Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013-2014
(2015)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Robert Maria Kemperink
| |
[pagina 92]
| |
op dat toneelstuk samen. Deze geeft daarin onder andere een sleutel om te ontdekken welke figuren uit de tijd van Johan van Oldenbarnevelt in feite bedoeld zijn. Pas na Brandts dood en die van koning-stadhouder Willem iii in 1702 verschijnen deze gegevens in druk. Volgens de mededeling van een van de bezitters van het boek, mr. J. van Dam van Noordeloos (1791-1872), zouden de aantekeningen op de doorgeschoten pagina's in het exemplaar van Museum Flehite van Brandt zelf afkomstig zijn. Kemperink heeft de aantekeningen in het Flehite-exemplaar vergeleken met verschillende autografen van Brandt in de collectie van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam en geen gelijkenis gevonden. Daarnaast staan in het Flehite-exemplaar fouten en verhaspelde namen die er eveneens op wijzen dat de tekst niet van Brandt zelf kan zijn. Kemperink vergeleek de Flehite aantekeningen ook met aantekeningen bij Palamedes in de collecties van de Koninklijke Bibliotheek en het Vondelmuseum. Ze zijn geen van alle identiek en verschillen ook van de uiteindelijke aantekeningen van Brandt die in 1705 gepubliceerd werden. Kemperink neemt aan dat er voor die tijd tal van handgeschreven versies van de oorspronkelijke aantekeningen van Brandt circuleerden. Op grond van tekstueel onderzoek en schriftvergelijking met andere tekstverklaringen concludeert Kemperink dat er geen sprake kan zijn van oorspronkelijke aantekeningen van Brandt. Hij toont zich hiermee de toekomstige docent paleografie. Zijn helder betoog waarbij hij gebruik maakt van zo veel mogelijk relevante bronnen en literatuur is ook typerend voor Kemperinks latere publicaties. Nog tijdens zijn studie, in 1965, valt Kemperink in als leraar geschiedenis op zijn oude school in Amersfoort. Dat bevalt hem zo goed dat hij twee jaar later een functie als leraar Nederlands en geschiedenis aanvaardt op het Veluws College in Apeldoorn. Hij gaat dan wonen in Ugchelen, van waaruit hij vanaf 1974 zijn leraarschap combineert met een docentschap bij de Noordelijke Leergangen in Zwolle als leraar middeleeuwse geschiedenis, historiografie en theorie van de geschiedenis. Een oud-studente schrijft na Kemperinks overlijden: ‘Hij wist een studieuze sfeer in het leslokaal te scheppen. Zijn colleges bereidde hij grondig voor en ze blonken uit door degelijkheid’.Ga naar eindnoot4. Eén student werd zo geraakt door de geschiedenis dat hij er in promoveerde.Ga naar eindnoot5. Een aantal scripties over de patriottentijd werd in 1984 gebundeld tot een deel van de Overijsselse Historische Bijdragen.Ga naar eindnoot6. Vanaf begin 1977 neemt hij de contacten op historisch gebied in | |
[pagina 93]
| |
Amersfoort weer op: hij volgt dan zijn kort daarvoor overleden vader op als redacteur van het tijdschrift Flehite, waarvan Kemperink senior in 1964 een van de oprichters was. Het is tevens het begin van een hechte vriendschap en samenwerking met schrijver dezes, die eind 1976 benoemd was als directeur van Museum Flehite. Het tijdschrift verschijnt tot 2000 en wordt daarna opgevolgd door Flehite. Historisch jaarboek voor Amersfoort en omgeving. Kemperink zal ook van dat jaarboek tot kort voor zijn dood redacteur en auteur blijven. Wat zijn bijdragen betreft hebben de (vroege) middeleeuwen zijn voorkeur. Zo publiceert hij over Alpertus van Metz (ca. 1000), die onder meer over de Heiligenberg bij Amersfoort met het kloostertje Hohorst van