Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013-2014
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Jacob Julius Max Nord
| |
[pagina 147]
| |
ren altijd de dag voor de markt al met hun vee aankwamen, hadden die cafés kelders voor de koeien. Dus daar stond mr. P.J. Oud voor de liberalen te tieren, en als hij even ophield hoorde je boe boe boe.’Ga naar eindnoot1. De jonge Nord was ingekwartierd bij Anton Dalhuizen, een zwager van de Hepkema's en trainer van F.C. Heerenveen. Die toevalligheid zorgde ervoor dat hij op donderdagavonden trainde met Abe Lenstra. Na een klein jaar kon hij terecht als leerling-journalist op de buitenlandredactie van het Algemeen Handelsblad aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam. Hij werkte er onder meer samen met Philip Mechanicus, de oom van de bekende fotograaf. Het werk beviel Nord niet, omdat de buitenlandredactie vooral binnen zat, achter een bureau. Hij raakte wel goed op de hoogte van wat er in de wereld gebeurde. De politieke dreiging vanuit Duitsland en de economische crisis maakten hem politiek geëngageerd. Via Geert van Oorschot kwam hij in contact met de Onafhankelijke Socialistische Partij (osp) en las het werk van Jacques de Kadt. Partijlid of marxist is hij nooit geworden, wel ‘rood’. Door deze ervaringen wist hij precies wat hij wilde: buitenlandcorrespondent voor een belangrijke krant, niet achter een bureau maar werkelijk in het buitenland. Te r voorbereiding van deze ambitie ging hij politieke wetenschappen studeren in Parijs. Toen Nord het gevoel had de politieke wetenschappen in voldoende mate onder de knie te hebben, besloot hij drie maanden naar Italië te gaan, nog steeds op rekening van zijn vader, die hem maandelijks honderd gulden stuurde. ‘Ik zat vlakbij Perugia, daar was de zomeruniversiteit van Rome. Mussolini was aan de macht, maar ik had de indruk dat je vrij over politiek kon debatteren. Maar op een feestje ging het mis. Ik zei dat ik tegen de bezetting van Abessinië was, ik vond het een rotstreek. Piloten die laag vlogen en die mensen met pijl en boog neermaaiden. Dat is nog tijdens dat feest doorgebriefd aan de politie, die meteen kwam om mij te arresteren. Maar ik was getipt, ging naar huis, pakte mijn koffer en werd door een vriend bij iemand ondergebracht. Ik ging dus voor het eerst van mijn leven onderduiken. Na een paar dagen zei die man: “Nu is het geregeld. Ga naar het politiebureau en zeg dat je van mij komt en dan is het klaar.” Ik was bang dat het een valstrik was, maar op het bureau liep alles zoals voorspeld. Dus ik vroeg aan die politieman wie die meneer nu precies was die me onderdak had geboden. Hij bleek de leider van de fascistische partij van de provincie Umbrië te zijn. Hij was fascist, maar de sfeer was totaal anders dan in Duitsland.’ Nord kon dus ontsnappen uit Italië, en vertrok naar Londen. | |
[pagina 148]
| |
Hij volgde een studie aan de London School of Economics. ‘Dat ik voorzag dat economie het belangrijkste vak van de toekomst zou worden, vind ik van mezelf mijn grootste prestatie. Alleen bleek ik er helemaal niets van te begrijpen. Ik vond Londen trouwens een vervelende rotstad waar het koud was, de kamers slecht verwarmd en het eten belabberd. Dus ik ging terug. Ik was verloofd met een Indisch meisje met wie ik later getrouwd ben.’ Dat meisje was Eveline Dumas. Eind 1938 begon Nord als verslaggever bij Het Vaderland. Een collega van hem was Menno ter Braak, die hem in contact bracht met het Comité van Waakzaamheid, waarin ook E. du Perron en historicus Jan Romein een grote rol speelden. Het doel van dit Comité was om als collectief van alle Nederlandse intellectuelen, ongeacht hun politieke overtuiging, pal te staan voor democratie en vrijheid van meningsuiting, en tegen het nationaalsocialisme. Nord schreef er de brochure Documentenoorlog voor, waarin hij deze doelstelling in een internationale context plaatste. Romein maakte bezwaar omdat Nord zich niet alleen duidelijk tegen het nationaalsocialisme uitsprak, maar ook tegen het communisme. Het zou een politieke positionering zijn die Nord zijn leven lang zou verdedigen, want van communisme moest hij niets hebben. Romein bond in en in 1939 verscheen Documentenoorlog ongecensureerd. Samen met Menno ter Braak en E. du Perron, Jacques de Kadt en Sal Tas werd vlak vóór de oorlog een nieuw politiek tijdschrift voorbereid waarvan Nord redactiesecretaris zou moeten worden. Het is er door de Duitse inval niet van gekomen. Wel vertaalde hij samen met Ter Braak (Nord vertaalde en Ter Braak controleerde) in datzelfde jaar het antina-zi-boek Gespräche mit Hitler van de ‘renegaat’ Hermann Rauschnings. In 1933 was Rauschning Senatspresident van Dantzig geweest onder Hitler, maar weerzin tegen het nationaalsocialisme deed hem naar Zwitserland vluchten. Nadat uitgever Robert Leopold het boek onder de titel Hitlers eigen woorden op de markt had gebracht, werden Nord en Ter Braak wegens belediging van een bevriend staatshoofd aangeklaagd door minister van Justitie Pieter Sjoerds Gerbrandy. Op de dag dat de zaak voor zou komen, vielen de Duitsers Nederland binnen. Leopold pleegde na de capitulatie zelfmoord, evenals Ter Braak. Nord had op 9 mei een contract getekend met het Soerabaja's Handelsblad. Om dat te vieren, had hij veel gedronken. ‘De volgende ochtend werd ik wakker door de bommen. Ik begreep dus dat het oorlog was. Maar ik had het wel verkeerd begrepen. We woonden aan de kust, dus ik | |
[pagina 149]
| |
dacht dat de Engelsen bombardeerden. Daar had ik begrip voor, die Engelsen gaan op de Duitsers af, dacht ik. Maar ik dacht ook meteen: Die stink-Colijn gaat dan met de nazis meevechten. Ik was ineens zo nuchter als wat. Ik rende naar beneden en zag daar mijn vader bij de radio. Voor het eerst van mijn leven zag ik hem in zijn pyjama, met zijn lorgnet op. We luisterden naar de radio en ik raakte toen verschrikkelijk opgelucht. Dat klinkt gek, maar ik was gerustgesteld dat de Nederlanders niet tegen de Engelsen hoefden te vechten.’ Het is veelzeggend dat Nord met dit verhaal over de Duitse inval zijn in 1998 verschenen memoires, Achterwaarts, laat beginnen.Ga naar eindnoot2. Het was het begin van de Tweede Wereldoorlog en het is niet overdreven te beweren dat zijn leven tot dan toe slechts een voorafschaduwing was geweest van de bezettingstijd. De Tweede Wereldoorlog was zo'n allesoverheersende ervaring voor de jonge Nord, dat ook de rest van zijn nog ruim zestig jaar durend leven bepaald werd door wat hij in die cruciale oorlogsjaren had meegemaakt. Nord maakte aan het begin van de bezetting deel uit van een Haagse vriendenkring die bijna dagelijks bijeenkwam in café Het Wachtje en later in café De Posthoorn. Simon en Tiny Carmiggelt, Jan Meijer, Jan van Wijk, Wim van Norden, Ajé Noordam, Jan en Rie Roëde, Wim Hussem, Paul Steenbergen, Caro van Eyk, Max Croiset, soms aangevuld met de uitgever Sander Stols waarvoor Nord in die jaren redactiewerk deed, Jacques Bloem, Jany Roland Holst en Jan Campert. Met name waar het de journalisten van dit vriendenkringetje betrof werd er enorm veel gedronken. Zestig jaar later wist Nord zich vooral te herinneren hoe hij bijna dagelijks met Jan Campert ging ‘borrelen’, nadat hun stukjes voor de krant ingeleverd waren.Ga naar eindnoot3. In 1943 verhuisde een groot deel van de groep naar Amsterdam, Nord verbleef aanvankelijk op de Reguliersgracht 109; het werd het centrum van het illegale Parool. Tijdens de bezetting leerde Nord de latere uitgever Geert Lubberhuizen kennen. Nord gaf hem een van de negen doorslagen van het dagelijkse Parool-bulletin. Elke contactpersoon nam de taak op zich dat bulletin te stencilen in duizendvoud en de verspreiding daarvan te organiseren. Het contact met Lubberhuizen zorgde ervoor dat Nord ook betrokken raakte bij de activiteiten van de illegale uitgeverij De Bezige Bij. Hij vertaalde voor dit fonds onder het pseudoniem ‘P’ Réflections sur l'Allemagne van André Gide. Ook publiceerde hij een gedicht dat als rijmprent verkocht werd, Ondergelopen land. Met de opbrengst van de Bij-uitgaven | |
