Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013-2014
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Hendrik Johan Lubert Vonhoff
| |
Jonge jarenHenk Vonhoff groeide op in Amsterdam. Zijn vader was aanvankelijk belastingambtenaar, schoolde zich bij tot accountant en vestigde na de oorlog een zelfstandige praktijk als belastingconsulent. Zijn moeder was de spil waar het gezin om draaide. Vonhoff ging in 1943 naar de Eerste Vijfjarige Hogere Burgerschool (hbs). Evenals zijn medescholier Roel de Wit - later net als hij Commissaris van de Koningin - was hij lid van de Nederlandsche Jeugdbond voor Natuurstudie (njn). Interesse voor de natuur was Vonhoff thuis met de paplepel ingegoten. Het gezin trok er | |
[pagina 183]
| |
doorgaans op zondagochtend met de fiets op uit. Intussen was Vonhoff op school een keer blijven zitten. Hij had moeite met de exacte vakken, zoals wiskunde. In 1946 stapte hij over naar de Eerste Openbare Handelsschool, met de nadruk op cultuurvakken, zoals staatsinrichting. Dat was een hele verademing en in 1949 behaalde hij zijn diploma.Ga naar eindnoot1. Al tijdens zijn middelbare schoolperiode ontwikkelde Vonhoff interesse in de politiek. Hij meldde zich in 1946 aan bij de zojuist opgerichte Partij van de Arbeid (pvda), een brede volkspartij waarin de sociaaldemocraten (sdap) en de Vrijzinnig-Democratische Bond (vdb) waren gaan samenwerken. Men vond hem echter te jong, zodat hij de ook zojuist opgerichte Partij van de Vrijheid (pvdv) benaderde, een voortzetting van de behoudende Liberale Staatspartij (lsp), waar hij aspirant-lid kon worden. In de daarop volgende jaren voelde Pieter Oud, de vroegere voorman van de vdb, zich toch niet thuis bij de pvda, zodat hij met de pvdv in 1948 besloot tot oprichting van de Partij voor Vrijheid en Democratie (vvd). Vonhoff sloot zich als zeventienjarige hierbij aan. Naast de politiek hield Vonhoff zich bezig met toneelspel. Hij deed dit niet onverdienstelijk en overwoog zelfs nog even acteur te worden. Maar in 1949 begon hij met de studie Sociografie aan de toenmalige Gemeente Universiteit van Amsterdam. Hij had eigenlijk Geschiedenis willen studeren, maar daarvoor was het gymnasiumdiploma vereist en met een aanvullende cursus Latijn wilde het niet echt lukken. Toen hij in Limburg met veldonderzoek bezig was, wist hij toestemming te krijgen om een studievriend in de buurt op te zoeken. Daar ontmoette hij in 1952 zijn toekomstige vrouw Louise Luijendijk (1926). Loes volgde het laatste jaar van de nieuwe opleiding bedrijfsmaatschappelijk werk aan de Sociale Academie te Sittard. Zij moest stage lopen in Amsterdam en wilde zolang op de vrijgekomen kamer van haar broer verblijven. Vonhoff zei direct tegen haar vader - opzichter bij de Staatsmijnen - dat dit geen goed idee was omdat zij het stadsleven niet gewend was; zij moest maar bij hem thuis komen logeren. Vervolgens begeleidde hij Loes elke dag naar en van haar werk. Al de eerste avond sleepte hij haar mee naar een vvd-bij-eenkomst en na een maand vroeg hij haar ten huwelijk. Ze trouwden in 1953. Vanwege de sinds de oorlog heersende woningnood woonden Henk en Loes in bij zijn ouders. Loes had een baan gekregen als maatschappelijk werkster bij de Sociale Dienst van de gemeente Purmerend. Vonhoff hield zich vooral bezig met politiek-organisatorische zaken. In 1952 werd | |
[pagina 184]
| |
hij op zijn eenentwintigste jaar verkozen tot bestuurslid van de vvd-afdeling Amsterdam. Bij de verkiezingen ontmoette hij voor het eerst partijleider Oud. Het verslag van diens toespraak was zo vertekend in Het Parool terecht gekomen dat Vonhoff besloot om een rectificatie te regelen. Met deze doeltreffende actie had hij zich bij Oud op de kaart gezet. In juni 1954 werd Vonhoff opgeroepen als dienstplichtig soldaat, vermoedelijk omdat hij met zijn studie niet voldoende resultaat had behaald. Hij wist te worden overgeplaatst naar de Generale Staf in Den Haag, waar hij als burger op kamers ging. Zijn taak was om de munitiedepots, waarvan het overzicht sinds het einde van de oorlog ontbrak, in kaart te brengen. Tijdens zijn militaire dienst was hij een cursus Geschiedenis bij de Leidse Onderwijsinstellingen (loi) gaan volgen. In