bisschop Ansfried schreef, de oudste geschiedenis van het nog bestaande markegenootschap van de Malen op het Hoogland en over de Amersfoortse pelgrimstekens. Een Amersfoorts pelgrimsteken in de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen is als zodanig ontdekt door Kurt Köster, hoogleraar te Frankfurt, die dit in 1963 naar buiten brengt. Kemperink senior heeft dat gelezen en schrijft er over in Flehite.Ga naar eindnoot7. Ook uit andere publicaties blijkt dat Kemperink grote belangstelling heeft voor pelgrimstochten in het algemeen en de bedevaart naar Amersfoort in het bijzonder. De Amersfoortse bedevaart ontstond na het vinden van een miraculeus Mariabeeldje in de stadsgracht in 1444.Ga naar eindnoot8. Als redacteur is Kemperink een kritisch lezer, zowel naar inhoud als naar taalgebruik. Dat geldt ook voor de Amersfortia Reeks, een begin jaren tachtig opgezette serie monografieën over de Amersfoortse geschiedenis waarin zestien delen zijn verschenen. Maar de kroon op zijn werk in Amersfoort is het verschijnen van de tweedelige Bruit van d'Eem. Geschiedenis van Amersfoort in 2009. Kemperink maakt hiervoor de opzet en is weer redacteur en auteur. Hij neemt onder meer de historiografie en de oudste geschiedenis van stad en omgeving voor zijn rekening. De geschiedenis van Amersfoort is niet de enige waarin Kemperink zich verdiept. Ook Apeldoorn profiteert van zijn inzet en onderzoek. In 1981 werd hij studieleider van de opleiding geschiedenis in Zwolle en het jaar daarop ook in Leeuwarden. Zijn leraarschap in Apeldoorn moet hij hiervoor opgeven. Maar in datzelfde jaar 1981 wordt hij lid van de Historische Vereniging Felua en kort daarop ook voorzitter. Deze vereniging lijdt op dat moment aan ouderdomsmoeheid, ze moet verjongd worden en nieuwe initiatieven ontplooien. Dat is een kolfje naar Kemperinks hand. Het nieuwsblad krijgt historisch verantwoorde bijdragen. Hij | |
[pagina 94]
| |
verzorgt de lay-out, schrijft boekrecensiesGa naar eindnoot9., verenigingsnieuws en overzichten van activiteiten in het historisch museum van Apeldoorn en interessante (kunst)historische tentoonstellingen in binnen- en buitenland. Er verschijnen ook tal van artikelen van zijn hand over Apeldoorn en de Veluwe. Behalve middeleeuwse onderwerpen komen bijvoorbeeld de papierproductie en de kaarten van de Veluwe aan de orde. De historie van Felua (uit 1896), haar collectie en de lotgevallen van de Oudheidkundige Vereniging Flehite (uit 1878) hebben eveneens zijn interesse. Naast het nieuwsblad komt er een jaarboek en er worden lezingen en symposia georganiseerd. Dan heeft de perfectionist Kemperink altijd een eigen lezing in zijn binnenzak voor het geval dat een spreker het op het laatste moment laat afweten. In de praktijk bleek dit verschillende malen een nuttige voorzorgsmaatregel. Ondanks de goede resultaten die hij bij zijn historische activiteiten boekt, is hij niet voor de volle honderd procent tevreden. De vereniging Felua is eigenlijk te klein voor alle activiteiten die Kemperink wil organiseren. Middelen en mankracht zijn onvoldoende voor wat de vereniging eigenlijk zou moeten doen. Historische verenigingen als Felua hebben volgens hem tenminste twee belangrijke taken te weten: historisch onderzoek doen en stimuleren, en van dat onderzoek in publicaties en lezingen verslag doen aan de leden en, als dat zo uitkomt, aan andere geïnteresseerden. Hij legt de lat hoog en aarzelt keer op keer om het heft uit handen te geven want een mogelijke opvolger als voorzitter moet even kritisch en wetenschappelijk zijn als