Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2014-2015
(2016)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Rudolphus Theodorus Maria van Dijk O. Carm.
| |
[pagina 107]
| |
geestelijke letterkunde uit de Nederlanden gedurende de Middeleeuwen. Hij had op 10 september 1956, toen 20 jaar oud, professie in de Orde gedaan, met de kloosternaam Clarentius. Na zijn professie volgden jaren van wijsgerige en theologische vorming in de studiehuizen van de orde, in 1961 werd hij tot priester gewijd. Na de afronding van zijn vormingsjaren, in 1963, verhuisde hij terug naar Nijmegen, de stad waar hij met zijn ouders en zijn drie jongere broers kort na de oorlog was komen wonen. Daar studeerde hij van 1963 tot 1970 Nederlandse Taal- en Letterkunde, mystiek en journalistiek aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, met als hoofdrichting filologie. In zijn onderzoek heeft van Dijk zich een waardig opvolger betoond van Pater Titus Brandsma O. Carm., de Nederlandse Karmeliet die in 1942 in het concentratiekamp Dachau is omgekomen, en die daarvoor naast journalist vooral hoogleraar wijsbegeerte aan de toenmalige Katholieke Universiteit in Nijmegen was geweest, al vanaf de oprichting in 1923. Aan zijn leeropdracht is op Brandsma's eigen verzoek het thema ‘geschiedenis van de vroomheid, met name de Nederlandse mystiek’ toegevoegd. Na het afronden van zijn studie Nederlands werd het in eerste instantie Van Dijks taak de materiële erfenis van Brandsma te beheren. Want wellicht het belangrijkste en meest blijvende wapenfeit op het gebied van de geschiedenis van de vroomheid is Brandsma's collectievorming ten behoeve van wat later de ‘Brandsma-collectie’ is gaan heten. Uit de Middeleeuwen en uit de periode kort daarna zijn ons in handschriften behoorlijk veel Middelnederlandse teksten overgeleverd met een vrome of devote inslag - instructies hoe je het beste kunt bidden of mediteren, tips hoe je het lijden van Christus moet overwegen, maar ook heiligenlevens, leefregels, constituties en navenant materiaal. Veel daarvan was voor de Tweede Wereldoorlog al geïnventariseerd, netjes opgeschreven op fiches, waarop titel, huidige verblijfplaats en in het beste geval nog een korte karakterisering stonden vermeld. Deze grootschalige inventaris, bekend onder de naam bnm of Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, was samengesteld door Willem de Vreese. Brandsma vond dat foto's van al dat materiaal bij elkaar beschikbaar moesten zijn, zodat het in samenhang bestudeerd kon worden. Hij deed een poging om de collectie van De Vreese na diens dood naar Nijmegen te krijgen, maar die is door een samenloop van omstandigheden uiteindelijk in de Leidse ub terechtgekomen, zoals Van Dijk in een tweedelige studie uitvoerig heeft beschre- | |
[pagina 108]
| |
ven.Ga naar eindnoot1. De verzameling foto's van Middelnederlandse geestelijke teksten, door Titus Brandsma zorgvuldig bijgehouden en gedurig aangevuld, is uiteindelijk 170 bruine mappen gaan omvatten, met daarin duizenden en duizenden foto's. Eén exemplaar van de verzameling bewaarde Brandsma thuis, in de Nijmeegse Karmel, een tweede exemplaar stond in Nijmegen in de Universiteitsbibliotheek.Ga naar eindnoot2. Achteraf bezien is het maar goed dat tal van handschriften voor de oorlog dankzij Brandsma zijn gefotografeerd, want verschillende ervan zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Na de oorlog, in 1968, werd te Nijmegen het Titus Brandsma Instituut opgericht, een samenwerkingsverband tussen de Katholieke Universiteit Nijmegen en de Orde der Karmelieten, met als doelstelling de wetenschappelijke bestudering van de spiritualiteit en haar geschiedenis. Van meet af aan was duidelijk dat in een instituut dat