[pagina 150]
| |
werd de onderduik van joodse kinderen gefinancierd. Nords betrokkenheid bij coöperatie De Bezige Bij blijkt ook uit zijn bemoeienis met de opstelling van de statuten. Hij was een van de auteurs van het op 19 augustus 1944 verschenen Plan voor de coöperatieve uitgeverij De Bezige Bij in hoofdlijnen. Voor hem betekende verzet ‘strijd tegen onderdrukking’. Een en ander maakt begrijpelijk dat Nord in juni 1945 protest aantekende tegen een Bij-uitgave die het koloniale beleid in Indonesië ondersteunde; het ging om Zes kaarsen voor Indië van Laurens van Sint Laurens, achter welk pseudoniem Leonard Huizinga zich verborg.Ga naar eindnoot4. En hoewel Nord bij de naoorlogse Bij bleef publiceren, zag hij af van lidmaatschap van de cooperatie. Zachtmoedig en tolerant betekende bij Nord bepaald niet dat hij zijn principes verloochende. Dat bleek ook weer toen hij zich na de bevrijding presenteerde bij De Bezige Bij met zijn dichtbundel waarin hij zijn ervaringen uit het verzet niet loochende, zoals alleen al uit de titel blijk: Strofen uit bezet gebied. Nord was bij het naoorlogse Parool enkele jaren tegelijkertijd hoofd van de kunstredactie, redactiechef en waarnemend hoofdredacteur, dit laatste omdat de echte hoofdredacteur G.J. van Heuven Goedhart, vaak langdurig afwezig was. Als redacteur van Het Parool werd hij een gezichts-bepalend journalist, nadat hij in 1947 Simon Carmiggelt als chef van de kunstredactie was opgevolgd.Ga naar eindnoot5. Hij haalde Gerard van het Reve naar de krant, waar deze zonder veel succes journalistieke berichtjes publiceerde, en werd diens literaire mentor. Met elk vers geschreven hoofdstuk van De avonden ging Van het Reve bij Nord langs om zijn commentaar te horen.Ga naar eindnoot6. Van het Reve bleef niet lang bij Het Parool, maar het contact bleef. Vlak na de oorlog had Nord samen met Gerard van het Reve senior in Enschedé een regionale editie van Het Parool opgezet, dat schiep een band. Op de naoorlogse Amsterdamse redactie van de krant liepen talenten rond die Het Parool even tot de meest toonaangevende dagbladen van Nederland maakte, met illustere medewerkers als Jeanne Roos, Annie M.G. Schmidt, Joop den Uyl, Ko Prange en Lex van Delden. Nord wist ook Simon Vestdijk, Hans Gomperts en Adriaan Morriën aan de krant te binden. Toen in 1951 een nieuwe hoofdredacteur in de persoon van P.J. Koets werd aangesteld, ging dan zijn vurige wens in vervulling: een correspondentschap in Parijs. Nord genoot intens van zijn werk in de Franse hoofdstad. Kleine en grote onderwerpen wisselden elkaar af in de kopij die hij naar Amsterdam stuurde. Hij schreef net zo makkelijk over Fran- | |
[pagina 151]
| |
se literatuur als dat hij interviews en reportages produceerde over de dagelijkse politiek. Ook schuwde hij het meer mondaine leven niet, zoals blijkt uit zijn verhaal, opgetekend in zijn memoires, over de poedelnaakte echtgenote van Buster Keaton, die Nord voorstelde de komiek te vergezellen tijdens een Europese tournee. Op 9 april 1952 reed Nord met zijn vrouw Eef na een kort verblijf in Nederland weer terug naar Parijs. Verblind door de lampen op vliegveld Paris-Le Bourget botsten ze op een stilstaande vrachtauto zonder licht. Eef was op slag dood. Max zwaargewond, maar overleefde het. ‘Einde jeugd, einde Parijs.’ Zoals de Tweede Wereldoorlog en de aanloop daartoe Nord gevormd heeft, zo heeft het ongeluk uit 1952 hem zo geknakt dat het jarenlang een open wond in zijn bestaan is geweest, en daarna, om met Flaubert te spreken, een ‘verborgen wond’. Na het ongeluk diende Nord zijn ontslag in bij Het Parool, maar de directeur Wim van Norden wist hem over te halen weer chef van de kunstredactie te worden. En weer werd hij een centrale figuur op de redactie. Onder meer omdat in 1953 naar zijn idee het nog steeds verschijnende Parool-bijvoegsel ps in het leven werd geroepen.Ga naar eindnoot7. In Geen talent voor geluk, zijn roman uit 1956, probeert de ik-figuur na nauwkeurig onderzoek van zijn recente verleden zijn verloren geluk terug te vinden. Het boek kan niet als een autobiografie beschouwd worden, want het verkeersongeluk van Eef wordt beschreven als een moord. Toch is deze roman een scharnierpunt in Nords leven en werk geweest. Het was zijn manier om het verlies te verwerken. Hij had zich overtroffen door een roman te schrijven en hij was weer in staat van het leven te genieten. In 1954 trouwde hij met Esther (Wertheim-) Rosenfeld. Toen dat huwelijk tien jaar later strandde, trouwde hij met Nora Kammerer. Na een conflict met hoofdredacteur Herman Sandberg nam Nord in 1962 alsnog zijn ontslag.Ga naar eindnoot8. De naam Sandberg werd sinds die tijd in huize Nord nooit meer uitgesproken. Als criticus bleef Nord wel voor de krant schrijven. Ruim veertig jaar heeft hij voor de Het Parool geschreven, met zijn toonaangevende kritieken, interviews en analyses, totdat daar in 1986 een abrupt einde aan kwam. Een conflict met de zittende boeken-redacteur Matthijs van Nieuwkerk zorgde voor een emotioneel einde aan de medewerking aan ‘zijn’ krant. De aanleiding van deze breuk was een bespreking van een roman van een Canadese schrijver. Van Nieuwkerk zag er niks in en drukte de bespreking ook niet af omdat die ‘onbesteld’ was. Nord concentreerde zich vanaf dat moment meer op zijn eigen werk | |
[pagina 152]
| |
en werd zo nu en dan door Carel Peeters, chef boeken van Vrij Nederland, gevraagd om te recenseren. Aan het einde van zijn leven heeft Nord nog een paar bijdragen aan Het Parool geleverd, zijn allerlaatste artikel op 6 januari 2005 betrof een bespreking van de biografie van Jan Campert, zijn oude maat uit de bezettingstijd.Ga naar eindnoot9. Nord heeft talloze boeken vertaald, geredigeerd en geschreven. Hij was criticus, schreef voor tijdschriften zoals De Baanbreker, Libertinage, Tirade, Maatstaf en de Vestdijkkroniek en was tegelijkertijd adviseur van literaire uitgeverijen zoals Uitgeversmaatschappij Geert van Oorschot en De Bezige Bij. Nog in hetzelfde jaar van de dood van zijn geliefde Eef bracht hij een dichtbundel uit, Suite Pathétique en andere verzen, een deel daarvan verscheen al in zijn in 1943 in eigen beheer uitgegeven bundel Buiten schot. Hij vertaalde werk van Luigi Pirandello en schreef de biografie van deze door hem zo bewonderde schrijver. Hij vertaalde Le Grand Meaulnes van Alain Fournier, pseudoniem van Henri-Alban Fournier, en zowel proza als poëzie van Cesare Pavese, zoals hij ook biografische boeken schreef of samenstelde omtrent Albert Helman, Josepha Mendels, Simon Vestdijk en Alexander Cohen. Alles in zijn schrijvend leven zag hij als een voortzetting van de Forum-traditie, niet alleen omdat hij met Ter Braak had samengewerkt bij de vertaling van Hitlers eigen woorden, en met Het Parool een ontzuilde maatschappij voorstond, maar ook omdat hij in de rest van zijn leven tegen partijpolitiek was. Hoe links hij ook was. Dit uitte zich in 1956 toen hij als voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen en lid van de Nederlandse afdeling van de pen-club de communistische leden wilde royeren na de Russische inval in Hongarije. Later draaide Nord bij en vond een morele veroordeling ook wel genoeg. De oorlog was nooit ver weg in het leven van Nord. Niet dat hij een zwaarmoedige figuur was, integendeel. Hij was juist