november 1955 uit dienst, schreef hij zich in voor de mo-opleiding Geschiedenis bij de Vrije Leergangen. Hij verzocht de gemeente om hem als werkzoekend docent Geschiedenis te registeren, want hij verwachtte in 1956 zijn akte te halen.Ga naar eindnoot2. Een andere liefhebberij van Vonhoff was het voetbal. In 1948 werd hij na positief advies van de scheidsrechterscommissie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (knvb) aangesteld als kandidaat-scheidsrechter. Zo leidde hij in 1949 en de jaren erna de toen gangbare wedstrijden tussen scholen. Hij wist bij de jeugd de wind eronder te houden. In 1957 werd hij, na verlies van het schoolteam van de 2e Driejarige hbs in de Zocherstraat, bij de directeur geroepen. Deze vroeg de verbouwereerde Vonhoff of hij kon invallen als leraar Aardrijkskunde, want ‘hij kon tenminste orde houden’. Wat scheelde, was dat Vonhoff ook een echte Amsterdammer was, aldus zijn weduwe.Ga naar eindnoot3. In 1957 kregen ze hun eerste dochter en op de voorwaarde dat Loes bleef werken voor de Stichting Gezinsverzorging Amsterdam-Noord, zorgde de voorzitster ervan en tevens pvda-gemeenteraadslid voor een huurwoning. In 1958 volgde de tweede dochter en haalde Vonhoff eindelijk zijn felbegeerde mo-akte. Van 1958 tot 1967 was hij geschiedenisdocent aan de 2e Driejarige hbs, die later naar Osdorp verhuisde. Als docent had Vonhoff nog volop tijd voor andere zaken. In 1958 werd hij door de knvb als scheidsrechter aangesteld, met een proeftijd van twee jaar en een examenplicht voor het bondsdiploma. In 1959 bedankte hij voor het scheidrechterschap, wellicht omdat de trainingen op dinsdagavond bij Ajax zich moeilijk lieten combineren met het politieke werk en de situatie thuis. In hetzelfde jaar was hij namelijk secretaris van de vvd-afdeling Amsterdam geworden, een spilfunctie met regelmatige contacten met de landelijke vvd. Zijn benoeming had | |
[pagina 185]
| |
veel voeten in de aarde gehad. De overige bestuursleden waren behoudende bankiers, die geen trek hadden in deze jonge nieuwlichter. Hans Gruijters had hem letterlijk aan hen opgedrongen. In 1961 werd Vonhoffs zoon geboren. De woning werd te klein, maar de nu verantwoordelijke wethouder van arp-huize voorkwam persoonlijk een ruimer huurhuis, omdat Loes als moeder van drie kleine kinderen bleef werken. Vonhoffs moeder greep in en kocht voor hen een woning. In 1966 werd Loes, na al in 1962 door de vvd-afdeling te zijn gevraagd, alsnog raadslid, en wel in een woelige periode met onder andere de rellen tijdens het huwelijk van Beatrix en Claus. Wat haar man ervan had gevonden dat zij zo snel een politieke carrière maakte, vond Louise desgevraagd in 2014 een intrigerende vraag. Dat zij naast haar huwelijk en de kinderen een baan had, vond Vonhoff in elk geval vanzelfsprekend. Hij was van huis uit niet anders gewend. | |
Landelijke politiekDe roep om meer inspraak en transparantie aan het begin van de jaren zestig ging ook aan de vvd niet ongemerkt voorbij. Oud, partijleider en fractieleider in de Tweede Kamer, en Harm van Riel, vicevoorzitter en fractieleider in de Eerste Kamer, kregen een conflict over de verdeling van hun partijfuncties. Nieuwkomers als Vonhoff en Frits Korthals Altes benutten de ruimte die dit conflict bood, en in 1962 vond een reorganisatie plaats van de partijstructuur. De kamercentrales - verantwoordelijk voor ledenvergaderingen en één of meer afdelingen - kregen een vaste vertegenwoordiging in het partijbestuur. Zo trad ook Vonhoff tot het landelijke partijbestuur toe. Hij werd er secretaris Voorlichting en als zodanig verantwoordelijk voor ledenwerving en campagnes. Naast zijn politieke en bestuurlijke besognes zag Vonhoff - hij had weinig slaap nodig - gelegenheid om in 1965 het boek De zindelijke burgerheren te laten verschijnen. In deze studie beschreef hij de liberalen in de eerste helft van de twintigste eeuw, toen ze in de trant van zijn favoriete dichter Jan Greshoff nog ‘zindelijke burgerheren’ waren: Ik houd zoo van die donkre burgerheeren
Die langzaam wandlen over 't Velperplein
In dezen koelen winterzonneschijn:
| |
[pagina 186]
| |
De dominé, de dokter, de notaris
En 't klerkje dat vandaag wat vroeger klaar is.
