Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2012-2013
(2014)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Marijke Spies
| |
[pagina 138]
| |
steeds op achterliggende opvattingen en motivaties en op de relaties tussen literatuur en buiten-literaire factoren. Zij vestigde de aandacht op de rol van poëtica en rhetorica in literaire teksten, op beeldvorming in die teksten, en op de ontwikkelingslijnen in de vakgeschiedenis. Mede dankzij haar werd literatuurgeschiedenis principieel een onderdeel van cultuurgeschiedenis. Haar betrokkenheid bij maatschappelijke ontwikkelingen en haar inzet om die zo mogelijk mee te sturen uitte zich ook in haar grote belangstelling voor de mensen om haar heen en in een intensieve relatie met haar studenten en - later - promovendi, in wie ze het beste probeerde boven te halen. Niet voor niets zou het laatste stuk dat zij in 2001 in het tijdschrift Literatuur aan haar leermeesters wijdde over haar studenten gaan.Ga naar eindnoot3. Ze leefde bewust en ze genoot ook van het leven.
Marijke Spies werd op 5 augustus 1934 in Eindhoven geboren in het liberale well-to-do gezin van een electro-ingenieur bij Philips die daar later een van de directeuren zou worden. Het waren sportieve ouders, die elkaar op het tennisveld ontmoet hadden en die sociaal verkeerden in het veelal protestantse milieu van de hogere Philips-medewerkers. Marijke was het oudste kind; een paar jaar later werd er nog een zusje geboren. Eigenlijk leek niets haar voor te bestemmen voor haar carrière in de geesteswetenschappen, al had haar vader wel grote historische en taalkundige belangstelling (hij leerde zichzelf bijvoorbeeld Turks). Integendeel: ze deed hbs-b aan het Lorentzlyceum, waar ze in 1951 haar eindexamen aflegde en als echt ‘timmerkind’, zoals ze zichzelf eens betitelde, zou ze uiteraard bouwkunde gaan studeren. Daarmee trad ze dan weer in de voetsporen van haar grootvader, die architect in Rotterdam was geweest. Zoals het hoorde in een keurige familie werd Marijke echter eerst een jaar naar een finishing school in Brussel gestuurd, om bij de nonnen onder andere goed Frans te leren. Ze was daar in huis bij een collega van haar vader, maar naar eigen zeggen leerde ze niet veel, want liever ging ze in een zwarte trui naar jazzcafés. Het waren de jaren na de oorlog, die ook voor Eindhoven, dat in september 1944 in de frontlinie had gelegen, heel ingrijpend waren geweest. Zelf zou Marijke veel later, in een interview naar aanleiding van het verschijnen van Een onschuldige familie, vertellen hoe ze zich jaren lang had geplaagd met de vraag of haar ouders toch niet ‘fout’! geweest waren (wat beslist niet het geval was). Sindsdien zou ze altijd het gevoel hebben dat je in je keuzes beslist niet aan de verkeerde kant zou mogen staan en dat | |
[pagina 139]
| |
je je rekenschap moest geven van de morele juistheid van je stellingnames. Gelukkig betekende haar vroege ontdekking dat ze niet door jongens maar door meisjes werd aangetrokken, voor haar geen enkel probleem. Het werd dus Delft, waar ze in februari 1953 in de nacht van de watersnoodramp wel de radio aan had, maar stelselmatig alle zenders waarop geen muziek klonk, wegdraaide om niet gestoord te worden in haar werk, zodat ze pas de volgende ochtend hoorde wat er was gebeurd. Ook mocht zij graag vertellen hoe ze in een net mantelpakje haar propedeuseexamen deed. Uit haar tasje had een duimstok gestoken, omdat immers, zo was haar geleerd, een toekomstig architect die altijd bij zich moest hebben. Toch sloeg ze daarna een andere richting in, omdat ze het gevoel had dat ze nooit zou excelleren in de bouwkunde. Ze zocht allereerst een andere stad, namelijk Utrecht, omdat een vriendinnetje daar studeerde, maar dat ze koos voor een studie Nederlands lag waarschijnlijk aan haar drang om nu toch eerst een roman te schrijven. Daarvoor vertrok ze voor vier maanden naar Florence. Die eerste roman is nooit in een publicatie uitgemond, ondanks de goede woorden die Cees Nooteboom - een jeugdvriendje - ervoor bij Querido deed. In de jaren erna zouden er nog verschillende onuitgegeven manuscripten volgen, maar haar doorbraak zou toch op na haar emeritaat moeten wachten. Intussen bereidde ze zich voor op het staatsexamen gymnasium en begon ze in september 1955 als eenentwintigjarige aan de studie Nederlandse taal- en letterkunde in Utrecht. Daar wees W.A.P. Smit, door in zijn colleges historische teksten principieel in een geheel van historische poëticale opvattingen te plaatsen, haar de weg naar haar latere beoefening van het vak literatuurgeschiedenis. Haar vriendschap met Sonja Witstein, de toenmalige assistente van Smit en latere hoogleraar in Leiden, zou voor haar persoonlijk én voor haar vakontwikkeling eveneens veel betekenen. Twee jaar later zette ze haar studie voort in Amsterdam, waar de enthousiasmerende colleges van W.Gs Hellinga over de Reynaert en de Gysbreght van Aemstel op iedere student grote indruk maakten. De filoloog Hellinga plaatste historische teksten terug in een gecompliceerde culturele context, waartoe hij principieel interdisciplinair te werk ging, en ontlokte er onvermoede betekenissen aan. Als filoloog ging het hem om het ‘feitenaanbod’, terwijl een literatuurhistoricus als Smit zich met literaire vormgevingsprincipes bezighield. In 1962 studeerde Marijke af op een scriptie die door Smit werd begeleid; ze was | |
[pagina 140]
| |
toen gevormd door twee geleerden wier historische tekstbenaderingen elkaar aanvulden. Ze was eerst kandidaat-assistent geweest; na haar doctoraalexamen kwam zij in de staf van Hellinga, die haar echter op een gegeven moment overdeed aan de hoogleraar Letterkunde, Garmt Stuiveling. Ze was een van de weinigen die omstreeks 1966 protesteerde tegen beslissingen van de autoritaire Hellinga, twee jaar voor het tot een groot conflict kwam tussen hem en een groot aantal medewerkers van het Instituut voor Neerlandistiek. Maar in diezelfde tijd raakte ze ook gegrepen door de onderzoeksmogelijkheden van de literatuurgeschiedenis en door het contact met studenten, dat in die tijd bij andere docenten nog vrij formeel was. Intussen vestigde Sonja Witstein als een van de eersten binnen de Neerlandistiek de aandacht op de rhetoricale aspecten van literatuur, waarover ze in 1969 een baanbrekend proefschrift publiceerde.Ga naar eindnoot4. Marijke mocht toen dan wel minder persoonlijk contact met haar hebben, voor haar vakbeoefening en met name voor haar latere uitwerking van het argumentele karakter van de rhetorica was Witstein zeker inspirerend. De roerige jaren van de studentenrevolutie betekenden een waterscheiding tussen de oude hiërarchische structuur van de universiteit en de nieuwe democratische orde. Het was een grote frustratie voor Marijke Spies dat zij uitgerekend tijdens de Maagdenhuisbezetting in het ziekenhuis lag en geen deel had aan de algemene euforie van studenten die medebeslissingsrecht eisten in studie- en bestuursaangelegenheden. Maar in de tijd erna wierp ze zich vol elan op de plenaire vergaderingen, met grote inzet om die democratie mee vorm te geven en met een onverwoestbaar vertrouwen in de goede wil van de studenten. De stencilmachine in het Instituut draaide in die tijd op volle toeren. Met de studenten zat zij urenlang in het café te discussiëren, maar ook werkte zij nachtenlang door op haar kamer in een theoretische bezinning op haar vakbeoefening die zou moeten resulteren in een fundamentele wetenschappelijke vernieuwing. In deze tijd meldde ze zich aan als lid van de cpn, volgens haar een Nederlandse partij die echt fatsoenlijk aan het worden was en die los stond van het Russische communisme. Als zij in Een onschuldige familie beschrijft hoe Willemien Elling op dinsdagen trouw De Waarheid rondbrengt en eens per maand de vergaderingen in het buurthuis bezoekt, dan kan men daarin gemakkelijk Marijkes idealisme in dienst van een betere maatschappij herkennen. Ze heeft haar lidmaatschap nooit opgezegd en later, toen de partij opging in de psp, volgde ze diezelfde lijn. Toen ze ten behoeve van een congres in de Verenigde Staten een visumaanvrage | |
