Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013-2014
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Jan Juliaan Woltjer
| |
[pagina 209]
| |
tjer (1849-1917) was hoogleraar aan de Vrije Universiteit met als leeropdracht Griekse oudheden en pedagogiek en Griekse taal en letterkunde.Ga naar eindnoot2. Diens zoon, Juliaans oom Robert Herman (Rob) Woltjer (1878-1955) was hoogleraar Latijn, Grieks en Oude Geschiedenis aan de Vrije Universiteit, eerst als naaste collega en vervolgens opvolger van zijn vader.Ga naar eindnoot3. Juliaans broer Lodewijk (Lo, geb. 1930) zou het tot hoogleraar Sterrenkunde aan de Columbia University in New York brengen. De Woltjers waren niet alleen geleerd maar ook streng gereformeerd. Grootvader Jan en oom Rob bekleedden vele functies binnen de antirevolutionaire zuil. Zo waren beiden jarenlang lid van de Eerste Kamer voor de arp. Spanningen ontstonden toen Juliaans vader Jan Jr. zijn geloof verloor en de kerk verliet. Zijn ouders gingen uit elkaar toen hij twaalf jaar oud was. Juliaan heeft zijn vader nooit meer teruggezien. In Leiden bezocht de jonge Woltjer het Stedelijk Gymnasium. Ondanks aanleg voor de exacte vakken koos hij voor de alfa-richtingGa naar eindnoot4. omdat hij zich had voorgenomen dominee te worden. Het eindexamen gymnasium-A was destijds een vereiste voor wie Theologie wilde studeren. In 1941 schreef hij zich in aan de Vrije Universiteit. Tijdens het eerste studiejaar moet de roep van de kansel verflauwd zijn, want na het behalen van de propedeuse Theologie ging hij verder met Geschiedenis. Al vanaf het voorjaar van 1942 had hij naast zijn hoofdvak colleges Geschiedenis gevolgd. De studie werd afgebroken doordat de Universiteit in april 1943 wegens de oorlogsomstandigheden werd gesloten.Ga naar eindnoot5. De onderduik, noodzakelijk om aan gedwongen tewerkstelling in Duitsland te ontkomen, zal hij met zijn neus in de boeken hebben doorgebracht. In 1946 legde hij het kandidaatsexamen Geschiedenis nog af aan de vu, maar stapte daarna over naar de Rijksuniversiteit Leiden voor de doctoraalopleiding. Van 1948 tot 1950 was hij student-assistent bij de hoogleraar Vaderlandse geschiedenis A.J.C. Rüter. Hij rondde de studie af met een scriptie over de Reformatie in Friesland en behaalde het doctoraalexamen cum laude in 1950. Na zijn afstuderen vond Woltjer een betrekking als vakreferent Geschiedenis aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. ‘Saai maar nuttig werk’, volgens zijn eigen woorden. Hier ontmoette hij de bibliothecaresse Hillechina Tjeetska (Ien) Knoppien (28 januari 1917-19 juni 2012). Zij trouwden op 8 mei 1955. Het echtpaar vestigde zich op kamers in de Wasstraat in Leiden, waar twee zonen, Geert en Reinout, werden geboren. In 1959 verhuisde het gezin naar een nieuwbouwwoning aan de | |
[pagina 210]
| |
Prinses Beatrixlaan in Oegstgeest, waar de Woltjers bijna hun hele leven zijn blijven wonen. In 1957 trad Woltjer in dienst van de Leidse universiteit, waar hij achtereenvolgens als wetenschappelijk hoofdassistent, medewerker en hoofdmedewerker verbonden was aan de leerstoel Vaderlandse geschiedenis, die tot 1961 door Rüter en vervolgens door Ivo Schöffer werd bezet. In 1973 werd hij op persoonlijke titel benoemd tot lector met als leeropdracht de Vaderlandse geschiedenis van de zestiende en de zeventiende eeuw. Het lectoraat werd in 1980 omgezet in een (persoonlijk) hoogleraarschap.Ga naar eindnoot6. Woltjer promoveerde in 1962 bij Rüter. Zijn proefschrift Friesland in Hervormingstijd is een klassiek werk geworden. In opzet een traditionele regionale studie naar de protestantse Reformatie, doorbrak het boek het verzuilde en nationale paradigma dat tot die tijd de geschiedschrijving over de Opstand had beheerst.Ga naar eindnoot7. Doordat Friesland ver verwijderd lag van het politieke en economische centrum van de toenmalige Nederlanden, waren de sociale, economische en politieke verhoudingen er minder gepolariseerd. Waar in een verzuild en teleologisch perspectief de tegenstellingen tussen katholieken en calvinisten haast onvermijdelijk