naar Titus Brandsma is vernoemd, ook aandacht moest zijn voor diens wetenschappelijke interesse en gedachtegoed. Van Dijk was vanwege zijn vooropleiding bij uitstek geschikt die taak uit te gaan voeren, en de Orde nam dan ook een wijs besluit toen ze hem in 1970 vrijstelde om als wetenschappelijk medewerker ‘om niet’ bij het Titus Brandsma Instituut te gaan werken. Hij had niet alleen tot taak de materiële erfenis van Brandsma te beheren, maar werd er ook belast met de bestudering van de Middelnederlandse geestelijke letterkunde. Aan het Titus Brandsma Instituut werd hij al dadelijk conservator van de Brandsmacollectie, en hij werkte er van 1971 tot 1974 ook aan zijn ‘zwo-project’, zoals hij het noemde: in het kader van zijn opdracht om de oude Brandsmacollectie voort te zetten en uit te breiden kreeg hij een toelage van de toenmalige Stichting Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (zwo), thans nwo, om te werken aan een project onder de titel Het geestelijk leven in de Nederlanden onder de Apostolische Vicarissen. In deze periode legde hij een lijst van ruim 2100 handschriften (15de-18de eeuw) aan uit ongeveer 150 archieven en bibliotheken in Nederland, België en West-Duitsland. Van deze handschriften zijn er ongeveer 800 op film gezet en als bijzondere collectie in het tbi toegankelijk gesteld. Het is een onmogelijke opgave hier het wetenschappelijk werk van Rudolf van Dijk uitputtend te behandelen, en dat is ook niet nodig, want een bibliografie van zijn output tot 2012 is als bijlage opgenomen in een bundel, waarin de twaalf artikelen die Van Dijk zelf als zijn beste werk beschouwde, in geheel herziene vorm opnieuw verschenen zijn. In deze | |
[pagina 109]
| |
bundel, Twaalf kapittels over ontstaan, bloei en doorwerking van de Moderne Devotie, neemt de bibliografie van alles wat hij tussen 1965 en 2012 heeft gepubliceerd 31 pagina's in, met een kleine 600 titels, waarvan hij er zelf, misschien iets te bescheiden, ruim honderd als ‘wetenschappelijke publicatie’ classificeert. Hier zijn korte en lange recensies bij, wetenschappelijke artikelen, boeken en geredigeerde bundels, maar ook populariserend werk en bijdragen met een meer pastoraal karakter. Wie het allemaal nauwgezet wil doornemen, verwijs ik graag naar de Twaalf kapittels, hier selecteer ik enkele kernpublicaties. Daaronder vallen zijn vertalingen in toegankelijk Nederlands van verschillende klassiekers uit de Moderne Devotie. Ik noem met name zijn in 2008 verschenen vertaling van de Navolging van Christus, het meesterwerk van Thomas van Kempen (1379-1471) dat al zo veel generaties heeft geholpen op hun geestelijke weg. Uniek voor het Nederlands taalgebied is dat dit de enige vertaling is waar in juxtapositie de Nederlandse en de Latijnse tekst staan afgedrukt - zo kan iedereen per vers vaststellen dat Van Dijk inderdaad de Latijnse tekst trouw volgt, maar er toch in slaagt een vertaling in vlot en goed Nederlands te vervaardigen. En wat vanuit spiritualiteit nog belangrijker is: hij gaf aan het grote Boek van de innerlijke vertroosting de plaats terug die het in de bewaard gebleven autograaf van Thomas heeft, namelijk de vierde plaats, niet langer als voorbereiding op de Eucharistie, maar als de rijpe vrucht ervan. Niet minder belangrijk is zijn in 2011 verschenen vertaling van een andere klassieker, de Geestelijke opklimmingen, geschreven door Gerard Zerbolt van Zutphen (1367-1398), die behoorde tot de eerste generatie bewoners van het Heer-Florenshuis in Deventer, het oudste huis van de broeders van het gemene leven. De ondertitel vermeldt dat het hier gaat om Een gids voor de geestelijke weg uit de vroege Moderne Devotie, maar tevens een gids die ook in deze tijd nog goede diensten bewijst