Maar 't kan verkeeren.
Een recensent constateerde wat streng dat het ‘voor een breed publiek geschreven is en meer documentatie (lange citaten uit liberale geschriften en redevoeringen) bevat dan eigen historische visie’.Ga naar eindnoot4. Het boek paste in een nostalgische en wat ironische terugblik op de vooroorlogse verzuiling, zoals dat ook bleek uit gelijkaardige publicaties als Uit het rijke roomsche leven, Parade der mannenbroeders, Het beeld der vad'ren en De taaie rooie rakkers. Intussen vielen de liberalen uiteen. De in 1966 door Hans Gruyters en Hans van Mierlo opgerichte partij Democraten '66 zette veel kwaad bloed bij de achterblijvende vvd'ers. Bij Vonhoff thuis werd nog een vergeefse poging gedaan om Gruyters van zijn beslissing af te brengen. In 1967 werd Vonhoff gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Hij werd verantwoordelijk voor de beleidsterreinen onderwijs, cultuur, recreatie, maatschappelijk werk en defensie. Ook als Kamerlid kon hij zijn standpunt met een zwaar en krachtig stemgeluid en een mengeling van anekdotes, venijn en humor uitdragen. In 1969 stemden Vonhoff en Hans Wiegel als enigen van hun fractie voor het voorstel om de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit coc rechtspersoonlijkheid te verlenen; Vonhoff deed dat omdat hij vanuit de liberale traditie voor gelijke rechten was. In 1971 al vroeg hij om een rookverbod in alle onderwijsruimten. Zijn theatrale persoonlijkheid en levendige verteltrant zorgden ervoor dat hij al gauw een veelgevraagd spreker werd. Zijn bekendheid nam verder toe toen hij vanaf 1968 een column ging schrijven in het Algemeen Handelsblad, waarin hij zijn mening over politieke issues kon ventileren. In 1967 werd hij lid van de Amsterdamse vrijmetselaarsloge ‘La bien aimée’. Twee jaar later verscheen zijn tweede boek, Bewegend verleden, een biografie van zijn politieke leermeester Oud, die in 1968 was overleden. In dit boek wilde Vonhoff de invloed van Oud op de ontwikkeling van het gedachtegoed van de vvd weergeven. Het betrof geen systematisch en analytisch historisch werk, maar een anekdotisch verhaal op hoofdlijnen. Bijzonder was dat Vonhoff tijdens zijn politieke loopbaan publiceerde, zeker bij de liberalen die traditioneel meer doeners dan denkers waren. In 1969 voelde Vonhoff zich niet helemaal lekker en werd hij door | |
[pagina 187]
| |
een internist van de Haagse Diaconesseninrichting Bronovo onderzocht. Het viel allemaal goed uit en hij hoefde zich volgens de specialist niet ongerust te maken: ‘Ik heb Uw huisarts wel geschreven, dat het mij noodzakelijk lijkt, dat U moet vermageren.’Ga naar eindnoot5. Op 6 juli 1971 had Barend Biesheuvel (kvp) een vijf partijenkabinet tot stand gebracht, waaraan ook de vvd zou deelnemen. Molly Geertsema zou vicepremier worden en daarom het fractieleiderschap van de Tweede Kamer neerleggen. Zowel Wiegel als Vonhoff waren daarvoor in de race, maar Geertsema liet Vonhoff benaderen voor het staatssecretarisschap van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, met de portefeuille Jeugdzaken, sport, natuurbehoud en cultuur. Vonhoff, op vakantie in Joegoslavië, was stomverbaasd en blij verrast. Tot verbazing van zijn eigen partijgenoten had Geertsema zo de weg vrijgemaakt voor Wiegel als fractieleider.Ga naar eindnoot6. Samen met een andere staatssecretaris werd Vonhoff voor de beëdiging door de koningin uitgenodigd