moesten leiden tot de scheiding van Noord en Zuid en de vestiging van een (protestantse) Republiek, benadrukte Woltjer de doorslaggevende betekenis van de brede ‘middengroepen’ op kerkelijk en politiek gebied. Tussen een kleine groep felle contrareformatorische katholieken die alle ketterij met geweld wilden uitroeien ter rechterzijde en twee eveneens kleine groepen doopsgezinden en calvinisten die definitief met de oude kerk hadden gebroken op links, bevond zich een grote groep gematigden die uit waren op compromis en verzoening. Binnen de middengroepen onderscheidde Woltjer een groep ‘traditionele’ katholieken, die in de kerk wilden blijven maar bezwaar koesterden tegen nieuwigheden als de invoering van de decreten van het Concilie van Trente en de kettervervolgingen, en een groep ‘protestantiserende’ katholieken, die een deel van de kritiek van de protestantse Reformatie op de katholieke kerk deelden (celibaat, de verering van Maria en de heiligen, het kloosterleven). Ook de laatste groep wilde niet met de oude kerk breken, maar deze hervormen. De religieuze middengroepen speelden een cruciale rol in de politieke ontwikkeling van de Opstand, doordat zij hun steun konden verlenen dan wel onthouden aan de extremisten op ‘links’ of ‘rechts’. In 1566 meenden zij dat een gematigde oplossing van het uit de hand gelopen godsdienstvraagstuk mo- | |
[pagina 211]
| |
gelijk was, maar de gewelddadige Beeldenstorm dreef hen in de armen van de hertog van Alva. Diens harde optreden leidde er in 1572 dan weer toe dat zij zich niet verzetten toen Willem van Oranje en de Watergeuzen een gewapende opstand ontketenden. De Pacificatie van Gent was in 1576 een overwinning van het gematigde midden, maar zowel het onbesuisde optreden van de calvinisten als van de landvoogd Don Juan van Oostenrijk leidde ertoe dat de weg van het centrum doodliep. Het grootste deel van hen sloot zich aan bij de calvinisten, niet uit overtuiging, maar omdat de extremisten aan beide zijden de middenweg, waaraan zij de voorkeur gaven, hadden afgesloten. Friesland in hervormingstijd is nog steeds een meesterwerk. Gebaseerd op grondig archiefonderzoek, combineert het inzicht in de nuances en complexiteit van de religieuze en politieke verhoudingen met een klare lijn van het betoog. Een echte ‘theorie’ kan men Woltjers opvattingen over ‘de middengroepen’ niet noemen. Hij had een afkeer van abstract getheoretiseer en beschouwde gezond verstand als de beste richtlijn bij historisch onderzoek. Het perspectief van de middengroepen - afkeer van polarisatie en scherpslijperij, het zoeken naar compromissen, een open en ondogmatische levenshouding - vormde ook Woltjers persoonlijke adagium. Het is misschien geen toeval dat hij rond de tijd van zijn promotie de kerk definitief de rug toekeerde. Meende Woltjer aanvankelijk dat zijn inzichten vooral pertinent waren voor het afgelegen Friesland, later kwam hij tot het inzicht dat de middengroepen ook voor het begrijpen van de verhoudingen in het politieke zwaartepunt in Brabant en Vlaanderen en in Holland essentieel waren. In een aantal artikelen, deels ontstaan naar aanleiding van herdenkingen van belangrijke evenementen in de Nederlandse Opstand, werkte hij zijn ideeën verder uit. Van groot belang zijn ‘De Vredemakers’, geschreven naar aanleiding van de herdenking van de Pacificatie van Gent (1976) en zijn oratie Kleine oorzaken, grote gevolgen (1975). Enkele opstellen over de Opstand zijn in grondig gereviseerde vorm gepubliceerd in Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog (1994), nog steeds onmisbare lectuur voor wie iets van de Opstand wil begrijpen. Zoals de titel van deze bundel aangeeft, zag Woltjer de Opstand, zeker in zijn vroege fase, als een burgeroorlog, die vergelijkbaar was met de gelijktijdige conflicten in Frankrijk. Een belangrijk verschil was echter dat in de Nederlanden de leider van één van de oorlogvoerende partijen, de landsheer Filips ii, tevens koning van Spanje was. Dat verklaart waarom Spanje de royalistische en ka- | |
[pagina 212]
| |
