Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013-2014
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Jan Roegiers
| |
[pagina 157]
| |
de). Daarnaast onderscheidde Jan Roegiers zich even gedreven in extracurriculaire activiteiten met een geschiedkundige inslag: hij redde ‘oude boeken’ uit de papierslag van de jeugdbeweging, hij zette zijn eerste stappen als collectionneur van ‘oude spullen’ en op zijn vijftiende werd hij onder patronage van de pastoor lid van de lokale heemkundige kring van het Meetjesland. Toen al organiseerde hij een historische tentoonstelling om met de entreegelden de schoolreis te financieren. Op het eindfeest van zijn middelbare schoolopleiding mocht de ijverige student dan ook namens de scholieren de afscheidsrede verzorgen. | |
Kerk- en universiteitshistoricusPas tijdens zijn studententijd groeide de roeping van Jan Roegiers als kerkhistoricus. Zoals vele leeftijdsgenoten trok hij in 1962 naar het Kleinseminarie te Drongen; na een jaar werd hij als beloftevolle seminarist naar het Leo xiii-seminarie in Leuven gestuurd, waar hij de kandidaatstitel moderne geschiedenis aan de universiteit behaalde. Vanaf 1965 was hij theologant in het Grootseminarie in Gent (en deed hij tussendoor zijn legerdienst), al zou hij de seminarieopleiding uiteindelijk niet afmaken. In het Gentse seminarie mocht hij het archief ordenen en daartoe kreeg hij privé-onderricht archiefwezen van de bekende Gentse rijksarchivaris Jan Buntinx. Zijn lotsbestemming als archivaris dateert ongetwijfeld uit die tijd. Nog lang voordat er sprake was van ‘erfgoedbeheer’, overtuigde hij zijn oversten al tot de restauratie van de topstukken uit de collectie. Bovenal kwam hij op het spoor van de Leuvense universiteits-bibliothecaris en -archivaris (en streekgenoot) Jan Frans van de Velde (1743-1823). Het Gentse Seminarie was namelijk in het bezit gekomen van diens persoonlijke papieren, waaronder nog een aantal archivalia van de Oude Universiteit die Van de Velde had proberen veilig te stellen voor de oprukkende Fransen in 1794. De veelzijdige seigneur du livre Van de Velde bleef een inspiratiebron voor het leven en de loopbaan van Jan Roegiers. Tijdens zijn Leuvense licentiejaren geschiedenis schreef hij een eindverhandeling over Van de Velde als theoloog en bibliothecaris ten tijde van het jozefisme. Bij deze ‘terugkeer’ in Leuven in de herfst van 1968 werd Roegiers meteen opgemerkt als voorbeeldig organisator en kundige historische gids. Als ex-seminarist werd hij bijvoorbeeld toch meteen verkozen tot vicepraeses van | |
[pagina 158]
| |
de historische studentenvereniging. De woelige studentenrevolte had hij in Leuven niet zelf meegemaakt, maar het maatschappelijke engagement van die jaren zou hij zijn hele leven lang op zijn eigen wijze blijven voortzetten. Ook vertrouwde professor Jan Karel Steppe hem als student al de redactie toe van de catalogus bij de tentoonstelling Erasmus en Leuven in het Stedelijk Museum (november-december 1969). Zijn eerdere ervaring met archivalia van de Oude Universiteit kon hij toen meteen in de praktijk brengen en tegelijkertijd leerde hij de knepen van het vak als tentoonstellingsmaker en universiteitshistoricus voor een breed publiek. Het zouden constanten in zijn loopbaan blijven. Zo werd reeds tijdens zijn universitaire opleiding de toon voor later onderzoek gezet: aandacht voor instelling én biografie, voor kerk én kerkvolk, voor universiteit én haar hoogleraren, voor algemene lijnen maar ook voor detail (en vooral voetnoot), voor academische- en publieksgeschiedenis. De fascinatie voor de Universiteit van Leuven en de Theologische Faculteit, de diaspora van hun archieven, het jansenisme en het jozefisme vormden voortaan de rode draad doorheen zijn onderzoek.