in haar buitenverblijf in Italië, met het verzoek om zijn zwembroek mee te nemen. De voorwaarde van Biesheuvel was wel dat Loes haar lidmaatschap van de Amsterdamse gemeenteraad neerlegde. Zij werd daarop adviseur bedrijfsmaatschappelijk werk bij De Nederlandsche Bank. Het staatssecretarisschap was voor Vonhoff een geweldige tijd. Hij initieerde beleid om monumenten te beschermen door het oprichten van een nationale contactcommissie. Verder stond hij voor een natuurbeschermingsbeleid waarbij de landbouwbelangen werden gereguleerd. In dat verband besloot hij tot het instellen van de Commissie Nationale Parken en Nationaal Landschapsparken tot een natuurbeschermingsbeleid waarbij de landbouwbelangen werden gereguleerd. Op het verzoek om financiële steun van het bestuur van het park De Hoge Veluwe suggereerde hij de bezoekerstarieven te verhogen. Op hun reactie dat dit van het ministerie niet mocht, antwoordde hij dat zij hierbij zijn toestemming kregen. Hij genoot ervan om via directe en simpele maatregelen doeltreffende oplossingen te bewerken: ‘Als staatssecretaris stelde hij een groot aantal subsidies ter discussie en bracht daarmee de nodige demonstranten op de been. “Vonhoff grote lul” werd er gescandeerd waarop hij op laconieke wijze reageerde: “Voorzitter, gelukkig wordt mijn potentie niet in twijfel getrokken.”’Ga naar eindnoot7. In de zomer van 1972 viel het kabinet, omdat er een conflict was over bezuinigingen en ds'70 minister Willem Drees jr. moeite had met de regeerstijl van Biesheuvel. Vonhoff, 's nachts uit bed gebeld, was diep ont- | |
[pagina 188]
| |
goocheld. Hoewel het kabinet voorlopig aanbleef als het minderheidskabinet-Biesheuvel ii, konden alleen nog lopende zaken worden afgehandeld. Na de verkiezingen in november 1972 en de formatie van het kabinet-Den Uyl in mei 1973, kwam de vvd in de oppositiebanken terecht. De daarop volgende onderscheiding tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw was voor Vonhoff een schrale troost. Hij was teruggekeerd in de Kamer en fungeerde als lijsttrekker voor de provinciale staten van Noord-Holland. In 1974 werd hij benoemd tot burgemeester van Utrecht. Tegelijk hoopte Loes wethouder in Amsterdam te worden, doch zij besloot haar man naar Utrecht te volgen. | |
Burgervader van Utrecht en GroningenBij de vacature voor het burgemeesterschap van Utrecht was het een nouveauté dat de gemeenteraad een profielschets kon opstellen. Vonhoff kwam als eerste uit de bus, maar genoot een gemengd onthaal bij de bevolking. Bij zijn installatie werd er stevig gedemonstreerd. Onder zijn burgemeesterschap werd Utrecht echter opgestoten in de vaart der volkeren. De nieuwe burgemeester schoof aan bij het grootstedelijk overleg met Utrecht als vierde grootste stad van Nederland en reorganiseerde de gemeentelijke dienst, waarbij de onderdelen energie en vervoer werden verzelfstandigd. Verder werd de bouw van het winkel- en kantorencentrum Hoog-Catharijne afgerond, het universitair centrum ‘De Uithof’ tot ontwikkeling gebracht en de woonwijk Lunetten uit de grond gestampt. Bij de opening van muziekcentrum Vredenburg verwijderde Vonhoff hoogstpersoonlijk een onwillige kraker. Hij genoot ervan om zaken te coördineren en het belang van Utrecht te vertegenwoordigen in Den Haag. Uiteindelijk waren de Utrechters heel blij met hem. Verder grossierde Vonhoff in nevenactiviteiten. Hij kon zijn interesse