tholieke partij in de Nederlanden materieel steunde, maar haar in moreel opzicht compromitteerde.Ga naar eindnoot8. Overigens beperkte Woltjer zich in zijn publicaties niet tot de geschiedenis van de Opstand. Zo publiceerde hij in 1965 naar aanleiding van een lustrum van de universiteit een kort en helder overzicht van de geschiedenis van de Leidse academie en wetenschapsbeoefening. Gebaseerd op zorgvuldig bronnenonderzoek is dit beknopte overzicht een voor een groot publiek leesbaar boek geworden, waarin Woltjer ook over de negentiende en de twintigste eeuw - toch niet ‘zijn’ periode - schreef met verstand en inzicht. Woltjer werd de meest invloedrijke specialist op het gebied van de Nederlandse Opstand. Dat kwam niet alleen door zijn publicaties, maar ook doordat hij in een Contactgroep xvie Eeuw, die regelmatig in informele sfeer in Leiden bijeenkwam, een groep jongere historici uit heel Nederland en Vlaanderen aan zich bond. Aanvankelijk opgericht om een thuisbasis te verschaffen aan een aantal buitenlandse, vooral Britse en Amerikaanse, promovendi die onderzoek naar de Opstand en Reformatie deden in Nederlandse archieven, werd de Contactgroep spoedig de ontmoetingsplek voor alle historici die aan een zestiende-eeuws onderwerp werkten. Hier werden de eerste versies van hoofdstukken van proefschrift en artikelen bediscussieerd en tips over vindplaatsen in archieven en literatuur uitgewisseld. Met de benaming ‘contactgroep’ wilde Woltjer duidelijk maken dat de bijeenkomsten losstonden van enige universitaire organisatie. Tegenwoordig zijn dit soort clubjes van promovendi en andere onderzoekers alomtegenwoordig, maar in de jaren zeventig was Woltjer met zijn Contactgroep zijn tijd vooruit. Aan het einde van een bijeenkomst liet Woltjer nooit na op de voor hem typerende vriendelijke maar ook enigszins plechtige manier ‘de spreker te bedanken voor een boeiende voordracht, die nog eens duidelijk maakt dat de verhoudingen in de zestiende eeuw veel ingewikkelder en genuanceerder lagen dan men doorgaans denkt’. Intussen werd Woltjer volop beziggehouden door het universitaire onderwijs en de daarin opgetreden schaalvergroting. Toen hij in 1957 begon, hoefde hij weinig anders te doen dan aan zijn proefschrift te werken en de hoogleraar te assisteren bij diens colleges. Maar in de jaren zeventig werd de onderwijstaak, ondanks de uitbreiding van de wetenschappelijke staf, steeds omvangrijker en zwaarder. Woltjer heeft zich ten volle ingezet voor de sectie Vaderlandse geschiedenis door het geven van talrijke | |
[pagina 213]
| |
hoor- en werkcolleges, het afnemen van tentamens en examens en het begeleiden van vele werkstukken en scripties. Het geven van werkcolleges ging hem beter af dan de steeds massaler bezochte hoorcolleges, die een zekere aanleg voor theater vereisten die de bescheiden Woltjer vreemd was. Het was dan ook een opluchting voor hem toen hij deze taak aan zijn collega's kon overlaten. Veel onderwijs betrof de geschiedenis van de twintigste eeuw, waarvoor de belangstelling van studenten nu eenmaal groter was (en is) dan voor Woltjers geliefde zestiende eeuw. Hij heelt daar nooit over gemopperd omdat hij inzag dat historisch gefundeerde kennis van de eigen samenleving onmisbaar is voor jonge mensen die in de meeste gevallen niet in de wetenschap zullen doorgaan. Ook op bestuurlijk gebied deed Woltjer wat van hem verwacht werd, zij het eerder plichtsgetrouw dan enthousiast. Hij nam de hoogleraar Vaderlandse geschiedenis Schöffer veel werk uit handen, die hem typeerde als zijn ‘collega proxisissimus’.Ga naar eindnoot9. Ook buiten de universiteit deed men nooit tevergeefs een beroep op hem. Hij zette zijn krachten in voor de Nederlandse geschiedwetenschap als secretaris-penningmeester van het Nederlands Comité van Geschiedkundige Wetenschappen, bestuurslid van het Nederlands Historisch Genootschap, lid van de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis, lid van de Staatscommissie tot het afnemen van archiefexamens en lid van de redacties van de Acta Historiae Neerlandicae en het Biografisch Woordenboek van Nederland. Hij verrichtte het bestuurlijke