[pagina 141]
| |
deed op het Amerikaanse consulaat, beantwoordde ze de vraag op het formulier of ze ooit lid was geweest van een communistische partij eerlijk met ‘ja’. En dat, zo vertelde ze, terwijl ze daarmee mogelijk het risico liep dat ze het land niet binnen zou komen. Maar daarvoor haar verleden verloochenen, dat deed ze niet. De ambtenaar deed er overigens niet moeilijk over. Ze was echter niet actief in de feministische beweging en werd evenmin lid van de organisatie van lesbiennes Paarse September. Eigenlijk distantieerde ze zich hiervan om extra aandacht te geven aan haar vak. De democratisering was al voor een deel teruggedraaid toen Marijke omstreeks 1973 de stafleden van Historische Letterkunde (waarin de oude staf Filologie was opgegaan) bijeenriep in een zaaltje in de Oudemanhuispoort. De daar gevoerde discussie over het expliciet maken van de eigen paradigmatische situatie - op basis van het verschil tussen historische en a-historische modellen en benaderingen - zou in 1974 resulteren in een substantieel artikel, De krisis in de historische Neerlandistiek.Ga naar eindnoot5. Vier jaar later werkte ze in een discussie met haar vroegere leermeester W.A.P Smit deze twee benaderingen uit in ‘een schetsmatig ontwerp van een literatuurhistorisch stelsel van hypothesen dat de toets van de wetenschapstheorie kon doorstaan’ (haar eigen woorden).Ga naar eindnoot6. Het getuigde van grote ambitie en van serieuze reflectie op de methodologie van de literatuurgeschiedenis, die haar collega's soms maar met moeite volgden. In de praktijk van hun onderzoek trokken die zich daar ook niet zoveel van aan, maar Marijke had grote invloed op hun wetenschappelijke uitgangspunten en vraagstellingen. Voor de renaissancisten zou bijvoorbeeld haar inzicht in het verschil tussen rhetorisch-argumentele en emotioneel-fictionele dichtkunst en zijn consequentie voor ontwikkelingslijnen een eyeopener zijn. Algemeen deelde men het besef dat literatuur functioneert binnen een historische context in ontwikkeling waardoor literatuur in interdisciplinair verband bestudeerd zou moeten worden. Haar collega Eddy Grootes noemde haar eens ‘het geweten van de vakgroep’ en dat bleef zij lange tijd. Hoewel ze zich nooit druk gemaakt had over een dissertatie, promoveerde zij in 1979 bij Grootes, die inmiddels benoemd was tot hoogleraar, op het proefschrift Argumentatie of bezieling. Dit was een bundeling van haar eerdere theoretische artikelen, aangevuld met een al even principieel artikel over de argumentele structuur van Vondels Inwydinge van het Stadthuis d'Amsterdam.Ga naar eindnoot7. Eerder al had zij van 1972 tot 1976 haar onderwijs in dienst gesteld van een ander maatschappelijk-literair gedicht van Vondel, Het lof der zee- | |
[pagina 142]
| |
vaert: een concrete tekst die heel geschikt was om de relatie tussen tekst en maatschappij te onderzoeken. Tien studenten konden hieraan hun hele doctoraalstudie wijden, waarin alle onderdelen geïntegreerd waren. Marijkes contacten met hen waren zeer intensief en de opzet van dit project, in een tijd waarin studeren nauwelijks aan tijd gebonden was, en waarin studenten werden geacht zelf verantwoordelijk te zijn voor de inhoud van hun studie, had veel weg van een utopie. Misschien is het dan ook veelzeggend dat haar prestigieuze, op al zijn aspecten becommentarieerde, uitgave van deze tekst (samen met Vondels eerdere Hymnus, ofte Lof-gesangh, over de wijd-beroemde scheepsvaert der Vereenighde Nederlanden) op haar eigen visie, maar ook op bijna geheel eigen onderzoek is gebaseerd. Deze uitgave verscheen pas in 1987, onder auspiciën van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities van de Koninklijke Akademie.Ga naar eindnoot8. Ook aan Vondels Inwydinge had zij een werkgroep gewijd, die in 1982 wel was uitgemond in een echte studentenpublicatie, gebaseerd op een aantal doctoraalscripties.Ga naar eindnoot9. In haar aandacht voor het werk