| |
| |
| |
Arie Adrianus Spijkerboer
Welsum 18 juli 1925 - Santpoort 29 april 2012
Arie Spijkerboer was zijn (beroeps)leven lang Hervormd predikant en daarbij een opmerkelijk publicist. Hij reageerde als journalistiek commentator op het kerkelijke en politieke gebeuren en muntte daarbij uit door een grote helderheid. Maar dat was geen pragmatisme, al hield hij het ervoor, dat men moeilijke zaken zo lang tegen het licht moet houden, dat men (tenslotte) in één zin kan zeggen waar het op staat. Hij was een meester in het ontmaskeren van vaagheden, halve waarheden en niet scherp doordachte standpunten. Uiteraard was ook voor hem de kerkelijke en politieke werkelijkheid complex en weerbarstig, maar zijn concentratie op het wezenlijke stelde hem in staat, in het amalgama van het godsdienstige en politieke leven een helderheid aan te brengen, die het doen van duidelijke en overtuigde keuzes mogelijk maakte.
Kortom: het komt op de kern der dingen aan. Deze karaktertrek had wel eens tot gevolg dat hij zaken over het hoofd zag of onvoldoende waardeerde, maar het betekende anderzijds, dat hij bij alles vroeg naar de inhoud van een uitspraak of standpunt en de consequenties ervan. Door duidelijke denkstappen trachtte hij beweringen en standpunten zo te reduceren, dat men precies kon zeggen waar het op stond en wat men als bruikbaar en gewenst of als onbruikbaar en fantastisch had te beschou- | |
| |
wen. Daarmee stelde hij de vraag naar de theoretische grondslagen van (vooral) ethische en politieke kwesties aan de orde en dat is in een tijd die een toenemende slijtage daarvan laat zien, een groot goed. En zo lag hij overhoop met vele opponenten, die fraaie ideële standpunten verdedigden, maar daarmee niets bereikten. ‘Iets is meer dan alles of niets!’ was een door hem graag geciteerde slogan.
Deze concentratie op de kern der dingen en de beslissende rol van het persoon-zijn van de mens wortelde in zijn geloof, dat sterk georiënteerd was op de Reformatie. Hierin is de soevereine liefde van God, die ons in ons zo-zijn aanvaardt, allesbepalend. God aanvaardt ons met ons hele hebben en houden en als wij dat eenvoudig waar laten zijn, worden wij verlost van alle pogingen iets te verwachten van onze eigen vroomheid. Daardoor zijn wij ook in staat schuld te bekennen als wij in de fout zijn gegaan (de onmacht om schuld te bekennen, wijst Spijkerboer bij herhaling aan als een groot struikelblok om te komen tot juiste politieke verhoudingen). Door deze bevrijding uit de al te normale liefdeloosheid komt er ruimte voor herstel van relaties in de samenleving en voor eenvoudige dankbaarheid voor het dagelijkse bestaan. Spijkerboer pleit bij herhaling voor een leven in eenvoud als gave Gods in een steeds meer eisende en geestverwarrende tijd. Zulk een geloofsconcentratie richt zich sterk op de mens in zijn verantwoordelijkheid tegenover God en daarop is dan ook steeds zijn spreken gericht. Wat doe je met je leven in de ruimte waarin je door God, met alle anderen, bent gesteld?
Deze vereenvoudigende blik bracht telkens weer zijn pen in beweging en hij meldde zich tientallen jaren lang met artikelen en ingezonden stukken in dag- en kerkbladen, in zijn ‘Kronieken’ in het tijdschrift Kerk en Theologie (waarvan hij van 1973 tot 1997 redacteur en vanaf 1991 redactiesecretaris was), in zijn bijdragen aan In de Waagschaal (redactiesecretaris van 1963 tot 1970, redactielid 1972-74, 1981-82, 1992-2009) en als redactielid van Woord en Dienst (1970-79). Ook verzorgde hij een tijd lang een rubriek voor de ncrv-radio. Daarnaast leverde hij, gevraagd en ongevraagd, tal van bijdragen, boekbesprekingen en ‘Ingezonden stukken’ in dagbladen als Trouw en nrc Handelsblad.