Na zijn studies kon hij aan de slag bij de Faculteit Letteren als navorsings-stagiair (1970-1971) en vervolgens als aspirant van het (toen nog Nationaal) Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (1971-1975). Tijdens deze doctoraatsjaren behaalde hij in 1973 ook nog eens een licentiaatstitel Morele en religieuze wetenschappen. Andermaal was de eindverhandeling gebaseerd op zijn eerdere archiefervaring; zijn afstudeerscriptie over de zestiende-eeuwse oprichting en de beginjaren van het bisschoppelijk seminarie te Gent kon hij meteen als artikel én monografie uitgeven bij de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Onder leiding van zijn promotor Jan Arthur van Houtte voltooide hij een (helaas onuitgegeven gebleven) proefschrift over De Leuvense theologen en de verlichting: onderwijs, wetenschap, polemiek en politiek van 1730 tot 1797. Voor Jan Roegiers waren achttiende-eeuwse theologen geen slaafse ‘papen’ of wereldvreemde pilaarbijters. Integendeel, ze waren getuigen van vernieuwing, vaak kinderen van hun tijd, en ze schuwden de controverses niet, al zeker niet tijdens de Verlichting en de Franse Revolutie. Geboren in een ‘no-nonsense’-katholieke familie, bleef Jan Roegiers steeds bijzonder kerkkritisch en progressief-gelovig (net als zijn goede vriend en Leuvens hoogleraar Herman Servotte). Kerkgeschiedenis zag hij als een fundamenteel historische discipline, niet als een hulpweten- | |
[pagina 159]
| |
schap van de theologie (zoals theologen dat toen nog wel eens dachten). Zijn driedelige proefschrift getuigde van grote eruditie en gedetailleerde bronnenkennis; zijn vlotte doctoraatsverdediging op 27 september 1979 imponeerde zowel de jury als de aanwezigen; hij studeerde af met de grootste onderscheiding. Na het behalen van zijn doctorstitel zou Jan Roegiers zich steeds inzetten voor een betere kennis van de universiteitsgeschiedenis, zowel in de academische wereld als bij het brede publiek. In 1985 werkte hij bijvoorbeeld mee aan de herwerking van de standaardgeschiedenis van de Leuvense Universiteit, en daarnaast schreef hij met de regelmaat van de klok artikelen, bijdragen en lemmata over ‘the Louvain case’. Met enige voortvarendheid plande hij pas tijdens zijn emeritaat zijn magnum opus over de Leuvense Universiteit en haar Theologische Faculteit te schrijven; op korte en middellange termijn achtte hij de institutionele verankering van universiteitsgeschiedenis belangrijker. Samen met zijn compagnonne de route, de gelijkgestemde universiteitshistorica Hilde De Ridder-Symoens richtte hij in maart 1984 de contactgroep Universiteitsgeschiedenis op, die in februari 1995 werd omgevormd tot het tweetalige Studium Generale, Contactgroep Universiteitsgeschiedenis. In 2008 waren zij de mede-initiatiefnemers van de fusie van deze groep met andere wetenschapshistorici binnen Gewina, het Belgisch-Nederlands Genootschap voor Wetenschaps- en Universiteitsgeschiedenis.
Jan Roegiers doceerde jarenlang als veeleisend en erudiet hoogleraar generaties Leuvense studenten over de (kerk- en instellingen)geschiedenis van de nieuwe tijd. In 1979 ging hij al aan de slag als plaatsvervanger voor het vak Instellingengeschiedenis van de Nieuwe Tijd, een vak waarvan hij later titularis werd aan de Faculteit Letteren. Vanaf 1980 kwam daar het vak Archiefwezen bij. Vanaf 1985 doceerde hij kerkgeschiedenis in het Nederlands en het Engels aan de Faculteit Theologie (waar hij vaak met de studenten op wandeling trok), en vanaf 1996 doceerde hij ook Geschiedenis van de Nieuwe Tijd en Kerkgeschiedenis Nieuwe Tijd aan de Faculteit Letteren. In deze periode was hij ook lid van de geschiedeniscommissie van het (inmiddels niet langer Nationaal) Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Tijdens zijn loopbaan begeleidde hij dertien proefschriften. Als Doktorvater leerde hij zijn discipuli bovenal dat geschiedwerken mensen van vlees en bloed moeten neerzetten. Op het einde van zijn carrière nam hij uit plichtsbewustzijn ook nog het voorzit- | |
[pagina 160]
| |