in de werking van staatsstructuren en ambtelijke diensten kwijt in zijn voorzitterschap van de Commissie Hoofdstructuur Rijksdienst in de periode 1978-1981. De commissie deed suggesties om de departementale organisatie te verbeteren, zoals met het aanbrengen van onderscheid tussen beleid en uitvoering. Bij het Nationaal Park De Hoge Veluwe was men de daadkracht van Vonhoff niet vergeten en in 1975 verzochten ze hem toe te treden tot het bestuur; van 1978 tot 2006 was hij er voorzitter. Als toezichthouder greep hij in toen de organisatie klaagde over het func- | |
[pagina 189]
| |
tioneren van de directeur, die hij vervolgens op non-actief stelde, overigens met een prima regeling.Ga naar eindnoot8. Hij had ook wat toezichthoudende functies in de zijlijn, zoals voorzitter van de Vereniging Nederlandse Frisdrankenindustrie. Loes miste de politiek, meldde zich aan als kandidaat voor de Tweede Kamer, trok zich toch terug en werd vervolgens in 1978 gekozen tot lid van de Eerste Kamer. Deze zetel gaf zij pas in 1991 op. Hoewel hij als burgemeester nadrukkelijk boven de partijen stond, bleef Vonhoff actief in de vvd. Hij vond dat de vvd ook andere wegen moest bewandelen. Zo pleitte hij midden jaren zeventig voor toenadering tot de pvda. Uit het oogpunt van checks and balances leek het hem verstandig de dominantie van de confessionele partijen te doorbreken. Met andere progressieve leden van de vvd zoals de jonge Ed Nijpels en Annelien Kappeyne van de Coppello ontmoette hij in het Haagse Hotel Des Indes geregeld leden van pvda en d66 om over actuele politieke zaken te spreken. Toen pvda en vvd in 1994 besloten samen te werken in het paarse kabinet-Kok i, juichte Vonhoff dit van harte toe. In 1980 werd Vonhoff benoemd tot Commissaris van de Koningin in Groningen; zijn partijgenoot Wiegel was toen minister van Binnenlandse Zaken. Ook in Groningen werd hij niet unaniem enthousiast verwelkomd. Bij zijn installatie vloog iets door de lucht waarop iemand riep: ‘Wat is dat nou?’ Vonhoff antwoordde ad rem: ‘Dat is een ingekomen stuk.’ Het bleek een verfbom die op zijn pak was terecht gekomen. Loes en hij waren echter wel wat gewend in Amsterdam, dus zij had een reservepak bij de hand. In Groningen wachtte Vonhoff een stevige klus, want de provinciale staten waren op dat moment sterk gepolariseerd. Hij vond zijn positie als commissaris vergelijkbaar met die van burgemeester in een grote gemeente en lobbyde actief in Den Haag voor zijn provincie. Zijn aandacht ging uit naar de slechte sociaal-economische situatie van de provincie en de herindeling van gemeenten, waardoor hij overtollige burgemeesters moest herplaatsen. Om de afnemende industriële bedrijvigheid te compenseren, hielp hij met succes enkele overheidsdiensten naar Groningen te krijgen, zoals het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie, ptt. In 1984 durfde partijgenote en minister Neelie Smit-Kroes openlijk de wenselijkheid van deze verplaatsingen aan de orde te stellen, waarop Vonhoff niet aarzelde om haar ‘illoyaliteit en onbetrouwbaarheid’ te verwijten.Ga naar eindnoot9. Uit hoofde van zijn functie was Vonhoff ook bestuursvoorzitter van de Gasunie. De problematiek rond de bodemdaling ten gevolge van | |
[pagina 190]
| |
