delijk niet om de werkelijkheid, want die was er al, het ging om de waarheid die we ervan maakten.
Weer kom ik terug op die ontmoeting, omdat die de belangrijkste in mijn leven is. En voor Frans geldt hetzelfde. We hebben het daar maar één keer over gehad, toen we in 1985 een week in Praag waren en in de mist van mei op zoek gingen naar Kafka. Toen stelden we bijna plechtig vast wat de uitstraling van die dag was.
Ik kom er ook op terug omdat die ontmoeting typerend was voor Frans, voor zijn werk, voor de bronnen waaruit hij putte.
Ik bezoek hem in de namiddag, op zijn kamer in zijn ouderlijk huis in de Javastraat, een straat die vaak in zijn werk zal terugkeren, de buurt ook, de Indische buurt genoemd. Op de lage kleine tafel staan twee flessen bier en ligt een opengeslagen nummer van Randstad, een driemaandelijks literair tijdschrift in boekvorm. Nog voordat ik ben gaan zitten, pakt hij het tijdschrift en vraagt: ‘Ken je hem?’ Hij wijst naar de naam Jorge Luis Borges.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Nog nooit van gehoord.’
‘Ik ook niet,’ zegt Frans. ‘Tot gisteren. Moet je horen.’
Zo ging het altijd als we bij elkaar waren. We kwamen meteen ter zake, of het nu een verhaal of een roman was of een nieuwe plaat van Bob Dylan of een film die we gezien hadden, we stapten meteen in.
Nu leest Frans De ooggetuige met de befaamde passage: ‘Indertijd was er een dag die de laatste ogen uitdoofde die Christus zagen; de slag van Junín en de liefde voor Helena stierven met de dood van een mens. Wat zal met mij sterven wanneer ik kom te sterven, welke hartroerende of vergankelijke vorm zal de wereld dan verliezen?’
We gaan zitten, Frans geeft me een van de flessen bier, we proosten en lachen. We weten dat we elkaars vrienden zijn en ook dat we beginnen aan een vriendschap die ons leven zal bepalen.
Behalve over Borges, hebben we het over Nabokov die ik pas heb leren kennen. Ik probeerde de sensatie te verwoorden dat ik merkte dat wat ik bij hem las ook gebeurde, dat ik niet óver een gebeurtenis las, maar dat de gebeurtenis in het boek me overkwam. In dit geval was het de geur die in het dorp Fialta hing.
Frans leest het beroemde verhaal van Kafka waarin een man in de vroege ochtend aan een agent de weg naar het station vraagt. Die agent adviseert hem het op te geven. En dan die geweldige laatste woorden: ‘Hij draaide zich om als iemand die met zijn lach alleen wilde zijn.’