Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013-2014
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Jan Cornelia Maria Leijten
| |
[pagina 125]
| |
gemeentehuis het eigendom was van zijn vader.Ga naar eindnoot2. Het heeft hem later een hekel bijgebracht aan deftigheid als onecht. Als jongetje ging hij naar het seminarie. Toen hem enkele jaren later duidelijk werd dat hij zich in zijn vroege beroepskeuze vergist had, kwam hij tot zijn opluchting als vijftienjarige weer thuis wonen. Hij zette zijn studie voort aan het gymnasium in Roosendaal, waar hij in 1944 eindexamen deed. De oorlogsjaren hebben bij Leijten niet veel teweeg gebracht. Eén keer werd hij rechtstreeks met de gruwel geconfronteerd. Dat was toen hij zag dat vanuit een neerduikend vliegtuig twee vóór hem fietsende mannen werden neergeschoten. In 1942 was zijn vader na een lang ziekbed overleden. Vader had dan wel een keurige baan gehad, maar het daaraan verbonden weduwenpensioen had daarmee geen gelijke tred gehouden. Dat had in ieder geval tot gevolg dat Jan Leijten koos voor een korte studie en in die jaren was dat de rechtenstudie. Andere studies in de letteren, die ook zeker bij hem gepast zouden hebben, werden het om die reden niet. Voor een katholieke jongen uit het zuiden van Nederland lag Nijmegen als universiteitsstad voor de hand. De omstandigheid dat de roeping tot het priesterschap van hogerhand werd herroepen, had wél tot gevolg dat Leijten door het aardse gezag tijdens zijn studietijd werd opgeroepen voor de militaire dienst. Hij kwam terecht in de Alexanderkazerne in Den Haag, waar hij gedurende twee en een half jaar werd gedetacheerd bij de aalmoezenier. Deze man was betrokken bij de Stichting G3 (Goede Geest Gemeenschap), die de bestrijding van lusteloosheid en onverschilligheid bij Jan Soldaat ten doel had en ook een blad uitgaf. Hier voelde Leijten zich thuis. Maar het was toch een hele opluchting toen de militaire diensttijd achter de rug was. Toen Leijten in 1949 voorgoed de Alexanderkazerne mocht verlaten, luchtte hij zijn gemoed in een sonnet Hartgrondig afscheid,Ga naar eindnoot3. dat begint met: ‘Verschrikkelijk Den Haag’ en eindigt met: Den Haag, Den Haag als ik u mag verlaten
doe ik het zielsblij in versnelde pas!
Hij zal die ‘versnelde pas’ buiten het militaire exercitieterrein gebruiken om binnen de kortste keren af te studeren. Er was al eerder literair werk van Leijten verschenen in De Nieuwe Eeuw, waaronder een gedicht voor de jonge Thea Janssen, die, na een lange verloving, zijn echtgenote zou worden; zij zouden bijna zestig ja- | |
[pagina 126]
| |
ren, tot aan zijn dood, getrouwd blijven. In 1949 kwam ook Leijtens eerste dichtbundel uit, Eerbare betogen, uitgegeven in de Sleutelbloemreeks van De Koepel in Nijmegen. Hij bevat tweeëntwintig gedichten. De Brabantse dichter en schrijver Anton Eijkens schreef er in het blad Edele Brabant van 17 juni 1949 een recensie over. Eerbare romantiek met persoonlijke levenservaringen, in bij voorkeur de traditionele vormen als sonnet, rondeel en ballade, zo is Eijkens' oordeel. Maar hij schrijft ook: ‘Men voelt de vraag in zich opkomen: is Jan Leijten toch niet meer geroepen voor het essay of de critiek als voor de poëtische schepping.’ Een vooruitziende blik kan onze recensent niet worden ontzegd: in Leijtens hele oeuvre nemen, zoals we nog zullen zien, korte essays de meest prominente plaats in. Eveneens in 1949 verscheen een tweede bundel met gedichten. Omgekeerde volgorde werd opgedragen aan Thea. Ook hierin staan weer veel sonnetten. Het heeft even geduurd voordat Leijtens derde dichtbundel het licht zag. In 1974 werd door Brandon Pers Het malle luchtkasteel van Jan Leijten uitgegeven. Brandon Pers was de bibliofiele éénmansdrukkerij en -uitgeverij in Tilburg van professor F.J.H.M. van der Ven (als dichter bekend onder het pseudoniem Frank Valkenier), die over een handpers en een trapdegelpers beschikte. Het formaat, het papier en de letter zijn zo prachtig als men van een éénmansdrukkerij met hand- en trapdegelpers mag verwachten. De gedichten van Leijten maken een modernere indruk en de dichter heeft er ook humor in toegelaten. Zij zijn onder een paar thema's ondergebracht zoals Profane gezichtspunten. Hierin staat het korte gedicht Bidden in de kerk: Twee mannen knielen naast elkaar
en kijken onverschillig naar
de stam-vader, de priester-man
die brood in God veranderen kan.