Arie Spijkerboer groeide op in een groot predikantsgezin in Souburg op Walcheren. Hij vertelt zelf, dat hij zich op de krant stortte vanaf het ogenblik dat hij kon lezen (al moest hij van zijn moeder in de rubriek ‘Gemengd Nieuws’ de beschreven ongelukken overslaan!). Door deze pas- | |
| |
torieherkomst kwam hij al jong met allerlei kerkelijke en politieke problemen (zoals de ‘Doorbraak’, de binnen de nieuwe PvdA georganiseerde deelname van godsdienstige en levensbeschouwelijke groeperingen, die veel stof deed opwaaien), in aanraking. Hoewel hij eerst het plan had geschiedenis te gaan studeren, koos hij voor de theologische studie in Utrecht (1946). Nog voordat hij deze met een kerkelijk examen had afgerond, nam hij voor ongeveer een jaar een functie aan als kerkelijk werker onder vluchtelingen (‘Displaced Persons’) in Oldenburg, in kampen verblijvend en afkomstig uit de latere Oostbloklanden, mensen van allerlei slag zonder werk of woning. Uit deze tijd stammen zijn eerste contacten en ontmoetingen met personen uit de Duitse kerkstrijd, de ‘Bekennende Kirche’ en haar geschiedenis en documenten (zoals de bekende ‘Barmer Thesen’ uit 1934 met de befaamde afwijzing van het tijdens de nazitijd verbreide ‘Deutsche Christentum’). Aan het eind van de jaren zestig heeft hij een poging gewaagd, deze belijdenis onder die van de Hervormde Kerk te doen opnemen, hetgeen mislukte. In 1952 keerde hij terug in Nederland met kennis en ervaring, zoals nog weinigen die hadden en deed hij zijn afsluitende kerkelijke examens. Hij koos nog niet voor het predikantschap, maar wilde eerst het arbeidersmilieu leren kennen en hij werd hulpijzerwerker in de haven van Rotterdam. Hij kreeg er vrienden, al kon hij, zoals hij zelf zegt, de gezochte en op de academie zo geheimzinnig behandelde ‘massammens’ nergens vinden! Na een korte tijd koos hij voor een nieuwe periode van
vluchtelingenwerk, ditmaal als predikant in Berlijn (1953-55); daarmee zat hij in het brandpunt van de koude oorlog. De problematiek daarvan, met inbegrip van het bewapeningsvraagstuk, heeft hem zijn leven lang bezig gehouden en hij heeft er ook publicitair telkens positie in ingenomen. Hij legde er vele nieuwe contacten, die hem inzicht boden in de Duitse situatie (die bijvoorbeeld later hun neerslag kregen in zijn boek over Martin Niemöller). Terwille van zijn groeiende gezin (hij was voor het vertrek naar Berlijn getrouwd met A.C.M. Mons, juriste en tot dan secretaris van het meisjeskampwerk van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging) koos hij voor een gewoon predikantschap en zocht daarvoor - alsof zijn actieradius nog niet ruim genoeg was! - een predikantschap bij de ‘Église Réformée’ en wel in het Noord-Franse stadje Charleville. Om de taal goed te leren, koos hij ook hier weer voor een periode als arbeider, nu in de haven van Duinkerken. Hij was in Frankrijk ruim vier jaren predikant en legde zich naar eigen zeggen in zijn prediking erop toe, zo precies mogelijk en zonder uit- | |
| |
weidingen de inhoud van de gekozen bijbeltekst over te brengen.
Beslissend voor zijn verdere theologische vorming was de lectuur van Karl Barths Kirchliche Dogmatik en diens politieke geschriften. Want de politiek, ook de Franse, had zijn grote belangstelling. Hij wist, ondanks kritiek, bewondering op te brengen voor De Gaulle, om zijn fascinerende toespraken en zijn rol inzake het Algerijnse probleem.