op het spirituele pad. Ander vertaalwerk behelst onder veel meer het boekje Gelijk het gras, een Nederlandse vertaling van een minder bekend werkje, of pamflet, uit het oeuvre van Thomas van Kempen, en vertalingen van verschillende brieven van Geert Grote, allemaal gedegen ingeleid en in de context geduid. Naast dit vertaalwerk publiceerde Van Dijk een groot aantal studies over uiteenlopende onderwerpen op het gebied van de Moderne Devotie. In veel van dat werk ging zijn aandacht bij voorkeur uit naar de zijns inziens ten onrechte ondergeschikte rol van vrouwelijke religieu- | |
[pagina 110]
| |
zen. Drie hoofdwerken licht ik er uit; allereerst Van Dijks proefschrift uit 1986, getiteld De constituties der Windesheimse vrouwenkloosters vóór 1559, een pil in twee delen met een omvang van 960 pagina's waarop hij cum laude promoveerde bij A.G. Weiler, destijds hoogleraar Middeleeuwse en algemene geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Dit kloeke werkstuk omvat in het eerste deel een studie over de inhoud en de overlevering van de constituties, of leefregels, voor vrouwelijke Moderne Devoten die ervoor gekozen hadden toe te treden tot de Congregatie van Windesheim, de kloosterlijke tak van onze laat-middeleeuwse vernieuwingsbeweging. Dit onderwerp wordt gevolgd door een grondige studie naar de bronnen en de receptie van deze constituties, en het geheel wordt afgesloten met een kritische editie van de tekst ervan. De keuze voor een studie van de constituties voor vrouwenkloosters was in zekere zin een noodgreep: Van Dijk had eigenlijk de constituties van zowel vrouwen- als mannenkloosters willen bestuderen, maar de constituties van mannenkloosters waren al door iemand anders geclaimd. In kleine kring heeft hij het altijd betreurd dat hij dientengevolge maar een ‘half onderwerp’ heeft kunnen bestuderen. Achteraf bezien is deze claim wel heel erg schrijnend: een studie naar en editie van de constituties van de mannenkloosters is uiteindelijk nooit tot een goed einde gebracht. Wel maakt deze noodlottige claim iets duidelijk wat door mijn collega Charles Caspers in de inleiding op de Twaalf kapittels voortreffelijk is verwoord: Rudolf van Dijk ‘is een kenner en vorser van de Moderne Devotie in het algemeen, maar de vrouwelijke devoten, meer in het bijzonder de koorvrouwen van het Kapittel van Windesheim, komen bij hem op de eerste plaats’. Dit alles neemt niet weg dat zijn magnum opus niet de vrouwelijke devoten tot onderwerp heeft, maar de grondlegger van de beweging, Geert Grote (1340-1384). Het betreft de Prolegomena ad Gerardi Magni Opera omnia. Die Forschungslage des gesamten Schrifttums (mit Ausnahme des Stundenbuches), in 2003 verschenen in de serie Corpus Christianorum, Continuatio Mediaeualis, nadat Van Dijk er ruim vijftien jaar aan had gewerkt. In 1987 had hij namelijk van het bestuur van de Stichting Titus Brandsma Instituut de opdracht ontvangen de kritische editie der verzamelde werken van Geert Grote voor te bereiden, om zo alsnog het plan ten uitvoer te brengen dat een commissie Nijmeegse hoogleraren, aangestuurd door Titus Brandsma, in de jaren dertig had opgevat. Het boek is een standaardwerk over het oeuvre dat Geert Grote heeft nagelaten, en het valt in drie gedeelten uiteen. In het eerste deel bespreekt Van Dijk kort het | |
[pagina 111]
| |