Maar als zij heengaan, bidden beiden:
‘Verlos mij, Heer, Ik ben een heiden.’
Dit korte vers wordt hier geciteerd omdat het een goed voorbeeld geeft van een karakteristieke trek in Jan Leijtens werk. Het werk begint op een serieuze toon, maar aan het slot komt bij verrassing een contrast dat de eerder opgezette kegels omver werpt. In de beginjaren van zijn dichterschap was Leijten overwegend serieus. Dat was ook L.J. Rogier en N. de | |
[pagina 127]
| |
Rooy opgevallen die Leijten in hun standaardwerk over de katholieke cultuur in Nederland onder de ‘ernstiger volksvertellers (...) die de katholieken leerden lezen’ schaarden.Ga naar eindnoot4. Na de drie dichtbundels zullen er geen verzenbundels meer verschijnen. Dichten doet Leijten in latere tijd niet meer, althans niet zo dat het bredere lezerspubliek er iets van kan merken. De gedichten van Leijten zijn zelfs bij iemand als Kees Fens uit het geheugen verdwenen, zo bekende deze op 1 mei 2003 in de Volkskrant. Fens haalde er een herinnering op aan Leijtens Amfoor.Ga naar eindnoot5. Omstreeks 1950 was Leijten met enkele andere dichters op bezoek gegaan bij Willem Barnard / Guillaume van der Graft om de oprichting van een nieuw literair tijdschrift, Amfora, te bespreken. Daarin zouden zowel katholieke als protestantse dichters (de twee oren aan de amfora) kunnen publiceren. Het tijdschrift is nooit verschenen: ‘Vinkenoog en Lucebert vaagden het verleden, dat wij belichaamden, weg.’, meende Leijten. Leijten had vrienden onder dichters, zoals Anton van Duinkerken, Michel van der Plas, Ad den Besten en Frans Babylon. Met uitzondering van Anton van Duinkerken, die veel ouder was (hij was geboren in 1903), waren de genoemde broeders in de dichtkunst leeftijdgenoten. Als protestant viel Ad den Besten ook een beetje uit de toon in dit katholieke gezelschap, maar zijn doorbraak naar de Partij van de Arbeid zal in zijn voordeel hebben gesproken. Tijdgenoten die Leijten zijn leven lang is blijven bewonderen zonder dat zij zijn vrienden waren, zijn onder anderen Martinus Nijhoff (die ook ruim dertig jaar ouder was) en Harriët Laurey. In ‘Droogstoppel’Ga naar eindnoot6. laat hij het een en ander los over zijn persoonlijke voorkeuren. Hij laat er weten dat de Vijftigers voor hem ‘het einde waren, zij het in een andere dan de nu gebruikelijke zin’ en bekent zich tot Werumeus Buning (vooral In Memoriam), Roland Holst, Slauerhoff, Boutens en Leopold. Na een zeer korte, mislukte proefperiode als journalist bij de Volkskrant,Ga naar eindnoot7. vestigde de jonge jurist zich in 1951 als advocaat en procureur in Nijmegen. Hij zegt daarover dat zakenlui liever een advocaat met een dikke buik nemen, die niets weet, dan iemand als hij, die nog jong en scherp is: ‘een mooi vak maar armoe’. Maar rekeningen schrijven en die innen was niet een sterke kant van Leijten.Ga naar eindnoot8. Daarnaast had hij een deeltijdbaan als wetenschappelijk assistent aan de Nijmeegse universiteit. In 1954 trouwde Leijten met Thea Janssen, het meisje aan wie hij menig gedicht had opgedragen. Er zouden vijf kinderen in zeven jaar gebo- | |
[pagina 128]
| |
ren worden. Zijn taak als vader vervulde Leijten met verbeeldingskracht. Hij maakte tochten met zijn kinderen naar het geheime huis (de redactieburelen van het Nijmeegs Universiteitsblad, het nub), naar het einde van de wereld (een hek aan het einde van een doodlopende weg) of naar China (een Chinese wijk in Düsseldorf). Aan ieder van zijn kinderen zal zo'n veertig jaren later een bundel essays worden opgedragen. Gedurende enige jaren publiceerde Leijten geen groot werk meer, druk als hij was met zijn beide banen van advocaat en universitair assistent. Hij schreef nu toneelrecensies voor de Gelderlander en het nub. Daarin