In augustus 1960 keerde het gezin terug naar Nederland. Hij werd predikant in een zeer uitgestrekte gemeente in het onkerkelijke Noord-Holland: Ooster- en Westerblokker, Oosterleek, Schellinkhout en Wijdenes. Hoe zal men in zo'n gebied van zo'n vijfrig vierkante kilometer, waarvan de gemeenten allemaal zelfstandig wensen te blijven, dominee zijn? Hij ontwikkelde geen grootse structuurplannen en vond het ook helemaal geen drama, dat zijn gemeenteleden niet zo hard naar de kerk liepen en hij deed, wat hij overal elders gedaan zou hebben: preken, huisbezoek, meeleven met de mensen, catechese en vorming. Hij formuleerde de taak van de predikant als die van een postbode: ‘je hebt een boodschap over te brengen en dat moet je zo trouw mogelijk doen.’ Ook hier gaf zijn eenvoud de doorslag. Van grootse reorganisaties verwachtte hij niet veel.
In 1966 werd hij studentenpredikant in Amsterdam: het gezin verruilde de romantische dorpspastorie voor een stadsflat. Hij gaf veel aandacht aan het werken met catechesegroepen, zegende vele huwelijken (75!) in en raakte uiteraard ook betrokken in de verschillende studentenprotesten. Hij had groot bezwaar tegen de toenemende permissiviteit en het ondoordachte gebruik van geweld, maar stortte zich volop in de discussie. Als oud ncsv-er zag hij tot zijn grote leedwezen deze studentenvereniging - waaraan hijzelf vanaf zijn gymnasiumtijd veel te danken had - marxistisch worden en spoedig geheel in elkaar zakken. Zijn aandacht voor het ontwikkelen van een bewust politiek denken als christelijke opgave, in open discussie met de tegenstander, plaatste hem hier aan de zijlijn (ook al stelde hij genoemde ontwikkelingen publicitair voortdurend aan de orde). Tegenover grote demonstraties was hij terughoudend, maar hij behoorde tot de organisatoren van de protestactie tegen de Amerikaanse Vietnampolitiek kort voor Kerst 1966.
Na enige jaren, in 1972, koos hij weer voor het gewone predikantschap, en dat alweer in een zeer uitgestrekte gemeente in Amsterdam-Noord, te weten Tuindorp Oostzaan, Nieuwendam-Schellingwoude. Het was een tijd van grote maatschappelijke veranderingen: veranderingen in de beleving van huwelijk en seksualiteit, individualisme, teloor- | |
| |
gang van de protestantse eredienst en verzwakking van het politieke denken hielden hem sterk bezig, maar hij bleef zijn werk doen, zoals hij dat altijd had gezien, en roerde (zie ook verder) publicitair op vele fronten de trom, zonder zich van de wijs te laten brengen (al maakte hij zich grote zorgen).
In 1979 nam Spijkerboer een opmerkelijk initiatief, de heroprichting van de ‘Protestantse Werkgemeenschap voor de Partij van de Arbeid’, die een vijfentwintigtal jaren actief is geweest. De oorspronkelijk Werkgemeenschap, samen met die voor de Roomskatholieken en voor de Humanisten, was door het partijbestuur opgeheven (voor hem een teken aan de wand). Maar daar de ontwikkelingen in de partij hem in het geheel niet aanstonden (dankzij de invloed van Nieuw Links was hij zelfs een tijd lang geen partijlid) en daar hij van mening was, dat socialistische politiek het nodige denkwerk vereist en daarin levensbeschouwelijke uitgangspunten noodzakelijk zijn, richtte hij met enige geestverwanten op eigen verantwoordelijkheid en titel de werkgemeenschap opnieuw op en werd haar gangmaker en secretaris; deze is een vijfentwintigtal jaren actief geweest en heeft tal van werkers van het eerste uur en latere deelnemers met elkaar in gesprek gebracht en ook enige malen getracht het partijbestuur in concrete vraagstukken te beïnvloeden. Er bleef daardoor een band met leidende figuren in de partij bestaan. De werkgemeenschap is in 2007 opgeheven en overgegaan in de Banning-werkgemeenschap.