terschap van het departement Geschiedenis waar (2001-2005). Dat was geen sinecure, want precies in deze periode vonden belangrijke wijzigingen plaats, zoals de overgang van het kandidatuur-licentiaatssysteem naar de bachelor-masterstructuur en een nieuwe organisatiestructuur voor de faculteit. Jan Roegiers had intussen veel bestuurservaring opgedaan in andere gremia van de universiteit, zodat hij met gezag mee het overzicht hielp bewaren in een periode waarin de nieuwe managementvisies op de universiteit veel - te veel, zou hij gezegd hebben - op losse schroeven scheen te zetten. | |
Universiteitsarchivaris, -bibliothecaris en beheerder van het kunstpatrimoniumVoor Jan Roegiers was universiteitsgeschiedenis evenwel steeds méér dan historische bijdragen schrijven. Nog tijdens zijn doctoraatsonderzoek en aspirantschap was hij door professor Steppe ‘weggehaald’ van de faculteit Letteren en voorgedragen voor de coördinatie van de tentoonstelling over 550 jaar Universiteit Leuven. Om dat technisch mogelijk te maken, werd voor hem ad hoc in 1975 een taakomschrijving geïmproviseerd als ‘archivaris van de universiteit’, een functie die hij zou blijven bekleden tot zijn emeritaat in 2010. In zijn vijfendertigjarig ambt als archivaris probeerde Jan Roegiers net als Van de Velde de ‘verloren’ archivalia, artefacten en boeken van de Oude Universiteit terug ‘thuis’ te brengen. Hij zorgde dat archiefstukken die Van de Velde op zijn vlucht uit Leuven in 's-Hertogenbosch had ondergebracht via een ingenieuze dubbele ruil ‘terugkwamen’, en dat het Gentse seminarie gelijkaardige stukken in bruikleen gaf. Later regelde hij dat het Oude Archief van de Universiteit dat nog in het Brusselse Algemeen Rijksarchief werd bewaard, kon worden overgebracht naar het nieuw opgerichte Rijksarchief in het Villerscollege in Leuven, dat de universiteit daarvoor ter beschikking had gesteld. Voor zijn eigen universiteitsarchief verkreeg hij een volledig nieuw ingerichte aparte zaal in de Leuvense universiteitsbibliotheek. Als universiteitsarchivaris stond hij in 1992 mee aan de wieg van de interuniversitaire academische archivarissenopleiding. In zijn laatste jaren als universiteitsarchivaris begeleidde hij nog de start van het platform lias dat de ontsluiting en digitalisering van het archief en de kunstverzameling inluidde. De kroon op het werk kwam er een maand voor zijn overlijden. In juni | |
[pagina 161]
| |
2013 erkende de unesco het archief van de Oude Universiteit van Leuven (1425-1797) als werelderfgoed, een dossier waaraan hij met anderen de voorafgaande jaren in alle stilte had gewerkt. Hij toonde zich bijzonder gecharmeerd toen de Academische Raad vervolgens besliste om de studiezaal van het door hem nieuw ingerichte universiteitsarchief zijn naam mee te geven.
Jan Roegiers was bovenal bekend als Leuvens universiteitsbibliothecaris. Hij stond van 1981 tot 1996 aan het hoofd van de universiteitsbibliotheek en drukte er zijn stempel op. Als junior lid van de bibliotheekraad kende hij de woelige wateren waarin de bibliotheek was terecht gekomen na de splitsing van de universiteit in 1968-1969. Zo gebeurde het dat Jan Roegiers de dag vóór en de ochtend van zijn doctoraatsverdediging zelf (!) mee aan de onderhandelingstafel zat voor de verdeling van de historische collecties tussen Leuven en Louvain-la-Neuve. Luttele dagen na zijn verdediging werd hij aangesteld in de bibliotheek en twee jaar later werd hij al hoofdbibliothecaris. Hij bleef zich zijn hele leven lang kanten tegen de indianenverhalen over een zogenaamde ‘blinde’ en ‘nietsontziende’ splitsing van de universiteitsbibliotheek in even en oneven nummers (een urban legend die zelfs de Lonely Planet over België haalde). Ondanks dit basisprincipe werden reeksen immers wel in hun geheel aan de ene of de andere universiteit toegewezen, voor schenkingen werden de (nazaten of erfgenamen van de) schenkers opgespoord, en over grote thematische gehelen werd onderhandeld, weliswaar in gespannen omstandigheden maar dan toch volgens de regels van de kunst (en het hart van de bibliofiel). Jan Roegiers werd universiteitsbibliothecaris in een halflege en