verschenen ook gedichten en korte of langere beschouwingen over wat een universiteit en een universiteitsstad in het oosten des lands bezig hield. Dit resulteerde in 1957 in een redacteurschap van het universiteitsblad; twee jaar later werd hij hoofdredacteur. Wie de jaargangen van het nub doorneemt, kan opmerken dat daarin stukken verschenen die opmaten vormden voor Leijtens latere werk. Zo behandelde hij onder de titel ‘De drie bolletjes’ de vraag wat iemand moet stemmen (welk bolletje rood te maken) wanneer hij een beetje liberaal, een beetje socialistisch en een beetje kvp-achtig is. ‘Misschien denken sommige lezers dat ik aan het pogen ben om grappig te zijn. Ik heb dat al lang geleden opgegeven omdat het me nooit goed lukt. Dit is bloedige ernst’, is één van zijn ontboezemingen. Het getuigt van zelfkennis dat ‘grappig’ niet het woord is dat bij hem past, maar dat neemt niet weg dat verrassingen in onderwerp, stijl, uitdrukkingswijze of gekozen metafoor bij Leijten vaak een glimlach ontlokken. Hij was dan misschien niet grappig, humor had hij wel. Maar meestal was het bittere ernst, die overigens die glimlach niet in de weg behoefde te zitten. Hij trok ten strijde tegen een redactioneel, sarcastisch commentaar van De Telegraaf, waarin werd betoogd dat Karel M., de pleger van een moord op een meisje, de zwaarste straf zou moeten krijgen en de psychiaters wel weer zouden proberen hem vrij te krijgen. Hier zien we de Jan Leijten die we later zullen ontmoeten in zijn bundels met juridisch en maatschappelijk getinte essays. Het moet in het begin van de jaren zestig zijn geweest dat Leijten zijn binding met de katholieke kerk verloor. Hij bleef weliswaar een schrijver met een religieuze belangstelling, maar weifelde immer. Een officiele kerk met de pretentie van onfeilbaarheid, een strakke organisatie en centraal leergezag was evenmin iets voor hem. Dat neemt niet weg dat formules uit de roomse traditie als ‘akte van berouw’, of kerk-latijnse tek- | |
[pagina 129]
| |
sten als ‘Laudamus te’, ‘Panis angelicum fit panis hominum’ of ‘In paradisum’ meer dan eens in zijn werk terugkomen. De rooms-katholieke Brabander bleef weliswaar een Brabander, maar religieus en politiek werd hij een twijfelaar, links van het centrum, maatschappelijk geëngageerd en wars van deftigheid. Na enige jaren gewerkt te hebben als substituut-griffier van een rechtbank en als rechter, werd Leijten in 1969 benoemd tot hoogleraar aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Nijmegen met als leeropdracht Inleiding in de rechtsgeleerdheid en Algemene rechtsleer. Deze benoeming ging niet zonder slag of stoot. Volgens Jan Brabers wisten activistische studenten precies waarom Leijten was voorgedragen: de faculteit had een voorkeur voor juristen van eigen teelt, en Leijten had goede contacten met de faculteit en het curatorium.Ga naar eindnoot9. Maar volgens die studenten was hij niet deskundig genoeg: hij was niet gepromoveerd en had weinig over juridische onderwerpen geschreven. Het gaf, aldus de studenten, blijk van een miskenning van de noodzaak om de rechtsopleiding eens te bevrijden van een geborneerde vakidiotie, die tot pure feitenkennis dwingt. Ook werd de spot gedreven met enkele gedichten die Leijten in zijn jongere jaren had geschreven. De universiteit is niettemin tot benoeming overgegaan. Kenmerkend voor Leijten was dat hij op een protestvergadering is verschenen, niet alleen om de sfeer zelf eens af te tasten, maar ook om een toelichting te geven op zijn denkbeelden en toekomstplannen. Slechts enkele maanden later werd hij door de studenten volledig gerehabiliteerd. Leijten zou zich ontwikkelen tot een van de populairste hoogleraren uit de faculteitsgeschiedenis, aldus chroniqueur Brabers. In