In 1979 promoveerde Spijkerboer aan de Utrechtse Theologische Faculteit bij professor A.J Bronkhorst op een proefschrift met de titel De Nieuwe Kern en Karl Barth, een onderzoek naar het socialisme, zoals dat door J. de Kadt en S. Tas in de gelijknamige beweging was verdedigd (zie onder).
In 1981 werd Spijkerboer door de Hervormde Synode benoemd tot kerkelijk hoogleraar in Leiden, onder andere in de christelijke ethiek. Niet het feit, dat hij met een krappe meerderheid was benoemd, deed hem voor die benoeming bedanken, maar omdat hij daarin zijn taak niet zag. Wel zag hij een taak in de begeleiding van aanstaande predikanten (leervicarissen), waarvan hij er verscheidene met grote aandacht en inzet heeft begeleid.
De slotfase van zijn reguliere domineesloopbaan vormde zijn predikantschap van de Bijlmermeer (1980-1993). Ondanks, of misschien wel dankzij weidse plannen voor een geheel vernieuwde oecumenische kerkelijkheid, was het moeilijk voor de Bijlmer een predikant te vinden. Maar
| |
| |
wie deed het, zonder veel palavers: Spijkerboer, als altijd op de fiets en het werk doende dat hij steeds gedaan had: preken, mensen opzoeken, vinden wat de hand vindt om te doen. Of het nu een leerhuis, een eetgroep of uitnodigingen van Surinamers was, hij ging erop in. Op de vraag of hij het moeilijk vond, in de Bijlmer predikant te zijn, antwoordde hij: ‘er was een hoog percentage aan mensen die slecht in het leven terechtgekomen waren en met zulke mensen ben ik altijd graag opgetrokken.’ Dat het er in veel opzichten nogal ongewoon en informeel toeging, hinderde hem niet. Hij bezat de gave, in alle eenvoud zichzelf te blijven en hield zich aan wat hij in zijn taakomschrijving vond: geestelijk leiding te geven aan mensen in nood en daarbij geen ingewikkelde theorieën te hanteren. En toch wist hij altijd de grote vragen bewust te maken en tot keuze te dringen. Hij had een scherp bewustzijn van de grote breuken in het moderne leven, maar ook een groot vertrouwen in het gesproken woord. ‘Het gesproken woord oordeelt over de werkelijkheid: dát is goed en dát is verkeerd... Het hoort bij het eenvoudige leven dat we echte woorden in hoge ere houden: in die echte woorden zit onze kans’.
Na zijn emeritaat vestigde hij zich met zijn vrouw in Santpoort-Zuid, van waaruit hij als prediker en publicist nog jarenlang actief is gebleven. Ook aanvaardde hij voor enige jaren een deeltaak als predikant van de ‘Nederlandse Protestanten Bond in Parijs’, wat hij combineerde met gevangeniswerk onder Nederlanders in Franse gevangenissen.
Spijkerboer achtte het voor de christelijke politieke ethiek van groot belang, niet in vaag idealisme te blijven hangen, maar de relevante problemen naar al hun aspecten te doordenken en dan te streven naar een hanteerbaar resultaat. Veel van het terzake van bewapening, racisme en samenlevingsvragen door de kerkelijke pers gebodene vond hij onhelder idealisme. Met progressiviteit als zodanig kan men in kerk en maatschappij goede sier maken, maar men ziet er vaak aan voorbij dat men met irreële zaken bezig is, zo schreef hij eens. Door modieuze kritiek wordt het doel onbereikbaar en daarmee bevordert men onbedoeld dikwijls juist de behoudzucht. ‘Ik zie het koketteren van veel progressieven met lede ogen aan. Het alternatief wordt dan ‘revolutie of resignatie’ en wij eindigen doorgaans bij het laatste’. Zijn ethiek baseerde zich op de soevereiniteit en mededeelzaamheid van Gods genade. Daardoor wordt de mens een vrij en verantwoordelijk wezen. Het betekent dat men zakelijk aan de gang moet. Het gaat om zelfstandig denken en handelen in het licht van het geloof.
