‘een groot talent’ - en verder: ‘Zijn taalfantasie is fenomenaal en uiterst vernuftig; zijn kracht ligt minder in het wilde associëren dan wel in het aan alle kanten bekijken van één woord of uitdrukking, waardoor subtiele accent-verleggingen allerlei nieuwe, vaak overrompelend-gekke ideeënsprongen doen ontstaan’. Een typerend grapje, aldus Boswinkel, ging over oecumene, door Gaaikema uitgelegd als ‘elkaars standpunt begrijpen en dan zeggen: we bellen nog wel’.
Maar toen de nieuwbakken cabaretier twee jaar later met een tweede programma kwam, signaleerde dezelfde Handelsblad-criticus tevens een euvel dat Gaaikema gedurende zijn gehele carrière parten zou blijven spelen: ‘Het plaatsen van een woordspeling, een conferenciersgrapje, is een lastige kunst op zichzelf, die een scherpe timing eist; meer dan de helft van Gaaikema's vaak best spitse grappen gaat, zoals dat heet, de mist in bij gebrek aan lanceertechniek.’
In de latere jaren zestig maakte Seth Gaaikema een reeks op de televisie toegespitste shows, waarin de grootste attractie school in de combinatie van gasten uit verschillende werelden: het zoetgevooisde duo de Blue Diamonds naast de Jordaan-zangeres Tante Leen, en een piano spelende mr Pieter van Vollenhoven naast de jolige minister Luns van buitenland- | |
| |
se zaken die aan het eind van zijn ambtsperiode een hartelijk afscheidslied toegezongen kreeg. In de ogen van zijn critici schaarde Gaaikema zich daarmee aan de kant van het conservatieve Nederland, dat zich graag aan hem kwam laven in die gepolariseerde dagen, toen het cabaret voornamelijk door felle engagementen werd gekenmerkt.
Die plaatsbepaling deed zich ook gelden, nadat Wim Kan in 1982 afscheid had genomen van zijn machtspositie op de oudejaarsavond en Freek de Jonge op diezelfde avond een spannend alternatief bleek te zijn. Op 31 december 1985 stonden de standpunten voor het eerst recht tegenover elkaar: eerst zond de vpro een conference van Freek de Jonge uit (21.30 uur op Nederland 2) en daarna kwam Veronica met een conference van Seth Gaaikema (23.00 uur op Nederland 1). Het Nederlandse volk, dat zich eerder massaal had verenigd rondom de vader des vaderlands Wim Kan, werd rigoureus in tweeën verdeeld. Een tussenweg was er niet; de Seth-fans en de Freek-fans koesterden een hartgrondige haat jegens elkaar. Wie de ene domineeszoon bewonderde, vond de andere domineeszoon onverdraaglijk. In puur kwantitatieve zin was de uitkomst overduidelijk: Gaaikema trok 6 miljoen kijkers en De Jonge slechts iets meer dan de helft (3,6 miljoen). Zo bleven de verhoudingen tot in 1994, toen Gaaikema zijn laatste oudejaarsconference verzorgde.
Voor critici, intelligentsia en diverse andere spraakmakers pakte de strijd echter omgekeerd uit. In hun ogen moest Seth Gaaikema het, met zijn oubollige grapjes en prekerige samenzang, zonneklaar afleggen tegen de zich voortdurend vernieuwende en op het scherp van de snede opererende Freek de Jonge. In de jaren tachtig en negentig werd Gaaikema zelfs mikpunt van de nieuwe cabaretgeneratie. Dat was nog niet eerder gebeurd: een cabaretier die werd bespot door jongere collega's. Zoals de jeugdige droogkomiek Herman Finkers, die in een conference over zijn jeugd opmerkte: ‘Mijn vader en moeder zeiden vroeger tegen me: waarom moet je nou altijd leuk zijn, dat is Seth Gaaikema toch óók niet?’