de aardgaswinning was in die tijd al een discussiethema. Vonhoff regelde dat Groningen daarvoor een vergoeding zou krijgen. Profetisch sprak hij de woorden: ‘Dat is van een gigantische omvang.’Ga naar eindnoot10. Het vervullen van de representatieve taken paste wonderwel bij Vonhoffs levensstijl en retorische gaven. Zo was hij na een diner gewoon naar de aanwezige dames toe te stappen en te vragen welk woord in hun hoofd opkwam. Als de gastvrouw vervolgens een thema koos, liep Vonhoff even nadenkend rond de tafel en improviseerde hij vervolgens een gedicht waarin de woorden van de dames speels binnen het thema aan de orde kwamen. Naast zijn commissarisschap had hij tal van officiële en private nevenactiviteiten. Zo was hij van 1985 tot 1989 voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité (noc) en beijverde hij zich in die hoedanigheid - tevergeefs - om de Olympische Spelen naar Nederland te krijgen. Ook nam Vonhoff samen met de Nederlandse Sport Federatie (nsf) in 1988 het initiatief tot de in 1993 gerealiseerde fusie tussen noc en nsf. Vervolgens wilde hij lid worden van het Internationaal Olympisch Comité (ioc), maar hij moest het afleggen tegen oud-judoka Anton Geesink. Hierna verliet hij het noc. Een jaar later ontving hij de persprijs van de Nederlandse Vereniging van Journalisten, mede omdat hij vanwege zijn voorzitterschap van het noc werd beschouwd als een mediagenieke persoonlijkheid. In 1986 kon Vonhoff minister van Defensie worden in het kabinet-Lubbers ii. Hij besprak dit in het gezin. Zijn kinderen wilden graag in Groningen blijven vanwege de ruime ambtswoning, terwijl Vonhoff nog steeds een nare bijsmaak had van het kortstondig staatssecretarisschap onder Biesheuvel. Gelet op de samenstelling van het nieuwe kabinet en de voor hem weinig aanlokkelijke portefeuille van Defensie, besloot hij in Groningen te blijven. Daarbij speelde ook mee dat hij vreesde dat zijn paradepaardjes, zoals de komst van het ptt-hoofdkantoor, bij zijn vertrek om zeep zouden worden geholpen.Ga naar eindnoot11. Het jaar erna kreeg hij de onderscheiding Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Binnen de vvd en in Den Haag had hij nog steeds veel invloed. Zo werd Vonhoff begin jaren negentig betrokken bij de oprichting van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Van 1991 tot 1994 maakte hij deel uit van de commissie kandidaatstelling vvd Tweede Kamer. In 2007 probeerde hij in het conflict tussen de vvd-leiding en Rita Verdonk deze laatste te overtuigen om uit de vvd te stappen. Hij kon zich moeilijk vinden in haar populisme of in dat van Pim Fortuyn en Geert Wilders. Hij moest ook | |
[pagina 191]
| |
niets hebben van vernieuwing waarbij deskundigheid op het tweede plan kwam, zoals voorstellen voor een gekozen burgemeester of minister-president. Ook was hij een fel tegenstander van referenda. Centraal stond bij hem een evenwichtig, consistent en goed bestuur. Vonhoff bleef zich inzetten voor de belangen van de provincie Groningen, omdat deze naar zijn mening nog steeds werd achtergesteld bij de Randstad. Hij kon zich hier erg boos om maken. Toen het nos-journaal geen aandacht wilde besteden aan de op 30 mei 1992 in Groningen georganiseerde Nationale Open Dag Waterrecreatie sommeerde hij hoofdredacteur Gerard van der Wulp dit alsnog te doen, maar vergeefs. Toen dit conflict in de openbaarheid kwam, gaf de redactie van het avro-radioprogramma Sugar in the morning hem een jaar lang elke dinsdagmorgen een minuut spreektijd om Groningen te promoten: ‘de minuut van Vonhof’.Ga naar eindnoot12.