beroerde bibliotheek aan het Mgr. Ladeuzeplein (de ‘armlastige weduwe Louvain-la-Veuve’), maar zijn langetermijnvisie zorgde voor een nieuw elan in het acquisitiebeleid. De bibliotheek moest immers een breed gedragen documentatiecentrum en het ‘geheugen van de universiteit’ worden. Hij maakte de ‘Academische collectie’ tot ruggengraat van de collectie, en probeerde steeds oude drukken, boeken of legaten van voormalige Leuvense hoogleraren op de kop te tikken. Als bibliofiel, met goede contacten in het milieu van antiquaren en boekhandelaars, wist hij vaak interessante ruilprojecten op te zetten. Hij organiseerde een gedecentraliseerd model van een hoofdbibliotheek met faculteits- en campusbibliotheken. Waar de campusbibliotheken zich konden profileren, moest de | |
[pagina 162]
| |
hoofdbibliotheek de bewaarbibliotheek en het documentatiecentrum van de universiteit worden. Jan Roegiers keek ook naar de toekomst: hij kocht de eerste digitale bestanden aan en zorgde dat de catalogus voortaan digitaal ontsloten werd via het platform libis dat groeide van twee instellingen in 1981 tot zeventien instellingen in vier landen in 1995. Hij werd tevens voorzitter van de Belgische Conferentie van universitaire hoofdbibliothecarissen (1990-1992) en van de Vlaamse universitaire Werkgroep Wetenschappelijke bibliotheken. Hij zetelde in diverse adviesraden, onder meer van de Koninklijke Bibliotheek, Albert i en kreeg renommee in de intrigerende wereld van bibliothecarissen. Daarnaast dacht hij als universiteitsbibliothecaris en lid van de stuurgroep mee over de uitbouw van de interuniversitaire opleiding Informatie- en bibliotheekwetenschappen. Ten slotte schreef hij de eerste plannen voor de inmiddels volwassen geworden Short Title Catalogus Vlaanderen, een bibliografische databank die als aanvulling op de Short Title Catologue Netherlands de vroegmoderne drukken in de Zuidelijke Nederlanden moest gaan inventariseren. Naast de bibliotheek en het archief bouwde Jan Roegiers een universitaire Dienst Kunstpatrimonium uit, toen al anticiperend op wat vandaag de bredere erfgoedbeweging is geworden. Hij was hoofd van deze dienst van 1983 tot zijn emeritaat. Hij probeerde daarbij vooral de representative ruimtes van de universiteit met historische en/of actuele kunst aan te kleden, dit alles met het oog op meer ‘historisch bewustzijn’ in de universitaire gemeenschap. Hij regelde bijvoorbeeld dat een monumentale kever van kunstenaar Jan Fabre in 2004 op het Mgr. Ladeuzeplein voor de bibliotheek werd neergeplant, als geschenk van de universiteit aan de stad en inmiddels een geliefd trefpunt in Leuven. Meer dan vijfentwintig jaar onderhield hij als archivaris en bibliothecaris lokaal en internationaal contacten met bibliofielen, antiquaren en verzamelaars allerhande, en wist velen te inspireren tot schenkingen en legaten voor de Leuvense universiteit. De adellijke families Arenberg en Spoelberch, die een bijzondere begunstigersband met de universiteit onderhielden, assisteerde hij met raad en daad over hun erfgoedbeleid en mecenaat. Hij stichtte de Vrienden van de Leuvense Universiteitsbibliotheek met de bijbehorende nieuwsbrief Ex Officina. Samen met collega's verzorgde Jan Roegiers nog voor zijn emeritaat een indrukwekkend overzicht van de geschiedenis van de Leuvense universiteitsbibliotheek. Bij zijn afscheid werd zijn acquisitiebeleid treffend in kaart gebracht door een huldeboek en - vanzelfsprekend - een tentoonstelling. Zijn afscheidscollege doopte hij met een | |
[pagina 163]
| |
kwinkslag: ‘Universitaire heemkunde of academisch erfgoed?’ Passend ging zijn legaat en zijn persoonlijk archief naar de universiteit. | |