hij zelf. Een nadeel van dit ‘eenmansbedrijf’ was dan ook dat er soms vertragingen optraden die een vlotte afwikkeling niet ten goede kwamen. Ook in Apeldoorn is Kemperink redacteur en auteur van de geschiedenis van die plaats. In 1984 verschijnt Vijfenzeventig jaar Apeldoorn. Aspecten van de Apeldoornse geschiedenis tussen 1909 en 1984 en negen jaar later Geschiedenis van Apeldoorn. In de Apeldoornse Historische Cahiers geeft hij met anderen bibliografische- en bronnenoverzichten van aspecten van de stedelijke geschiedenis die verder onderzoek verdienen. Ook door zijn cursussen paleografie in het archief van Apeldoorn en bij de Noordelijke Leergangen hoopt hij bij te dragen aan verder historisch onderzoek. Als voorzitter van de Commissie van Advies van het in 2008 opgerichte Fonds Apeldoornse Historische Publicaties beoordeelt hij tal van ingezonden manuscripten, positief en negatief. En alsof dat nog niet voldoende is, is hij als redacteur en auteur ook nauw betrokken bij het Biografisch | |
[pagina 95]
| |
Woordenboek Gelderland waarvan in de periode 1998-2014 tien delen verschijnen. In 1990 ging Kemperink door de naderende opheffing van de Noordelijke Leergangen met vervroegd pensioen. Hierdoor krijgt hij veel meer tijd voor zijn (historische) activiteiten. Het is typerend dat hij bij de Noordelijke Leergangen afscheid neemt met een uitvoerig betoog over de vroeg elfde-eeuwse Franse geschiedschrijver Rodulfus Glaber en zijn Historiën.Ga naar eindnoot10. Dat sluit hij af met de volgende zin: ‘In het werk van Rodulfus Glaber leert de aandachtige lezer iets te verstaan van het denken en voelen van mensen in die wonderlijke wereld die West-Europa was, nu bijna duizend jaar geleden.’ Opnieuw toont hij zich daar een onderzoeker pur sang die in oude bronnen en recente literatuur zoekt naar ontbrekende stukjes om daarna in een doorwrocht en helder betoog te schetsen hoe de puzzel er waarschijnlijk uitgezien heeft. Als het nodig is gaat Kemperink ook op de barricaden, bijvoorbeeld als Apeldoorn plannen heeft om het historisch museum te sluiten. De stad vergat dan dat er een overeenkomst bestond met Felua om de aanzienlijke historische collectie van die vereniging op passende wijze tentoon te stellen. Uiteindelijk heeft de collectie van Felua een definitieve maar zeer bescheiden plek gekregen in het coda Museum dat in één gebouw is gehuisvest met de bibliotheek en het archief van Apeldoorn. Een apart historisch museum, een vurige wens van Kemperink, was tot zijn grote spijt niet haalbaar. Verder zet hij zich met succes in voor het behoud van het oude station van Apeldoorn. Kemperink was een enthousiast lid van de Orde van den Prince, een Nederlands-Vlaams cultureel genootschap voor taal en cultuur. Vanaf 1994 is hij redacteur van het tijdschrift van deze vereniging dat in Antwerpen zetelt. Hij schrijft hiervoor tal van (cultuur)historische bijdragen die veelal betrekking hebben op de gezamenlijke geschiedenis van Nederland en België, bijvoorbeeld over Karel v. Deze vorst komt ook ter sprake in het enige artikel dat Kemperink in opdracht heeft geschreven: ‘Van Gerulf tot Filips ii. Enige opmerkingen over de graven van Holland’. Dat was in een bundel onder redactie van zijn studie- en jaargenoot Chr.L. Baljé, destijds griffier van de Eerste Kamer. Als blijk van waardering voor zijn activiteiten wordt hij in 1998 benoemd tot lid in de Orde van Oranje-Nassau en ontvangt hij in 2010 de gemeentepenning van Amersfoort. Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag krijgt hij een liber amicorum met achttien bijdragen van vrien- | |