het Grotiusgebouw, zetel van de Nijmeegse Juridische Faculteit, zijn zelfs uitspraken van Leijten afgebeeld op de muren van het restaurant. Tijdens de middagpauze kan de toekomstige rechtsgeleerde peinzen over Leijtens uitspraken als De civiele advocaat richt zich erop zijn zaak te winnen, de advocaat in strafzaken heeft ten doel het verlies zo klein mogelijk te houden.Ga naar eindnoot10. Als hoogleraar bewerkte Leijten L.J. van Apeldoorn's Inleiding tot de studie van het Nederlandse Recht. Dat leidde tot enige commotie toen bleek dat Van Apeldoorn aanhanger van het nationaal-socialisme was geweest. Leijten deed er verslag over - ook over zijn bezoek aan de inmiddels hoogbejaarde Van Apeldoorn - in een vraaggesprek in De Avonden op Radio 5 op 27 maart 2000. Hij greep ook hier weer de kans om zijn opvattingen over oordelen, vooroordelen en veroordelen uiteen te zetten. | |
[pagina 130]
| |
Vanaf 1975 was Leijten raadsheer in het Gerechtshof te Arnhem, een mooie plaats voor hem in het rechterlijk College dat in de wandeling ‘het hof van barmhartigheid’ werd genoemd. Leijten combineerde dit met een buitengewoon hoogleraarschap in het Burgerlijk Procesrecht. Maar in 1981 kwam ook hieraan een einde toen hij werd benoemd tot advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Zelf definieerde hij zijn functie terloops als ‘een rechtsgeleerd persoon, die in zijn zogeheten conclusie de Hoge Raad adviseert over de volgens hem gewenste oplossing’.Ga naar eindnoot11. De advocaat-generaal bij de Hoge Raad is volledig onafhankelijk in wat hij in zijn conclusie schrijft, onafhankelijk zowel van de minister van justitie, de Hoge Raad, zijn rechtstreekse collega's en ook van zichzelf. Deze functie was Leijten dan ook op het lijf geschreven. Hij kon zijn eigen stijl voeren en zijn eigen (soms eigenzinnige) gedachten bloot leggen over de richting waarin de hoogste rechtspraak haar weg zou moeten vinden. Hij heeft, zo zei hij in het radiogesprek van 27 maart 2000, een ‘eigen kritische toon aangeslagen’ in zijn conclusies, veelal met een zich in het leven voordoende casus als uitgangspunt. Hij heeft van die mogelijkheden ruimschoots gebruik gemaakt: Leijten schatte het aantal van de door hem geschreven conclusies op 2000 of meer.Ga naar eindnoot12. Onder de mooi gekozen titel Het kan ook anders. Een keuze uit het juridisch werk van Jan Leijten hebben A. Hammerstein en J.B.M. Vranken een aantal daarvan bijeengebracht.Ga naar eindnoot13. Aan Leijten zou onrecht worden gedaan als hier onvermeld zou blijven dat hij zijn juridische beschouwingen altijd in een breder kader wist te plaatsen. Ook de menselijkheid werd met mededogen en soms met beheerste emotie daarin betrokken. Hij gebruikte in zijn bij uitstek juridische geschriften literaire stijlfiguren en vergelijkingen die niet juridisch van aard zijn. Bijvoorbeeld wanneer hij zich moet buigen over de zaak van de ontvangster van een bijstandsuitkering tegen de heer K. K, bewoner van dezelfde wijk als de bijstandtrekster, tevens adjunct-directeur van de Gemeentelijke Sociale Dienst, had haar gedurende enkele jaren gecontroleerd en geobserveerd, waarna ver-gaande privacygegevens ter kennis van de Dienst waren gebracht. In zijn conclusie zette Leijten de vrije burger van de Atheense polis tegenover de verklikkers in de soldatenstad Sparta. Een enkele keer werd hij gepakt door een gekke vondst en als de zaak in menselijk opzicht niet al te ernstig was, liet hij de lezer meegenieten. In de strafzaak van verkochte ‘zwarte vis’ (vis gevangen met overtreding van quotaregelingen) werd in een getuigenverklaring gezegd dat aan de visser gevraagd was of het een ‘snuffeltje’ was. Dit gaf Leijten als | |
[pagina 131]
| |