Amsterdam, Rome en WenenOndanks zijn groot hart voor de Leuvense (of in zijn woorden ‘onze’) universiteit, keek Jan Roegiers verder dan de eigen faculteit en de eigen bibliotheek, en dan vooral richting de Europese driehoek Amsterdam, Rome en Wenen - niet toevallig de metropolen in zijn onderzoek naar de achttiende eeuw (voor andere reizen verliet hij meermaals het Europese continent). De ‘Groot-Nederlandse’ gedachte stamde uit zijn studententijd: de tentoonstelling Erasmus en Leuven vond plaats in het kader van een ‘Nederlandse Universitaire Week’ te Leuven, en stond onder de auspiciën van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. Als vicepraeses van de Kring Historia probeerde hij toen reeds één overkoepelende vereniging voor geschiedenisstudenten in ‘de Nederlanden’ (zoals hij dat zelf omschreef) te bereiken, maar dat initiatief liep spaak door de lauwe interesse in Brussel en Gent. Tijdens zijn aspirantschap verbleef hij in november-december 1974 te Rome waar hij als bursaal van het Belgisch Historisch Instituut te Rome prospectie verrichtte voor De Romeinse bronnen voor de geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden 1814-1830, mede opgezet door de Nederlandse Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis. Tijdens zijn loopbaan zou hij de culturele en historische relaties met ‘gidsland’ Nederland koesteren en aanmoedigen, of in de praktijk omzetten. Hij was bijvoorbeeld samen met Emiel Lamberts en Karel Dobbelaere medebehartiger van het kadoc in Leuven, vandaag het Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving dat in 1976 naar Nijmeegs voorbeeld werd opgericht. Hij engageerde zich nadien voor de inmiddels ten grave gedragen Belgisch-Nederlandse/Nederlands-Vlaamse Historische Congressen. In het academiejaar 1996-1997 bekleedde hij de Keizer-Karel-leerstoel voor cultuurgeschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, waar hij steeds goede contacten behield, in het bijzonder met de hoogleraar kerkgeschiedenis en Rome-kenner Mathieu Spiertz (overleden in 2004) en de hoogleraar Cultuurgeschiedenis Hans Bots. Steeds uitte hij zich als ‘Groot-Nederlander’, tot zelfs in opiniestukken in Vlaamse kranten toe. Zijn affectie voor ‘de Nederlanden’ en zijn | |
[pagina 164]
| |
liefde (strijd!) voor het zuivere Nederlands maakten dat Jan Roegiers tot op het einde van zijn leven bij de ako Literatuurprijs was betrokken. Voor zijn daarbij horende jury- en later bestuursfunctie doorstond hij meermaals de beproevingen van de Nederlandse Spoorwegen (naar zijn mening de grootste belemmering voor Vlaams-Nederlandse samenwerking). Als laatste eerbetoon aan het buurland bemiddelde hij in 2007 voor de aankoop van het Hollands College (waar in de nieuwe tijd katholieke priesters voor de Hollandse missie werden opgeleid) door de Universiteit van Leuven; nadien stond hij in voor de historische (her)decoratie van deze ruimte, die intussen als interdisciplinaire denktank van de universiteit is gaan functioneren. Daarnaast bleef Jan Roegiers een verwoed Rome-reiziger en behartiger van de Academia Belgica aldaar, in het voetspoor van zijn promotor Van Houtte. Menig (doctoraats)student werd verplicht naar Rome gestuurd; de Vaticaanse archieven golden als leerschool en rite de passage. Vanaf zijn doctoraatsjaren werd ook Wenen een stad naar zijn hart, waar hij talrijke contacten onderhield in de museale en academische wereld, en waar hij graag de archieven indook. | |
Redacteur en lid van de academieDe brede interesses van Jan Roegiers vertaalden zich in een duidelijk engagement in talrijke redactieraden van wetenschappelijke tijdschriften in België en Nederland. Lias. Journal of Early Modern Intellectual Culture and its Sources, gesticht door Nederlandse en Belgische historici voor de studie van de intellectuele geschiedenis, lag hem nauw aan het hart. In de allereerste jaargang van 1974 verzorgde hij een bijdrage, toen nog als doctoraatsstudent, en meteen werd hij ook redactielid. Van 1993 tot 2009 zat hij de redactie van het tijdschrift voor. Hij was jarenlang actief in de Werkgroep Achttiende Eeuw, om zo in België de geschiedschrijving over de achttiende eeuw weg te halen uit de gangbare Franstalige en belgicistische interpretatie; van 1980-1993 was hij redacteur van het tijdschrift. Daarnaast was hij vanaf 1995 lid van de redactie van het Tijdschrift voor Geschiedenis, opnieuw een tijdschrift dat zich tot een breed publiek in België en Nederland richtte. In hetzelfde jaar startte ook de Nieuwsbrief Universiteitsgeschiedenis vanuit Studium Generale, die in 2007 werd verdergezet als Studium. Tijdschrift voor Wetenschaps- en Universiteitsgeschiedenis. | |
