donesië. Hij werd er docent Kerkgeschiedenis en Oecumenica aan de Theologische Hogeschool te Ujung Pandang (voorheen: Makassar) op het eiland Sulawesi (voorheen: Celebes). Behalve opleider van toekomstige predikanten was hij ook adviseur van de kerken in Oost Indonesië. Daarvoor was hij veel onderweg en zo leerde hij de kerken en de kerkleden goed kennen. Hij nam deel aan synodes, schreef adviezen over alle mogelijke kwesties en bouwde gaandeweg een imposant netwerk op. In het Indonesisch schreef hij twee boeken over de Indonesische kerkgeschiedenis en oecumene: Selaku perintis jalan en Dari Malino ke Makassar. Terug in Nederland schreef hij in 1995, bij de vijftigste verjaardag van de Republiek Indonesia, nog over Nederlands protestantisme en de proclamatie van de Republik Indonesia, 17 augustus 1945: een memento bij de vijftigste verjaardag van de Indonesische Republiek. In 1997 publiceerde hij over de ontstaansgeschiedenis van het Indonesische Liedboek: Een oecumenisch afscheidsgeschenk: de ontstaansgeschiedenis van het Indonesische liedboek ‘Njanjian Rohani’ 1947-1955.
Vast aandachtspunt op zijn Indonesische reizen - geen wonder voor een kerkhistoricus - waren de kerkelijke archieven. Wat bevatten ze? Hoe was hun staat? Die staat was, door de tropische omstandigheden, meestal erbarmelijk. Zonde, vond hij, en hij richtte het Instituut voor de Geschiedenis van de Kerken in Oost Indonesië (1980), dat als doelstelling had de archieven te beschrijven en voor de toekomst te bewaren. Tevens moest het Instituut een centrum zijn voor de bestudering van de geschiedenis van de kerken in Sulawesi, Ambon, Sumba en Irian Jaya door seminars te organiseren en onderzoeksprojecten te financieren. Bij zijn vertrek liet hij een bloeiend Instituut achter.
Na zijn terugkeer uit Indonesië, in 1983, werd hij predikant van de toenmalige gereformeerde kerk aan het Raphaëlplein in Amsterdam. Hij deed dat goed en had er lol in. Voor een belangrijk deel kwam dat omdat hij zo graag preekte. Hij kon het ook goed. Met een losse stijl, hier en daar een grap, informeel, hartelijk, nieuwsgierig naar wat de tekst waarover hij preekte te zeggen had, en uiteindelijk vroom. Zoals vaker bij predikers: op de kansel geloofde hij meer dan in het gewone leven. Hij is zijn hele leven blijven preken. Ook tijdens zijn reizen, waar hij ook was. In Zuid Afrika, natuurlijk in Indonesië, en her en der in Nederland. Als hij preekte, was hij het dichtst bij zijn theologische identiteit. Een identiteit die samenhing met de traditie van het door hem zo grondig bestudeerde Réveil: op zoek naar het raakpunt tussen evangelie en dagelijks