van studenten was zij een uiterst toegewijde en stimulerende docente. In hun werkstukken en scripties ging ze vaak al vóór de bespreking een hele discussie aan door de tekst vol te krabbelen met aantekeningen en vragen. Dit deed ze trouwens ook met artikelen van collega's. Haar werkkracht en organisatievermogen waren fenomenaal en in haar initiatieven tot praktische hervormingen en samenwerkingsverbanden was zij uiterst creatief. Zo wist ze altijd wel een subsidie te verkrijgen, onder andere voor een feestelijke voorstelling als die bij de Hooftherdenking van 1981. Toen een van de studenten opperde dat de Amsterdamse renaissancisten ter gelegenheid hiervan iets bijzonders moesten doen, werd dat een musical, waarvoor diezelfde student een script schreef.Ga naar eindnoot10. Het bestond uit een samenstel van brieven, liedjes en passages uit zijn toneelstukken, die voornamelijk door studenten gesproken en gezongen zouden worden. Marijke zette zich met hart en ziel voor dit project in, zelfs zo dat ze zichzelf financiëel borg stelde voor de professionele begeleiding van Marijke Smit Sibinga en Fons Eickholt (een vroegere student Neerlandistiek) voordat er een subsidie loskwam. Plotseling bleken studenten onverwachte muzikale talenten te hebben en tijdens de repetities werd er met verve gemusiceerd en geacteerd. De uitvoering in de aula van de vu, na afloop van het Hooftcongres, was een groot succes, zeker ook door Marijkes optreden als Hollandse maagd, waarna deze nog driemaal werd herhaald in de IJsbreker, voor betalend publiek. Alle | |
[pagina 143]
| |
keren was het zaaltje uitverkocht. Marijke had groot plezier in zang. Samen met één van de meewerkende studenten, Kees de Bruijn, maakte ze in 1986 een uitgave van teksten en muziek van Vondels liederen. In zekere zin resulteerde die belangstelling een jaar daarna ook in een principieel artikel over de overgang van zang- naar leescultuur in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Inmiddels werd er ook bij haar thuis, in de Van Breestraat, veel gezongen, nu uit Schuberts Unterrichtslieder, met haarzelf achter de piano en een groepje collega's als een enthousiast koor. In deze tijd ging zich ook een landelijke gemeenschap van docenten zeventiende-eeuwse letterkunde aftekenen, die zich concretiseerde in de werkgemeenschap 1550-1800 van nwo. En het was Marijke die het voorstel deed om een interdisciplinair samenwerkingsverband op te zetten naar het voorbeeld van de al bestaande Werkgroep Achttiende Eeuw. Vanaf de oprichting in januari 1985 tot 1991 was zij als redactiesecretaris van het orgaan van de Werkgroep De zeventiende eeuw de drijvende kracht achter het tijdschrift, die als een kritische spin in haar web intensief contact onderhield met de verschillende auteurs. Niet lang na de oprichting in 1982 werd zij lid van de ishr (International Society for the History of Rhetoric), waarvoor zij in 1999 een congres organiseerde aan de vu in Amsterdam, waar zij toen inmiddels tot hoogleraar was benoemd. Tevens trad zij in de jaren tachtig toe tot het bestuur van de universitaire vakbond, de vawo. In haar privé-leven betekende de ontmoeting met Cecile Portielje het einde van een periode van soms kortstondige, soms langere liefdesverhoudingen. Vanaf begin 1985 - ze was toen vijfrig jaar - tot haar dood was deze relatie een stabiele factor in haar bestaan. Met Cecile maakte ze jaren lang wandeltochten in Europa, tot in IJsland toe. Ook al eerder was ze een verwoed loopster geweest in ruige gebieden. In haar eentje trok ze een week lang door Frankrijk, waar ze dan 's nachts in een slaapzak in het bos sliep, besnuffeld door allerlei gedierte. Samen met Cecile verhuisde ze naar de Herenstraat, waar zij van een casco met vier verdiepingen een comfortabel huis liet maken, volgens haar eigen ontwerp. Zo kwam haar studie Bouwkunde toch nog van pas. Haar gezag als toonaangevend wetenschapper was sinds haar grensverleggende studie over Vondels zeevaartgedichten algemeen gevestigd. Het leverde haar een aantal korte en langere gastdocentschappen in het buitenland op, zoals in 1986 in Leuven, waar de enthousiaste studenten bij haar vertrek een goudeneeuws feest organiseerden, waarbij ze zich | |