een vrolijke en speelse man, maar als de actualiteit daar aanleiding toe gaf, wilde hij wel even vertellen hoe het was gegaan. En niet alleen over de Tweede Wereldoorlog. In 1966 publiceerde hij zijn verslag van een reis door Vietnam en China, onder de titel Een dag in Vietnam en andere reisverslagen. Vier jaar later volgde een geïllustreerde uitgave over Vietnam onder een titel die niet iedereen kon bekoren, Vietnam is Our World. Hij werkte in de jaren zeventig voor sticusa, de Nederlandse Stichting voor Culturele Samenwerking met Suriname en de Nederlandse Antillen, en publiceerde in die functie de bloemlezing Kennismaking met de Antilliaanse en Surinaamse poezie. | |
[pagina 153]
| |
In 1989 woonde Nord in Lyon het proces bij tegen oorlogsmisdadiger Klaus Barbie en stelde zijn observaties te boek onder de titel Klaus Barbie, een van ons. In 1995 schreef hij een schitterende inleiding bij een herdenkingsboek over kunstenaars die tijdens de bezetting omgekomen zijn, deze uitgave die mede onder zijn redactie tot stand kwam droeg een titel die aan een sonnet van Jan Campert ontleend was: Rebel, mijn hart. Een principiële man, dat was Nord. Dus als hij zich opwond, ging het ook echt ergens over. Zo nam hij in Achterwaarts een strijdbare houding aan tegen de criticasters van Adriaan Venema en zijn vijfdelige boekenserie Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie (1988-1992).Ga naar eindnoot10. Met name Jan Blokker, die Venema een morele scherpslijper had genoemd, kreeg er van langs. ‘Ik realiseer mij terdege dat de “moreel-ethische normen” van Venema heel wat minder streng zijn dan die wij in de bezetting hooghielden. Dat was nodig, toen, want elke vergissing kon je het leven kosten, en dat van anderen. Nu niet meer, al is de oorlog nog lang niet voorbij.’ Nord liet vier kinderen na, twee dochters samen met Eef, een zoon (feitelijk een stiefzoon) die Esther uit haar eerste huwelijk had en een zoon met Nora. Hij genoot intens van het familieleven, hoewel hij geheel in de geest van Pirandello de absurditeit inzag van de menselijke verhoudingen: ‘Dat je dochters moeder worden ligt in de rede. Maar dat een van mijn dochters grootmoeder is, vind ik volstrekt idioot. Daar is moeilijk aan te wennen.’ Nord bleef intussen een journalist die een grote behoefte voelde de toestand in de wereld in heldere bewoordingen uit te leggen, zelfs toen hij de laatste jaren van zijn leven te kampen had met een zwakke gezondheid. Toen Parool-journalist en vriend Paul Arnoldussen bij Nords derde echtgenote Nora Nord-Kammerer informeerde hoe Max zich in het ziekenhuis hield, kreeg hij te horen ‘dat Max net de betekenis van de Belgische regeringscrisis toelichtte voor zijn medepatiënten’.Ga naar eindnoot11. Tijdens de crematieplechtigheid op De Nieuwe Ooster in Amsterdam op 7 maart 2008 werd een gedicht voorgedragen uit zijn laatste dichtbundel Verzen (1994): Vreemd zal het zijn
Vreemd zal het zijn om toch op bed
te sterven. Denk eens aan wie wij waren,
in welke tijd. Dit zijn de laatste jaren.
Nu alles op die kaart gezet.
| |
[pagina 154]
| |
Hoelang wel? Wat is mij beschoren
voor ik in wit wordt toegedekt
omdat ik toen niet ben verrekt?
Ik wilde van geen dood nog horen.
Maar nu. Traag als het slaan van golven
zie ik hem aan en hoor hem komen.
In ruisen van de zee, in dromen,
Word ik, verlangend wel, bedolven.
hans renders | |
Voornaamste geschriftenAlbert Helman; een inleiding tot zijn werk. Den Haag 1949. Alexander Cohen, een andersdenkende. Amsterdam 1960. Pirandello; biografie. Zutphen 1962 (herziene druk 1977). Simon Vestdijk; een schrijversleven. Utrecht 1987. (Hans Visser, met hulp van Max Nord en Emanuel Overbeeke) Klaus Barbie, een van ons. Utrecht 1989. Josepha Mendels: portret van een kunstenaar. Amsterdam 1991. Verzen. Amsterdam 1994. Achterwaarts: Memoires. Amsterdam 1998. |
|