[pagina 165]
| |
Bovenal was Jan Roegiers betrokken bij de oprichting van Trajecta in 1992, een tijdschrift voor de geschiedenis van het ‘katholiek leven van de Nederlanden’, dat voortbouwde op het Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, maar geen voorloper had in Vlaanderen of België. Hij was eerst lid van de oprichtingswerkgroep, dan van de redactie, en van 1998 tot 2009 werd hij voorzitter. Ook hier moest kerkgeschiedenis meer zijn dan de geschiedschrijving van paus en bisschop, clerus en instelling: het katholieke leven moest interdisciplinair worden bestudeerd. Als voorzitter liet hij het tienjarig jubileum van het tijdschrift niet onopgemerkt voorbijgaan: hij vierde in stijl met een feestzitting in én rondleiding door bisschopsstad Mechelen.
In 1990 viel Jan Roegiers de grote eer te beurt om kanunnik Roger Aubert op te volgen als directeur van de Revue d'histoire ecclésiastique, een international hoog aangeschreven tijdschrift dat in 1900 onder impuls van de Leuvense hoogleraar Alfred Cauchie startte. Jan Roegiers was pas in 1988 lid van de redactie geworden, maar hij was zich steeds goed bewust van de rijke geschiedenis van het Leuvense tijdschrift, maar ook van de intrinsieke en internationale intenties van de stichters, die de Revue tot een forum van wetenschappelijke en integrale kerkgeschiedenis wilden maken. Onder zijn leiding bleef de Revue hetzelfde indrukwekkende tijdschrift, dat alle periodes en alle benaderingen van de kerkgeschiedenis wilde omvatten, onderzoeken en recenseren. Bovendien ontsnapte het tijdschrift aan de splitsing tussen Leuven en Louvain-la-Neuve, en bleef het een gedeelde intellectuele onderneming. Als consensusfiguur - overigens uitstekend beslagen in het Frans - gaf Jan Roegiers het traditionele tijdschrift evenwel een nieuwe adem. Hij loodste de Revue het digitale tijdperk in, met een ontsluiting van de belangrijke bibliografie van het tijdschrift en een digitale toegang op de artikelen en recensies. Ook hier zorgde hij ervoor dat het eeuwfeest van het tijdschrift in 2000 met de passende luister werd gevierd. Hij liet bijvoorbeeld een nieuwe vormgeving voor de titelpagina van de Revue ontwerpen, met oog voor typografie. In 2005 werd dan weer een feestzitting georganiseerd ter gelegenheid van het honderdste nummer, en de ondertekening van de samenwerking tussen de Revue en het bedrijf ProQuest voor de digitalisering van het tijdschrift. Bij zijn emeritaat legde hij deze functie neer, maar niet zonder de Engelse ondertitel Louvain Journal of Church History aan de Revue meegegeven te hebben. | |
[pagina 166]
| |
Naast universiteit, archief en bibliotheek, werd vanaf 1996 de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten een natuurlijke habitat voor Jan Roegiers. Lid worden van een Academie, die door keizerin Maria Theresia was gesticht en huisde in een paleis gebouwd door Willem i van Oranje, Koning der Nederlanden, vormde ongetwijfeld een soort bezegeling van zijn onderzoek naar de Oostenrijkse Nederlanden in de achttiende eeuw én zijn ‘Groot-Nederlandse’ voorliefde. In de Academie ontpopte hij zich al snel tot een uiterst gedreven lid: vanaf 1996 was hij corresponderend lid, in 1999 werd hij gewoon lid van de Klasse van de Menswetenschappen. Onder de confraters had en maakte hij veel vrienden, in het bijzonder Ludo Simons, Herman van der Wee en andermaal Hilde de Ridder-Symoens. Hij was zeer actief betrokken bij de redactie van het Nationaal Biografisch Woordenboek - het biografisch genre lag hem steeds bijzonder goed - maar boven alles zette hij zich in voor een breed gedragen en gedegen publicatiebeleid van de Academie. Als voorzitter van de publicatiecommissie tussen 2010 en 2013 zorgde hij ervoor dat publicaties inhoudelijk en typografisch aan hoge kwaliteitseisen voldeden. Hij was ook lid van de Bestendige Commissie voor de Geschiedenis der Wetenschappen en het Wetenschappelijk Comité Humanisme