[pagina 144]
| |
met plezier in een zeventiende-eeuwse jurk liet steken. Vondel zou altijd een grote liefde blijven. Dat bleek niet alleen uit de nieuwe inleiding op de oude volledige Vondeluitgave van Verwey (1986) die wij samen verzorgden,Ga naar eindnoot11. maar tevens uit een aantal elkaar met grote regelmaat opvolgende artikelen in binnen- en buitenlandse tijdschriften en thematische bundels. Een constante was haar belangstelling voor poëticale en rhetoricale achtergronden, maar nu meestal van teksten uit het eind van de zestiende eeuw. Ze ging in op het genre paradoxale lofdichten en de indeling van dichtbundels, op de literaire opvattingen van Coornhert, Spiegel en Roemer Visscher, maar ook op de maatschappelijke rol van Amsterdamse rederijkerskamer De Eglentier en het vroege humanisme binnen de literaire ontwikkelingen van die tijd. Eveneens bleef haar interesse in de ontwikkelingen binnen de vakgeschiedenis en vestigde zij als een van de eersten de aandacht op de literatuurbeoefening van geleerde vrouwen uit de zeventiende eeuw. In 1992 werd zij benoemd tot bijzonder hoogleraar Geschiedenis van de Rhetorica aan de Universiteit van Amsterdam. Deze erkenning van haar grote, internationaal erkende deskundigheid deed haar veel goed. Rhetorica schreef zij altijd nadrukkelijk met een h, om de klassieke argumentatieleer ten behoeve van overtuiging, waarbij het niet gaat om waarheden, maar om waarschijnlijkheden, te onderscheiden van de moderne retorica van het vak Taalbeheersing. Als zijlijntje verscheen in 1994 een origineel boek van haar over de pogingen van de Nederlander Olivier Brunel om een noordelijke handelsroute naar China en Cathay te zoeken, nog voor Heemskerck en Barentsz. Het feitelijke verhaal van Bij Noorden om is doorweven met fictionele dialogen waarin de fantastische verhalen en beelden die indertijd van het noordelijk gebied bestonden zijn ingevoegd. Marijkes oude wens om een roman te schrijven klonk hierin een beetje door. De University Press, bij wie het boek verscheen, publiceerde drie jaar later ook een Engelse vertaling, maar jammer genoeg bereikten beide edities alleen maar een klein groepje liefhebbers.Ga naar eindnoot12. Bij haar zestigste verjaardag bereidden haar landelijke collega's in het diepste geheim een huldebundel voor haar voor, een Klinkend boeket van studies over renaissancesonnetten.Ga naar eindnoot13. Maar Marijke kreeg er toch lucht van en vlak voor de als verrassing bedoelde presentatie na een congres van de Werkgroep Zeventiende eeuw beende zij een beetje zenuwachtig rond, omdat zij nu eens een organisatie geheel uit handen moest geven. In datzelfde jaar 1994 volgde haar benoeming tot gewoon hoogle- | |
[pagina 145]
| |
raar Oudere Nederlandse letterkunde aan de vu. Tot haar emeritaat in 1999 liet zij een enthousiaste wind door haar nieuwe vakgroep waaien. Werkgroepen over de zestiende-eeuwse Amsterdamse rederijkers resulteerden daar onder meer in een studentenopvoering van het stuk Van Sint Jans onthoofdinghe, maar ook kwamen onder haar intensieve leiding drie proefschriften tot stand. Tegelijkertijd werkte zij samen met Willem Frijhoff aan een tweede magnum opus in de onder auspiciën van nwo opgezette reeks Nederlandse Cultuur in Europese context: een monumentale studie over de eenheid en diversiteit van de Nederlandse Republiek rond 1650, met de titel Bevochten eendracht (1999).Ga naar eindnoot14. De auteurs bedden literatuur, kunst, onderwijs, religie, filosofie en wetenschap in in wat zij de open ‘discussiecultuur’ van deze periode noemden, een uitgesproken visie die veel impact had. Intussen was haar aandacht mede door dit project, maar ook dank zij thema's van congressen, tevens uitgewaaierd naar beeldvorming rond de opstand en de Vrede van Munster en onderwerpen uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, zoals