werk consciëntieus, of opnieuw in de woorden van Schöffer ‘met verstand en geduld, met vooral een nuchter besef van het betrekkelijke ervan’.Ga naar eindnoot10. De lange reeks bestuurlijke reorganisaties die vanaf 1969 over de Nederlandse universiteiten werden uitgestort, hebben Woltjer buitengewoon geërgerd. De eindeloze vergaderingen, de papierwinkel en de oneindige hoeveelheid details waarover staf en studenten verondersteld werden hun mening te geven dreven hem menigmaal tot gefrustreerde irritatie. Het onvermogen van de universitaire bureaucratie om het wetenschappelijk onderzoek te sturen bereikte een dieptepunt met het besluit van de Faculteit der Letteren om Woltjers lopende en voorgenomen onderzoek niet op te nemen in de zogenaamde voorwaardelijke financiering. Bescheiden als hij was in het persoonlijke leven, was hij zich ten volle bewust van het belang van zijn wetenschappelijke werk. Tot zijn opluchting kon hij in 1985 gebruik maken van een gunstige regeling om vervroegd uit te treden. Bij zijn afscheid boden zijn collega's, leerlingen | |
[pagina 214]
| |
en vakgenoten hem een bundel opstellen aan. Het tweede deel van de titel Bestuurders en geleerden was meer van toepassing op de scheidende hoogleraar dan het eerste.Ga naar eindnoot11. Bevrijd van de lasten van onderwijs en bestuur, zette de jonge emeritus zich vol overgave aan de taak die hij zichzelf had gesteld: het schrijven van twee kloeke overzichtswerken, een over de twintigste en een over de zestiende eeuw. Recent verleden: de geschiedenis van Nederland in de twintigste eeuw (1992) steunde op de werkcolleges die Woltjer jarenlang over dat onderwerp had gegeven. Het onderwerp is de politieke (dus niet de parlementaire) geschiedenis van Nederland tussen 1917 en 1989, gezien als ‘vormgeving van de maatschappij in de breedste zin van het woord’, dus de problemen waarmee ‘de politiek’ zich bezighoudt en de invloeden die op de politieke besluitvorming werkzaam zijn. In de toch beperkte omvang van ruim 500 bladzijden tekst moest Woltjer scherpe keuzes maken. Veel bleef daarom onbesproken. Aan de Tweede Wereldoorlog besteedde hij weinig ruimte omdat daarover al een zee van literatuur bestond. Beschrijvingen van maatschappelijke toestanden (bijvoorbeeld de armoede in de jaren dertig) ontbreken omdat Woltjer van zichzelf vond dat hij beter kon uitleggen dan beschrijven: hij legde de klemtoon niet op maatschappelijke problemen ‘maar op diagnose en therapie’.Ga naar eindnoot12. De toon van het boek is over het algemeen gedistantieerd, rationeel en soms ironisch, behalve in het lange hoofdstuk over de dekolonisatie van Indonesië, waar Woltjer het Nederlandse beleid streng veroordeelt als ‘paternalistisch, moralistisch, legalistisch en provinciaals, weinig geneigd tot een reële taxatie van onaangename feiten’.Ga naar eindnoot13. Recensenten hebben het boek niet onverdeeld positief ontvangen.Ga naar eindnoot14. Kritiek gold vooral de vele onderwerpen die buiten beschouwing waren gebleven, zoals kunst en cultuur en de geschiedenis van sociale bewegingen. Minder oog had men voor het bijna tragisch te noemen grondthema van het boek: hoewel de macht van de staat sterk toenam en deze steeds sterker verweven raakte met de maatschappij, slaagden politici en bestuurders er niet in het economische en maatschappelijke leven te beheersen of te sturen. De maatschappelijke werkelijkheid was domweg te complex om er greep op te krijgen. Niet voor niets had Woltjer het boek als motto een paradox van Francis Bacon meegegeven: ‘Wij kunnen de natuur slechts overwinnen door haar te gehoorzamen.’ Dat geldt ook voor de menselijke samenleving, voegde hij hieraan toe. ‘De maakbare samenleving’: hij geloofde er niet in. | |
[pagina 215]
| |