in de Nederlanden. In 2006 werd hij verkozen voorzitter van het Nationaal Comité voor Logica, Geschiedenis en Filosofie van de Wetenschappen. Hij had zitting in talrijke jury's voor wetenschappelijke onderscheidingen van historische studies, in het bijzonder van de drie historische prijzen van de Academie. Laureaten én niet gelauwerde kandidaten werden achteraf steevast overstelpt met overvloedige suggesties over literatuur en bronnen. Hij betreurde soms dat de Academie niet koos voor een meer uitgesproken maatschappelijke rol en een meer toonaangevend interuniversitair en interdisciplinair publicatiebeleid, maar steeds bleef hij een loyaal en actief lid. Hij was verheugd over de recente oprichting van een Jonge Academie (naar buitenlands voorbeeld), en was voorstander van een nieuwe wind in het Paleis der Academiën.
Maar wie hem kende, zal zich de historicus Jan Roegiers ook herinneren als muziekliefhebber, parochiaan, levensgenieter en reiziger. Zijn manier van leven werd wel eens geassocieerd met een bourgondische levensstijl, al droeg de Italiaanse keuken en cultuur toch zijn voorliefde weg. Hij leerde hele generaties studenten koken op kot door bijdragen te verzorgen in het kookboek van de Universitaire Parochie. Zelf had hij een | |
[pagina 167]
| |
voorliefde voor ‘historisch koken’, en probeerde dan vooral recepten uit de vroegmoderne tijd uit. In het eerste deel van zijn leven was hij actief voor de emancipatie van homoseksuele studenten in kerk, universiteit en maatschappij. Toen in Vlaanderen een vereniging voor muzikaal erfgoed werd gesticht, Resonant, werd hij in 2003 meteen lid van de Raad van Bestuur, en kort nadien ook voorzitter en dit tot enkele maanden voor zijn overlijden. Ten slotte was Jan een geliefde huisgenoot en gastheer. Tijdens zijn licentiejaren huisde hij met vrienden op de Naamsevest. Als doctoraats-student logeerde hij een jaar bij de Kruisheren in de Penitentienenstraat. Tussen 1971-1973 verhuisde hij naar het Universitaire Parochiecentrum in de Jan Stasstraat, en nadien huurde hij met vrienden een huis in de Arendstraat, naast de universiteitsbibliotheek en vlakbij het nieuwe faculteitsgebouw dat toen in de steigers stond. Later werd de ‘Quint’ in de Naamsestraat zijn huis, thuis en ontvangstruimte voor familie, vrienden, collega's en buitenlandse (academische) gasten. Zo kon hij zelf mee uitstraling geven aan ‘onze’ universiteit. Hij deelde de woning met huisgenoten met dezelfde blik op academische gastvrijheid en de noodzaak van internationale uitwisseling, onder wie twee uitmuntende kwantitatief geschoolde economisten, Anton Barten en economisch historicus Herman van der Wee, die zijn loopbaan van vroeg had (op)gevolgd. Op 19 juli 2013 namen collega's, familie en vrienden afscheid tijdens een viering in de Sint-Jan-de-Doperkerk in het Groot Begijnhof, de kerk van de Universitaire Parochie waar hij zich zo lang had voor ingezet. Hij rust op de begraafplaats van de Abdij van Park, een traditionele begraafplaats voor Leuvense professoren. Maar voor hem hield het leven niet op bij de dood, en daarom mocht ook geschiedenis geen dode letter blijven, of zoals hij dat zelf in zijn afscheidscollege verwoordde. ‘Ik heb gepoogd studenten in te prenten dat de eerste functie van geschiedenis is: aan te tonen dat het vroeger anders was, fundamenteel anders. Historici die beweren dat er in het menselijke doen en laten eigenlijk niets grondig verandert, dat geschiedenis enkel bestaat uit patronen die zich herhalen, ondergraven hun eigen vak en ontnemen ons elk perspectief. Het hoopgevende in goede geschiedenis, ook al brengt ze het verslag van de grootste wandaden, is dat men ziet dat de tijden veranderen, dat niets noodzakelijk moet blijven zoals het is. Geschiedenis ontneemt het hedendaags bestaan zijn vanzelfsprekendheid, de illusie dat het altijd zo was en altijd zo zal blijven. Integendeel, alles zal blijven verande- | |
[pagina 168]
| |
ren - al weten we niet hoe - en in die verandering kunnen ook wij een rol spelen. Goede geschiedenis opent onze blik voor de toekomst.’Ga naar eindnoot1.