advocaat-generaal aanleiding om in het Bargoens woordenboek te gaan snuffelen of daar een definitie van ‘snuffeltje’ te vinden was. Zijn inspiratie haalde hij uit onverwachte hoek, zoals uit een door een misverstand van de bibliotheek op zijn bureau beland Omstandig Verslag van den Moord gepleegd aan Mejuffrouw Gijsberta Wilhelmina van der Wiel, in 1824 geschreven door S. van Bronkhorst, commissaris van Politie der Stad Arnhem. Deze ‘originele denker en creatieve geest’, zoals Hammerstein en Vranken hem terecht noemen in een necrologie in het Nederlands Juristenblad van 16 mei 2014, ging uit van casuïstiek, illustraties waarin de mens centraal staat of dient als grondslag van een betoog. Dit verhalende aspect zal Leijten ook hebben aangetrokken als lid van de Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog (kortweg: de Restitutiecommissie). Hij maakte daar van 2002 tot eind 2009 deel van uit. Maar er is nog een andere Leijten dan de dichter, de hoogleraar en de advocaat-generaal. In 1972 kwam het eerste boek uit dat bestemd was voor een groter publiek. Het heeft nog wel een titel die een lijntje heeft met het rechtsbedrijf: De achterkant van de jurisprudentie. Deze titel verwijst naar een kaartsysteem waarin destijds jurisprudentie werd gepubliceerd. De lege achterkant van overbodig geworden kaarten leende zich voor hergebruik, wat door de schrijver ‘overtolligheid van druk-concentraat’ werd genoemd. Zijn 101 beschouwingen in dit boek waren kort: niet alleen omdat die zo precies pasten op zo'n kaartje van 12 bij 16 centimeter (zij het in pietepeuterig handschrift), zij pasten ook bij Leijtens stijl. De tweespalt tussen enerzijds gerechtigheid en anderzijds de rechtsbedeling, en daarmee dus de vraag: ‘Wat komt er van de gerechtigheid in de praktijk terecht?’, staat centraal. De titel van het boek is zo niet alleen een verwijzing naar het materiaal waarop de auteur schreef, maar geeft ook symbolisch iets van de inhoud prijs. In het exemplaar uit Leijtens boekenkast trof ik zo'n kaartje aan, min of meer gelijk aan dat van de Nederlandse Jurisprudentie maar deze keer afkomstig van het Nederlands Bibliotheek- en Lektuur Centrum. Erop was door een medewerker van de Lektuurinformatiedienst een korte beschrijving van Leijtens boek geschreven, met als conclusie dat ‘de onderwerpen vrij willekeurig [zijn] gekozen en bij veel beschouwingen de bedoeling moeilijk te doorgronden [is], zodat vooral voor een leek veel hoofdstukken uit dit boek niet makkelijk leesbaar zullen zijn.’ Men zal hierdoor niet snel geneigd zijn geweest om het boek bij de bezoekers van een plaatselijke bibliotheek aan te bevelen. Maar wellicht | |
[pagina 132]
| |
heeft juist dat Leijten ertoe aangezet om in 1994 een geheel herziene druk onder de titel De achterkant van het recht uit te brengen. Vanaf 1992 ging het hard met de publicatie van boeken die bestemd waren voor een algemeen publiek en die naar eigen zeggen ‘meer door gewone mensen dan door juristen’ werden gelezen. Tot 2008 zouden er acht titels in dat genre verschijnen. Titels - daar had Leijten iets mee. Als je de titels die hij zijn boeken meegaf, eenmaal gehoord hebt, vergeet je ze niet gauw meer vanwege hun paradoxale strekking of dubbele bodem: Brullen als een nachtegaal en Van mensen en dingen die niet voorbij zijn, om er twee te noemen. In beide bundels staan tamelijk korte stukken, bestemd voor een breder publiek, die veelal hun grondslag vinden in een menselijk verhaal. ‘Persoonlijke ontboezemingen’ noemt Leijten ze in een voorwoord en het zijn ‘(a) geen columns, (b) geen essays, (c) geen dagboekfragmenten en (d) geen (korte) verhalen’. In Kleine hebzucht loont niet noemt hij zijn stukken ‘Kronieken’; soms heeft hij het over belevenissen of verhaaltjes. Vele daarvan verschenen