Van enige gekwetstheid over zulke kwinkslagen heeft Gaaikema nooit veel laten merken. Hij ging zijn eigen gang, herhaalde hij. En als hij bijvoorbeeld meende dat hij zijn optreden moest beëindigen met een meezinger vol positivistische sentimenten, dan liet hij zich door niemand weerhouden. Het was hem nu eenmaal veel waard zo'n avond in de grootst mogelijke saamhorigheid met de zaal af te sluiten. Er was al genoeg negativiteit in dit land, luidde zijn redenering - en hij zette daar graag zijn hang naar Hollandse eendracht tegenover.
| |
| |
Later verklaarde hij zich nader in nrc Handelsblad: ‘Als cabaretier ben ik vaak zwaar bekritiseerd vanwege het laatste kwartier, waarin ik de mensen toch beter de zaal uit wilde laten gaan dan ze erin waren gekomen. Dat was de dominee in me. Ik had het mezelf veel makkelijker kunnen maken door dat weg te laten, maar ik wilde nu eenmaal een saamhorigheidsgevoel tot slot - en ik geloof ook wel dat het me af en toe is gelukt. Eén keer, in 1976, ben ik zelfs heel kwaad geweest op Wim Kan, toen hij eindigde met een lied over Menten. Maar dat is het kwáád, dacht ik, daar kun je de mensen toch niet mee naar huis sturen? Dat zou ik zelf nooit hebben gedaan’.
Maar wel zocht hij in 1994 een nieuwe artistieke impuls door Raoul Heertje, de man die zojuist in Nederland het genre van de stand-up comedy had geïntroduceerd, als adviseur aan te trekken. Het resultaat leverde hem voor het eerst na lange jaren weer prijzende kritieken op. Hij was scherper. gedurfder en alerter geworden, luidde de communis opinio. De geforceerde olijkheid was eraf. Vrij van de behaagzucht, die hem soms was aangerekend, omschreef hij de gemiddelde Nederlander als ‘stijf van de kapsones en scheel van de chagrijn’ - in het volle besef dat het juist die gemiddelde Nederlanders waren, die zijn zalen vulden. Zoals hij een jaar later, met een uitval naar het Nederlandse ‘kuddisme’, ook het kudde-achtige meeklappen afkapte waarnaar hij in zijn grote tv-jaren zo vaak hengelde. En hij maakte grappen die soms een aforistische kracht hadden: ‘Er was een tijd dat de Duitsers waren zoals wij nu denken dat ze zijn’. Ook liet hij gaandeweg steeds meer lyriek toe in zijn cabaretvoorstellingen. Met puntige gedichtjes als: ‘Hang niet zo aan me / druk niet zo op me / laat me vrij. / Als je me vrij laat / zul je me binden. / Als je opzij gaat / zul je me vinden’.
Gaaikema is tot kort voor zijn dood blijven optreden, al hield hij het de laatste jaren bij tournees die niet langer dan drie maanden duurden. Hij deed het rustig aan, vooral na een zware hersenschudding door een val van de trap, enkele hartinfarcten en een tijdelijke aandoening aan zijn stembanden. De pers nodigde hij voor die laatste programma's niet meer uit. Zijn vaste publiek werd weliswaar steeds ouder, maar de zalen waren nog altijd goed gevuld, ook zonder publiciteit. En bovendien bespaarde hij zich met die maatregel het chagrijn van honende krantenstukjes. Daarvan had hij er nu wel genoeg gehad.
Aanzienlijk positiever waren in al die jaren doorgaans de reacties op zijn musicalvertalingen. Nadat er sinds halverwege de jaren zestig, na een
| |
| |
aantal kostbare flops, nauwelijks of geen Nederlandse versies van buitenlandse hitmusicals meer waren geproduceerd, kon Seth Gaaikema dit metier weer opnemen, toen producent Joop van den Ende besloot een nieuwe poging te wagen. Diens eerste grote succes was Les Misérables in 1991. Al bleken de tijden intussen wel veranderd te zijn. Diverse tekstschrijvers werd gevraagd, net als de acteurs, auditie te doen. Op basis van enkele proefvertalingen werd besloten wie de opdracht zou krijgen. De keus viel op Gaaikema, die de musical kenschetste als ‘pure emotie, een drie uur durend gedicht’. Daarna vertaalde hij ook nog The Phantom of the Opera, Evita, Miss Saigon, Elisabeth, Chicago en de operette La Vie parisienne. Voorts schreef hij in opdracht van Van den Ende een musicalscript voor De drie Musketiers, dat echter nooit is opgevoerd. Toen er later toch nog een Musketiers-musical kwam, bleek dat Van den Ende door anderen een nieuw script had laten schrijven.