violet soen
De bibliografie van Jan Roegiers tussen 1969-2009 van de hand van Jeroen Nilis vindt men in D. Vanysacker, P. Delsaerdt, J.-P. Delville en H. Schwall (red.), The Quintessence of Lives. Intellectual Biographies in the Low Countries presented to Jan Roegiers (Bibliothèque de la Revue d'Histoire ecclésiastique 91). Louvain-la-Neuve/Leuven/Turnhout 2009, xxi-xxxvii. Publicaties sinds 2009 werden aangevuld op lirias, de digitale repository van de ku Leuven: https://lirias.kuleuven.be. In deze databank kan op auteursnaam worden gezocht. Het persoonlijke archief van Jan Roegiers ging naar het Universiteitsarchief; Jan Roegiers had daarvoor zelf al een ordeningsplan opgemaakt, waarop verder wordt gewerkt bij de lopende inventarisering. | |
Voornaamste geschriftenJ. Roegiers (coörd.), Erasmus en Leuven, tentoonstellingscatalogus. Leuven 1969. J. Roegiers, De oprichting en de beginjaren van het Bisschoppelijke Seminarie te Gent (1569-1623)’. Gent 1974 (voordien verschenen in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 27 (1973), p. 3-192). J. Roegiers (red.), 550 jaar Universiteit Leuven, tentoonstellingscatalogus, 2 dln. Leuven 1976. J. Roegiers, De Leuvense theologen en de verlichting: onderwijs, wetenschap, polemiek en politiek van 1730 tot 1797, 3 dln., onuitgegeven proefschrift, ku Leuven 1979. E. Lamberts en J. Roegiers (red.), De Universiteit te Leuven, 1425-1985. Leuven 1986 (en feestuitgave 1988). G. Tournoy, J. Roegiers en C. Coppens (red.), Vives te Leuven: Catalogus van de tentoonstelling in de Centrale Bibliotheek te Leuven. 28 juni-20 augustus 1993. Leuven 1993. J. Roegiers e.a., Ex officina Lovaniensis: uit vijfentwintig jaar aanwinsten in de Centrale Bibliotheek te Leuven. Leuven 1995. J. Roegiers e.a., Leuven in Books - Books in Leuven: the Oldest University of the Low Countries and its Library. (Tentoonstellingscatalogus Philadelphia en Leuven) Leuven 1999. J. Roegiers en N.C.F. van Sas, ‘Revolutie in Noord en Zuid (1780-1830)’, in: J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden. Baarn 2001 (derde herziene editie), p. 222-256. | |
[pagina 169]
| |
J. Roegiers en I. Vandevivere (red.), Leuven/Louvain La Neuve: Kennis Maken [Aller Retour]. Leuven 2001. J. Roegiers, ‘Catholic Universities and the Enlightened State: the Louvain Case’, in: Université, Église, Culture. L'Université Catholique à l'Époque Moderne: De la Réforme à la Révolution, xvième-xviiième siècles. Parijs 2005, p. 266-270. C. Coppens, M. Derez en J. Roegiers (red.), Universiteitsbibliotheek Leuven 1425-2000. Leuven 2005; Engelse editie: Leuven University Library 1425-2000. Leuven 2005. J. Roegiers, ‘Jan Frans van de Velde (1743-1823)’, in: M. de Schepper, A. Kelders en J. Pauwels (red.), In de ban van boeken: grote verzamelaars uit de negentiende eeuw in de Koninklijke Bibliotheek van België. Brussel 2008, p. 46-48. |
|