| |
| |
| |
Geschriften
Naast de talloze artikelen en ingezonden stukken in dagbladen en periodieken biedt de rubriek ‘Kronieken’ van het theologische tijdschrift Kerk en Theologie een uitvoerig commentaar op het tijdsgebeuren in theologisch, cultureel en politiek opzicht. Spijkerboer schreef hiervoor tussen 1973 en 1996 een reeks van 265(!) veelal uitvoerige bijdragen over actuele zaken op geestelijk en politiek terrein. Zij handelen veelal over bekende personen, waaronder tal van ‘In Memoriam's, als die van K.H. Miskotte, J.J. Buskes, A. Koestler, J. Ellul, H. Schelsky, Ch.F. Beyers Naudé, G. Heinemann, H. Gollwitzer, H. Kuitert, K. Barth, C.F. von Weizsäcker, Solzjenitsyn en anderen, en over thema's als het synodebeleid, het spreken van de kerk, kerkorde, calvinisme, de theologische studie, piëtisme, natuurlijke theologie, zielszorg, materialistische Schriftlezing, secularisatie, geloof en wetenschap, geloof en politiek, kerk en staat, de Doorbraak, democratie, Zuid-Afrika, kernbewapening, oorlog en vrede, Nicaragua, Israel, het antisemitisme, de Palestijnen, werelddiakonaat, racisme, terrorisme, seksualiteit, euthanasie, enzovoorts.
Twee blijvende aandachtspunten springen daarbij in de loop der jaren sterk in het oog: Israël en de bewapening (kernwapens). Wat betreft Israël: beslissend uitgangspunt dient te zijn het recht van het Joodse volk op een eigen staat als enige zekerheid ter bescherming van zijn door de wereldgeschiedenis steeds weer uitgestoten onderdanen. Het staat onder dezelfde normen als alle andere staten, maar daarbij is wel van beslissend belang, dat het door de anderen, met name de Arabische wereld, als staat volledig wordt erkend en geaccepteerd. Deze erkenning wordt permanent bedreigd door het kennelijk onuitroeibare en irrationele antisemitisme, dat altijd en overal weer opduikt en ook de Arabische wereld in zijn greep heeft. De christelijke kerken hebben aan het antisemitisme bijgedragen door een verkeerde theologie, die inhoudt dat de kerk de vervanger van Israël zou zijn. De kerk dient veeleer uit te gaan van de geschiedenis van Gods verbond met de mensheid, dat zowel Israël als de kerk insluit. Zij kan ook door de synagoge behoed worden voor een eenzijdig spiritualisme in de bijbeluitlegging.
Over de bewapening: Spijkerboer stemde in met de conclusies van het synodale rapport Het vraagstuk van de kernwapenen van 1962, dat stelde dat het bezit van kernwapens in de huidige situatie onvermijdelijk was, maar het gebruik ervan voor het christelijk geweten uitgesloten. Dat deed
| |
| |
hem kiezen voor die politici, die ijverden voor ‘containment’ en een uitgekiend evenwicht. Hij wees daarom de leuze van het Interkerkelijk Vredesberaad (ikv) in de jaren tachtig ‘De kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland’ af, daar men, gezien de voorhanden kennis, die wapens niet uit de wereld weg kan krijgen en eenzijdige stappen hier het gevaar van oorlog eerder zouden vergroten dan verkleinen. Toch vond hij, dat onze regering niet het uiterste deed om bijvoorbeeld het aantal kruisraketten te beperken; de verschillende fasen van de discussie en besluitvorming heeft hij permanent met commentaar in de pers begeleid.