eerder in kranten en tijdschriften, bijvoorbeeld in het Nederlands Juristenblad, de Bazuin, nrc Handelsblad of De Groene Amsterdammer. De onderwerpen zijn weliswaar gevarieerd maar er zijn wel centrale thema's te herkennen. In de eerste plaats zijn er thema's die een lijn houden met het recht: gerechtigheid die boven het recht uitstijgt, rechtvaardigheid, het recht met als doel de samenleving fatsoenlijker te maken, een rechtsstaat waar iedere macht haar eigen plaats inneemt en die niet moet overschrijden. Maar ook grijpt hij minder hoog, zoals in zijn stuk over het verbodsbord verboden deze sloot te betreden: terwijl de sloot droog is, reikt een politieagent niettemin een overtreder een bon uit. Het gaf de schrijver aanleiding om te filosoferen over het verband tussen taaluitleg en rechtszekerheid. Leijten was werkelijk uniek in zijn niet aflatende ijver om onderwerpen als de rechter in het staatsbestel, rechterlijke dwalingen, kroongetuigen, belastingfraude, straftoemeting, levenslange vrijheidsstraffen, doodstraf, privacybescherming en andere mensenrechten, hoofddoekjes et cetera voor een groot publiek op heldere wijze toegankelijk te maken. Mildheid en een fatsoenlijke samenleving waren zijn drijfveren. Naast het recht speelde literatuur een belangrijke rol in Leijtens werk. Nederlandse dichters, die hiervoor al aan de orde kwamen, maar ook klassieke en buitenlandse schrijvers kregen hun beschouwing: Sophocles, George Orwell, Guy de Maupassant, Thomas More, Ewald von Kleist, | |
[pagina 133]
| |
Joseph Conrad (‘de grootste schrijver van de laatste 200 jaar’), Anthony Trollope (‘de burger op zijn best’), jongere tijdgenoot van Charles Dickens, welke laatste ook in deze rij thuis hoorde. Verrassend is dat Agatha Christie eveneens tot zijn favorieten behoorde. Tenslotte schrijft Leijten over ‘wat verder ter tafel komt’: grote en kleine ergernissen, voorvallen in de schouwburg of in de trein, grote en kleine drama's, moraal, taal, de dood en alles wat god hem verder ingeeft, daarbij inbegrepen de ingever zelf. Ook ‘vrijheid’ past in die reeks. Zo vertelde Leijten aan Marijke Verduijn over een zaak die speelde op een woonwagenkamp, waarop zijn tegendraadse opmerking volgt dat woonwagenkampen ook broeinesten van vrijheid zijn, niet alleen van criminaliteit. En altijd die twijfel, twijfel aan alles. Niet voor niets noemde Leijten twijfel één van de belangrijkste menselijke eigenschappen en mede daarom was zijn denkwijze hier en daar chaotisch. Waarom schreef Jan Leijten? Zijn eigen antwoord aan Verduijn - ‘Omdat ik niet altijd kan lezen’ - nodigt uit tot doorvragen. Hij bekende in datzelfde gesprek ook dat hij zich bewust was geworden dat hij vooral ook voor zichzelf schreef. Misschien was zijn hoofd wel te vergelijken met een bijenkorf en dan moesten die bijen ook wel eens uitzwermen. De keuze van zijn onderwerpen verraste immer en was overwegend ernstig, de schrijfstijl was onderhoudend en vol humor, de opvattingen onorthodox. Leijten had in zijn proza, net als in zijn poëzie, de neiging twijfel te zaaien en zichzelf te relativeren. Jan Leijten is na een korte ziekte op 4 mei 2014 overleden. Hij wilde nog graag één boek publiceren. Ongeveer een maand voor zijn overlijden heeft hij met zijn Thea het manuscript op de post gedaan voor de uitgever. Het zal niet worden uitgegeven. De titel zou hebben geluid: Een leven lang.
willibrord davids | |
Voornaamste, niet-jurudische geschriftenEerbare betogen, gedichten. Nijmegen 1949. Omgekeerde volgorde, gedichten. Nijmegen 1949. De verschrikkelijke eenzaamheid van de inbreker. Nijmegen 1992. God houdt niet van rechters. Nijmegen 2000. | |
[pagina 134]
| |
Kleine hebzucht loont niet. Nijmegen 2003. De glorie van het recht. Nijmegen 2008. |
|