leven van Grote, en de teksten waarin over dat leven en over de literaire output van Grote geschreven wordt, te beginnen met de eerste levensbeschrijvingen die van kort na de dood van Grote zelf dateren, en eindigend met een analyse van de meest recente studies over Grote en zijn werk. Daarop volgt een tweede deel, dat de wetenschappelijke beschrijving omvat van alle handschriften uit de Middeleeuwen waarin werk van Grote is overgeleverd. In het derde en laatste deel, tenslotte, worden alle werken die Grote geschreven heeft kort besproken, samengevat, en geanalyseerd. Dit hoofdwerk is door zijn collega's juichend ontvangen, en ik kan het niet beter beschrijven dan John van Engen, een Amerikaanse kenner van de Moderne Devotie en de laat-middeleeuwse intellectuele milieus in het algemeen, die er in zijn recensie voor Ons Geestelijke Erf over schrijft: ‘A generous book, even overwhelming, it sets out all one needs to study the writings of Geert Grote, along with their transmission in medieval manuscripts and editions, with judicious and fair presentations of recent data and interpretations. It is now, quite simply, the place to begin for all questions regarding the works of Geert Grote’.Ga naar eindnoot3. Na het verschijnen van de bibliografie in Twaalf kapittels in 2012 heeft Van Dijk nog een kleine twintig publicaties het licht doen zien. De belangrijkste daarvan is zonder meer het postuum in 2015 verschenen boek Salome Sticken (1369-1449) en de oorsprong van de Moderne Devotie, waaraan hij zelfs nog in het kloosterverzorgingshuis, enkele weken voor zijn overlijden, intensief heeft gewerkt. De centrale figuur is Salome Sticken, de vrouw die gedurende bijna een halve eeuw eerst Meesteres van het Meester-Geertshuis te Deventer (1392-1408) is geweest, en daarna gekozen werd tot eerste Priorin van het koorvrouwenklooster te Diepenveen (1412-1449). In dit boek maakt hij op overtuigende wijze aannemelijk dat de rol van Salome richtinggevend en van beslissende betekenis is geweest voor de vroege Moderne Devotie. Ander werk is veel luchtiger van inhoud; hieronder vallen twee rijkelijk van fotomateriaal voorziene wandelgidsjes ten dienste van historisch geïnteresseerde toeristen, die Van Dijk samen met zijn goede vriend en kompaan Ton Hendrikman geschreven heeft over Deventer en over Zwolle, met als titels: Deventer in het voetspoor van de Moderne Devotie. Stadswandeling door Deventer en fietsroute naar Diepenveen (2000) en: Zwolle in het voetspoor van de Moderne Devotie. Stadswandeling en fietsroutes (1998). Ten slotte mag een ander aspect in het leven van Van Dijk niet onver- | |
[pagina 112]
| |
meld blijven. Naast zijn wetenschappelijk werk is hij altijd pastoraal actief gebleven. Tot zijn dierbaarste herinneringen behoren bij voorbeeld naar eigen zeggen de jaren waarin hij pastor van de priorij Soeterbeeck der zusters Augustinessen van Windesheim te Deursen bij Ravenstein is geweest. In die functie begeleidde hij vanaf zijn benoeming op 1 oktober 1978 tot de beëindiging van zijn functie op 30 mei 1997 een liturgiegroep en twee bijbelgroepen voor de zondagsliturgie en schreef hij wekelijks een overweging bij het zondagsevangelie voor de orde van dienst. Hij gaf van 1980 tot 1997 jaarlijks enkele bezinningsdagen en -weekends vanuit de liturgische traditie van Soeterbeeck en cursussen over het spiritueel erfgoed van de Moderne Devotie, de spirituele traditie van de zusters sinds hun stichting in 1448. rijcklof hofman
Met dank aan Gerry van der Loop, Nijmegen, voor het ter beschikking stellen van de foto van Rudolf van Dijk, en aan Bernadette Smelik voor waardevol advies. | |
Voornaamste geschriftenRudolf van Dijk, Twaalf kapittels over ontstaan, bloei en doorwerking van de Moderne Devotie, onder redactie van Charles Caspers en Rijcklof Hofman, Hilversum, 2012, p. 489-519, bevat een bibliografie van de publicaties van Van Dijk tussen 1965 en 2012.
Nadien zijn nog circa twintig publicaties verschenen, waarvan de belangrijkste zonder meer is Rudolf Th. M. van Dijk O. Carm., Salome Sticken (1369-1449) en de oorsprong van de Moderne Devotie. Hilversum 2015 (postuum verschenen). |
|