In 1996 ging Vonhoff formeel met pensioen en vestigden hij en zijn vrouw zich in Hilversum, in de buurt van hun kinderen en kleinkinderen. Zijn nevenactiviteiten werden zo zijn hoofdactiviteiten. Het aantal commissies waarin hij zitting had, was talloos. Al een jaar vóór zijn pensioen werd hij op de Albeda-leerstoel bijzonder hoogleraar Arbeidsvoorwaardenvorming bij de overheid aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Van leraar tot hoogleraar, dat vond hij erg mooi. Het was een logisch vervolg op zijn eerdere activiteiten op dit gebied, zoals zijn vicevoorzitterschap van de Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst (commissie-Albeda) van 1984 tot 2009 en zijn voorzitterschap van de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (caop) van 1995 tot 2006. In 1998 publiceerde Vonhoff Liberalen onder één dak, waarin hij de geschiedenis van de vvd vanuit zijn persoonlijke betrokkenheid beschreef.Ga naar eindnoot13. Het boek beperkte zich tot het liberalisme van de vvd, bestreek niet alle beleidsterreinen en had vooral betrekking op zijn eigen generatie. Vanaf 1998 was hij erelid van de vvd. Verder bekleedde hij een aantal bestuursfuncties op cultureel gebied, zoals het voorzitten van de Prins Willem de Eerste Herinneringsstichting die beoogde: ‘Het oprichten en onderhouden van gedenktekens die herinneren aan Willem de Eerste, Prins van Oranje [...] waar in ieder geval het gelaat van Willem de Eerste op voorkomt.’Ga naar eindnoot14. Ook was hij van 1996 tot 2004 voorzitter van het algemeen bestuurscollege van de Koninklijke Bibliotheek, van 1997 tot 2003 president-commissaris van de n.v. Ere- | |
[pagina 192]
| |
divisie, waarin belangenbehartiging en marketing van de topvoetbalclubs plaatsvindt, en tussen 1998 en 2004 juryvoorzitter van het Groot Dictee der Nederlandse Taal. In 1999, op vakantie in Denemarken, werd Vonhoff getroffen door een gescheurde aorta, waarvan hij wonderwel herstelde. Hij ontving in november 2005 de zilveren erepenning van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als dank voor zijn inzet gedurende acht jaar als voorzitter van de Raad voor het Landelijk Gebied en daarvoor als voorzitter van de Natuurbeschermingsraad. Naast zijn nevenactiviteiten had hij nog hobby's, zoals schaken, bridgen en scrabble. Bridgen deed hij zijn leven lang met vrouw en kennissen. Met schaken was hij begonnen op de middelbare school. Sinds 1971 nam hij trouw deel aan het jaarlijkse toernooi voor (oud)-parlementsleden in Wijk aan Zee. Ook in januari 2010 was hij weer van de partij, maar in februari moest hij worden geopereerd aan zijn galblaas. De artsen constateerden dat er meer aan de hand was, waarvan hij niet meer zou kunnen genezen. In de paar maanden die hem restten, wilde hij zijn leven zo veel mogelijk op de oude voet voortzetten en de buitenwereld er niet mee lastig vallen. Onverdroten ging hij door tot de laatste week en belde nog met de Tweede Kamerfractie om de vvd - tevergeefs - af te houden van samenwerking met de pvv van Wilders. Ook deze actie getuigde van consistentie in zijn denken. Tot het einde toe hanteerde hij de pen met een column in De Gooi- en Eemlander over wat er in de wereld gebeurde. Traditioneel besloot hij deze column met een citaat van zijn favoriete dichter Vondel, waarvan hij vele stukken uit het hoofd kende en regelmatig citeerde.
diederick slijkerman | |
ArchievenNationaal Archief, Collectie 265 H.J.L. Vonhoff, toegang 2.21.183.90 | |
[pagina 193]
| |
Voornaamste geschriftenDe zindelijke burgerheren: een halve eeuw liberalisme. Baarn 1966Ga naar eindnoot2.. Bewegend verleden. Een biografische visie op prof. mr. P.J. Oud. Alphen aan den Rijn 1969. Liberalen onder één dak. vvd. 50 jaar liberale vereniging. Den Haag 1998. | |
Over Henk VonhoffP. Brood, ‘Een rebelse liberaal. Biografische schets van H.J.L. Vonhof’, in: C.J.N. Versteden e.a. (red.), Liber amicorum H.J.L. Vonhoff. Opstellen over politiek, bestuur en management. 's-Gravenhage 1996, p. 193-209. M. Kranenburg, ‘Schatbewaarder van Thorbecke’, in: nrc Handelsblad, 26 juli 2010. ‘Vonhoff: ijdel, eigenwijs en zeer welsprekend’, in: de Volkskrant, 26 juli 2010. T. Lagas, ‘Vonhoff kreeg de vvd'sers stil’, in: Trouw 27 juli 2010. F. Korthals Altes, ‘Overtuigd liberaal, overtuigend redenaar en bestuurder. Henk Vonhoff (1931-2010)’, in: Jaarboek Parlementaire Geschiedenis, 2010, p. 159-162. |
|