Een meer thematische historisch-theologische behandeling van de politieke controverse in het algemeen gaf Spijkerboer in zijn dissertatie van 1979: De Nieuwe Kern en Karl Barth. Het is zijn enige voluit wetenschappelijke studie. Hij heeft hiermee bredere bekendheid gegeven aan de ideeën en theorieën van J. de Kadt en S. Tas, zoals die werden verdedigd in het sinds 1934 verschijnende onafhankelijke socialistische tijdschrift De Nieuwe Kern en aan hun waarderende (maar tenslotte afwijzende) receptie van Karl Barth. Zij kwamen op voor ‘cultuursocialisme’, dat niet alleen een verbetering van de materiële verhoudingen beoogde, maar door discussie en kritische zin en vorming van een elite de maatschappij wilde humaniseren. In de strijd tegen het fascisme zagen zij in Barth een geestverwant (in zijn protest tegen ‘christelijke’ politiek), al hadden zij van meet aan weinig oog voor het theologisch karakter van diens verzet. Toch trachtten zij met een zekere uitvoerigheid informatie over Barth - ‘een authentieke calvinist’ - te verschaffen. Spijkerboer zag in het op vernieuwing van de gemeenschap gerichte non-conformisme van De Nieuwe Kern en dat van Karl Barth grote overeenkomsten. Het feit echter, dat Barth het communisme anders behandelde dan het nationaal-socialisme, voert na de oorlog bij De Kadt en Tas tot een radicale afwijzing van Barths standpunten. Hij zou zelfs een voorstander zijn geweest van het stalinisme! Uitvoerig gaat Spijkerboer in op Barths houding tegenover het communisme. Barth wijst iedere poging af, het evangelie aan welke wereldbeschouwing of welk maatschappijsysteem dan ook aan te passen. Daar hij vooral op eigen erf helderheid zocht, trachtte hij de ideologie van het ‘christelijke avondland’ onder kritiek te plaatsen. Maar er is geen enkele reden aan te nemen, zoals door De Kadt werd verondersteld, dat Barth de
communistische heilsstaat zou hebben bewonderd. Wel meende hij, dat in de communistische landen de kerk, net als in het Westen, haar aandacht moet blijven richten op het centrum van de theologie en
| |
| |
het christelijk geloof, en daarbij op eigen gronden moet trachten aan de humaniteit gestalte te geven en zich niet in blinde angst voor het communisme monddood te laten maken.
De betekenis van Karl Barth voor de politiek ligt in zijn nadruk op de unieke openbaring Gods in Jezus Christus, waardoor allerlei ideologieën, waaraan het politieke denken altijd weer ten offer valt, kunnen worden ontmaskerd. Zo komt er ruimte voor rationeel denken en het rekenen met de feiten. Geen beslissing is boven kritiek verheven. Het is naar Spijkerboers oordeel ‘De Nieuwe Kern’ ten goede aan te rekenen, dat het met zijn cultuursocialisme de noodzaak van het gebruik van de rede in de politiek heeft aangetoond.
henri w. de knijff
| |
Voornaamste geschriften
Wat geloven wij werkelijk? Notities bij het Nederlandse Christendom. Baarn 1971.
De Nieuwe Kern en Karl Barth (diss. Utrecht). Kampen 1979.
't Is niet te hoog, 't is niet te diep. Voor wie meer van het geloof wil weten. Kampen 1984.
Gereformeerd of knettergek. Kampen 1987.
Nu rijst uit elke nacht uw morgen. Kampen 1991.
Een gehoorzame rebel. Martin Niemöller op de kansel en op het podium. Kampen 1996.
Een rondje om de kerk. Kroniek van een halve eeuw. Kampen 2001.
Van hunebed tot deltawerken. Kampen 2007.
Bij zijn afscheid van de Bijlmergemeente werd hem door collega's en vrienden een bundel artikelen aangeboden met de titel: J.A. Hofman (red.), Hoogten en diepten. Opstellen over gemeente-zijn voor A.A. Spijkerboer. Kampen 1993.
|
|