Zo sluit de thematiek van Recent verleden aan bij Woltjers eerdere werk over de Nederlandse Opstand. Ook toen stonden de machthebbers, bestuurders, rebellen en hervormers met hun rug naar de toekomst. Zij wisten niet waarop het conflict zou uitlopen, maar probeerden tevergeefs remedies die zij kenden uit het verleden toe te passen op de problemen van hun eigen tijd. Dat werd ook het thema van Woltjers laatste boek, Op weg naar tachtig jaar oorlog (2011), waaraan hij vijftien jaar heeft gewerkt. Niemand stuurde aan op een scheiding van de Nederlanden, dwars door het hertogdom Brabant heen, noch naar een scheuring van de ene universele kerk. Toch was dat het onbedoelde en in veel opzichten tragische resultaat van de Opstand en tegelijk ‘het verhaal van de eeuw waarin ons land ontstond’. Woltjer beoogde met zijn boek de Opstand begrijpelijk te maken voor een jongere generatie, die op school weinig geschiedenisonderwijs heeft genoten en van godsdienst al helemaal geen verstand heeft. Dat verklaart de wel zeer ruim bemeten aanloop over de Bourgondische staat, de middeleeuwse kerk en de reformatiebeweging, die ongeveer de helft van het boek inneemt. Net als Friesland in hervormingstijd volgt dit boek de Opstand tot omstreeks 1580, toen de verzoeningspoging van de Pacificatie van Gent definitief was mislukt en de toenemende polarisatie de ‘middengroepen’ dwong om tegen hun zin partij te kiezen. Met de uitgave van Op weg naar tachtig jaar oorlog had Woltjer weinig geluk. Het manuscript dat hij inleverde was klaar, maar niet persklaar. Nalatigheid van de uitgever leidde ertoe dat enkele identieke passages meermaals afgedrukt werden in verschillende hoofdstukken en dat het notenapparaat rommelig was. De uitgever zag zich genoodzaakt de hele oplage terug te nemen en een verbeterde editie uit te brengen.Ga naar eindnoot15. Het deerde Woltjer niet. Hij was tevreden en opgelucht dat zijn levenswerk was voltooid. Het afmaken van zijn laatste boek is Woltjer niet gemakkelijk gevallen. ‘Zorg dat je alles voor je tachtigste af hebt’, adviseerde hij zijn leerlingen. Naast het onderzoek en het schrijven besteedde hij veel aandacht en tijd aan de zorg voor zijn vrouw Ien, die een zwakke gezondheid genoot. Ook zijn eigen gezondheid werd brozer. Op 20 april 2012 is hij overleden. Ien volgde twee maanden later.
henk van nierop
Met dank aan Geert Woltjer en Nicolette Mout. | |
[pagina 216]
| |
Een volledige bibliografie tot 1985 is te vinden in S. Groenveld, M.E.H.N. Mout en I. Schöffer (red.), Bestuurders en geleerden: opstellen over onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, aangeboden aan Prof. Dr. J.J. Woltjer bij zijn afscheid als hoogleraar van de Rijksuniversiteit te Leiden. Amsterdam/Dieren 1985, p. 218-224. | |
Voornaamste geschriftenFriesland in hervormingstijd. (diss. Leiden). Leiden 1962. De Leidse universiteit in heden en verleden. Leiden 1965 Kleine oorzaken, grote gevolgen. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon lector in de vaderlandse geschiedenis van de 16e en de 17e eeuw aan de Rijksuniversiteit te Leiden op 21 november 1975. Leiden 1975. ‘Der niederländische Bürgerkrieg und die Gründung der Republik der Vereinigten Niederlande (1555-1648) in: Th. Schieder (red.), Handbuch der europäischen Geschichteiii. Stuttgart 1979, p. 663-688. Recent verleden: de geschiedenis van Nederland in de twintigste eeuw. Amsterdam 1992. Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse Opstand 1555-1580. Amsterdam 1994. ‘Geweld tijdens de godsdienstoorlogen in Frankrijk en in de Nederlanden: een vergelijking’, in: Trajecta: tijdschrift voor de geschiedenis van het katholiek leven in de Nederlanden, 3 (1994) p. 281-296. Engelse vertaling ‘Violence during the Wars of Religion in France and the Netherlands: A Comparison’, in: Nederlands archief voor kerkgeschiedenis 76 (1996), p. 26-45. ‘De plaats van de calvinisten in de Nederlandse samenleving’, in: De zeventiende eeuw: cultuur in de Nederlanden in interdisciplinair perspectief 10 (1994), p. 3-23. (met M.E.H.N. Mout), ‘Settlements: The Netherlands’, in: Thomas A. Brady, Heiko A. Oberman, James D. Tracy (red.), Handbook of European History 1400-1600 ii Late Middle Ages, Renaissance and Reformation. Leiden 1995, p. 385-415. Op weg naar tachtig jaar oorlog: het verhaal van de eeuw waarin ons land ontstond: over de voorgeschiedenis en de eerste fasen van de Nederlandse Opstand. Amsterdam 2011. |
|