Ook met andere musicals die Gaaikema zelf schreef, waaronder Publiek! en Swingpop, verliep het minder voorspoedig. De kritiek richtte zich vooral op de zwakte van de verhaallijntjes. Dat gold tevens voor Grace, de musical die hij in 2001, met muziek van Broadway-veteraan Cy Coleman, schreef voor een door de rijke ondernemer Bert Maas gebouwde theatertent in Amsterdam Zuid-Oost. De productie zou minstens twee jaar lang worden doorgespeeld, maar is wegens gebrek aan publiek niet langer dan een paar maanden op het repertoire blijven staan. Daarna ging Maas failliet aan zijn project. Veel meer bijval oogstten Gaaikema's script en liedteksten voor de musical Kuifje en de Zonnetempel uit 2001, die in Vlaanderen en in Nederland is gespeeld.
Bij wijze van hobby heeft Gaaikema zich bovendien jarenlang gewijd aan het ‘hertalen’ (dat woord was passender dan ‘vertalen’, vond hij) van de door Robert Schumann op muziek gezette gedichten van Heinrich Heine. Helderheid stond daarbij voorop, in regels als: ‘Hoor ik het liedje klinken / dat eens mijn liefste zong / kan ik weer in weemoed verzinken / die ik zo lang verdrong’. Het feit dat de bariton Maarten Koningsberger deze teksten graag zong en ook op cd heeft gezet, beschouwde Gaaikema als een groot compliment. ‘Het project is geslaagd, ik ben er erg trots op’, zei hij in hp/De Tijd.
Eén belofte heeft hij echter nooit kunnen inlossen. Al sinds hij was afgestudeerd, stond hem voor ogen dat hij ooit zijn doctoraat zou halen met een dissertatie over de literaire en taalkundige aspecten van liedteksten in de Nederlandse kleinkunst. ‘Als de gedichten van Vader Cats lite- | |
| |
ratuur zijn, dan is Toon Hermans literatuur. Als Bredero literatuur is, dan is Ramses Shaffy literatuur’, verklaarde hij in Vrij Nederland. En verder: ‘Voor mijn proefschrift ga ik de kleinkunstteksten die we in Nederland hebben, sorteren en analyseren. Het is interessant om te onderzoeken wat het kardinale verschil is tussen een tekst van Freek de Jonge en een tekst van Toon Hermans. Wat hebben ze gemeen? Welke kunstgrepen gebruiken ze allebei en op welke punten gaan ze juist helemaal uit elkaar? [...] Ik denk dat het allemaal uit dezelfde bron komt, hoewel het zich op een uitermate sterk van elkaar verschillende wijze openbaart’. Ter voorbereiding verzorgde hij in 1987 al eens drie hoorcolleges over kleinkunst aan de faculteit der letteren in Groningen. Maar aan het grote onderzoek is hij nooit toegekomen.
Wegens hernieuwde hartklachten werd Seth Gaaikema op 21 oktober 2014 opgenomen in het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch, niet ver van de Brabantse boerderij die hij al decennia lang bewoonde met zijn echtgenoot Peter Biemans. Een paar uur later overleed hij, 75 jaar oud.
De herdenkingsdienst vond enkele dagen later plaats in de Westerkerk in Amsterdam, onder leiding van de predikante Jolan Banai-Gaaikema, de zus van de overledene. Zij vertelde hoe haar broer, ondanks zijn gemengde gevoelens over de georganiseerde godsdienst, altijd een groot aanhanger van Jezus was gebleven. En er werden veel Gaaikema-teksten geciteerd, waaronder de regels: ‘Eens komt het einde. Daar is niets verontrustends aan / eens komt het einde / is het gedaan’.
henk van gelder
|
|