[pagina 96]
| |
den en vriendinnenGa naar eindnoot11. en de uitnodiging om lid te worden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Bij zijn afscheid van Felua, na tweeëndertig jaar, in 2013, wordt hij benoemd tot ere-voorzitter. Ook hier neemt hij afscheid met een lezing over een onderwerp dat hem ter harte gaat: de kerstening van de Veluwe.Ga naar eindnoot12. Hij toont hierin onder meer aan dat de IJssel als scheiding tussen Franken en Saksen onwaarschijnlijk is en dat Lebuinus min of meer bij toeval een belangrijke heilige in Deventer werd. Kemperink was niet alleen een man van wetenschap. Hij genoot zeer van een goed maal waarbij zijn disgenoten konden profiteren van zijn grote vinologische kennis en zijn geestige conversatie. Een minstens zo gewaardeerd tijdverdrijf was wandelen in de natuur en daarbij met name genieten van de grote variatie aan gevederde vrienden. Het is daarom niet verwonderlijk dat hij vele decennia naar Schiermonnikoog is getrokken. Aanvankelijk alleen tijdens zijn studietijd en daarna met zijn echtgenote Elisabeth Theodora Maria Middeldorp (geb. 1948), Els, met wie hij sinds 1975 gehuwd was en die zijn steun en toeverlaat zou worden en... een uitstekende kok is. Elk jaar troffen zij met Oud en Nieuw daar tal van vrienden. Als wij kijken naar de betekenis van Kemperink treden drie zaken duidelijk naar voren. Allereerst is hij een begenadigd docent in woord en geschrift. Daarnaast heeft hij van de Historische Vereniging Felua een instituut gemaakt dat een wezenlijke bijdrage kan leveren aan het onderzoek naar het verleden van Apeldoorn en de Veluwe. En tenslotte heeft hij er in belangrijke mate toe bijgedragen dat zowel Amersfoort als Apeldoorn een wetenschappelijk overzicht van hun geschiedenis hebben gekregen.
burchard elias | |
Voornaamste geschriften‘Oude bosnamen langs de Eem’, in: Naamkunde 2 (1970), p. 208-220. ‘Kanttekeningen bij Alpertus van Metz’, in: Flehite. Tijdschrift voor verleden en heden van Oost-Utrecht 14 (1982), p. 8-16. ‘Het begin, 777-1259’ en ‘Mirakel en bedevaart’, in: S. van Adelberg e.a., De Amersfoortse kerken, kloosters, kapellen en synagoge en hun geschiedenis tot omstreeks 1850. | |
[pagina 97]
| |
Amersfortia Reeks dl. 1, Amersfoort 1984, p. 9-11 en 103, p. 42-50 en 104-105. ‘De mannen van Weede en Emmeklaar. Enkele terreinverkenningen in de geschiedenis van een middeleeuwse maalschap’, in: J.A. Brongers, B.G.J. Elias en R.M. Kemperink, Amersfoortse Opstellen. Historie, archeologie, monumentenzorg. Amersfoort 1989, p. 7-10. De middeleeuwse geschiedschrijver Rodulfus Glaber en zijn Historiën. Ugchelen 1990. R.M. Kemperink e.a. (red.), Geschiedenis van Apeldoorn. Zutphen 1993, p. 12-15 en 264, p. 18-34 en 284-288, p. 35-37 en 288, p. 42-50 en 289-290. ‘Van Gerulf tot Filips ii. Enige opmerkingen over de graven en gravinnen van Holland’, in: Chr.L. Baljé (red.), Hollandse graven hervinden hun residentie. Een plaatsbepaling van de Hollandse graven en gravinnen bij de opening van de portrettengalerij in het gebouw van de Eerste Kamer. Den Haag 1996, p. 9-18. ‘Inleiding’, ‘Geschiedschrijving’, ‘Grondgebied en milieu’, ‘Amersfoort tot 1579. Inleiding’, ‘Amersfoort tot 1579. De nederzetting tot eind van de dertiende eeuw’ en ‘Epiloog’, in: R.M. Kemperink en B.G.J. Elias (red.), Bruit van d'Eem. Geschiedenis van Amersfoort. Utrecht 2009. ‘Vraagtekens bij een Veluwse streekkaart’, in: Nieuwsblad Felua. Mededelingen van de Historische Vereniging Felua, waarin opgenomen nieuws uit coda Museum 26 (2011-2012), p. 17-26. |
|