literatuur in Friesland en Dordrecht en verhalend proza. Bij haar emeritaat bundelden twee collega's haar engelstalige studies in de substantiële publicatie van Rhetoric, Rhetoricians and Poets, die nog eens het grote belang van de rhetorica voor alle literaire uitingen benadrukte. Uit een andere bundel die haar bij die gelegenheid werd aangeboden, met bijdragen van collega's van de vu, bleek hoezeer ze zich ook bij anderen dan literatuurhistorici geliefd had gemaakt.Ga naar eindnoot15. Op verzoek bleef ze artikelen leveren voor huldebundels en andere gelegenheidspublicaties, en ook droeg zij onder andere een zeer substantieel hoofdstuk bij aan het tweede deel van de nieuwe Geschiedenis van Amsterdam (2004). Haar organisatietalent werd aangesproken toen de Vereniging van Letterkundigen (VvL) een beroep op haar deed om voorzitter te worden, een zeer tijdrovende functie die zij van 2001 tot 2004 met veel elan bekleedde. Zo kwamen er onder haar bewind nieuwe modelcontracten tussen uitgevers en auteurs en tussen uitgevers en vertalers en regelde Marijke de hele verhuizing naar de De Lairessestraat. Ze liet daar onder andere de tuin aanleggen door twee oud-leerlingen die inmiddels tuinier geworden waren. Ook bekleedde ze andere functies binnen het literatuurcircuit, zoals het lidmaatschap van de jury voor de Gysbert Japicxprijs (2004), en van de besturen van de P.C. Hooftstichting en het Letterkundig Museum (2009). Maar haar creativiteit dreef haar toch vooral naar de dingen waarvoor ze nu eindelijk de rust kon vinden: fraaie collages van on- | |
[pagina 146]
| |
der andere kapotte fietsachterlichtjes, en - haar oude ambitie - toch weer een roman. Dat werd Een onschuldige familie (2004), een kroniek van drie generaties van één familie, over soms niet te vermijden schuld, waarin veel van haar eigen ervaringen en die van familieleden verwerkt waren en waarvoor ze grondig historisch onderzoek deed, van de geschiedenis van Fiat tot de Rifoorlog in de jaren twintig. Hij werd goed ontvangen en Marijke ging het schrijven van een roman nu eigenlijk als haar echte zelfverwerkelijking beschouwen. Twee jaar later verscheen weer een volgend boek, Tegen de stilte,Ga naar eindnoot16. een nogal abstracte constructie van een door valse en zuivere klanken beheerst universum, met een aantal verhaallijnen die wat geforceerd met elkaar verbonden werden. De critici waren uiterst zuinig, maar dat had alleen tot gevolg dat ze zich wilde revancheren met een nieuwe roman. Toen ze in 2007 met Cecile verhuisde naar een appartement aan het Waterlooplein schonk ze driekwart van haar vakbibliotheek weg aan (oud)studenten en promovendi, omdat haar eigen onderzoek tot een vorig leven behoorde. Drie manuscripten bleven echter liggen zonder dat ze een uitgever kon vinden, waaronder een roman over de jonge Coornhert waarin ze toch weer haar oude vakgebied betrad. Intussen had een jonge New Historicist in een paar artikelen in Spiegel der Letteren de degens met haar gekruist over de door haar geformuleerde theoretische uitgangspunten van de historische neerlandistiek, die hij als verouderd bestempelde: ‘het spook van Spies’.Ga naar eindnoot17. Marijke gaf een verzoenend, maar ook principieel weerwoord. Haar laatste jaren werden overschaduwd door de ziekte die haar uiteindelijk zou slopen. Maar ze verweerde zich met bewonderenswaardige moed. In haar grote belangstelling voor haar vrienden en vroegere medewerkers bleef ze steeds attent en opmerkzaam. Haar geest doofde niet. Ze wilde het leven tot het einde bewust meemaken, want, zoals ze zelf had gezegd: ‘dood-zijn kan nog altijd’.
mieke smits-veldt
Met dank aan A. van Strien, N. Moser, K. Porteman en E.K. Grootes | |
[pagina 147]
| |
Voornaamste GeschriftenEen volledige bibliografie van de studies van Marijke Spies tot 1999 is opgenomen achterin de bundel: H. Duits and T. van Strien (eds.). Rhetoric, Rhetoricians and Poets. Studies in Renaissance Poetry and Poetics. Amsterdam 1999, p. 157-262. Hierna volgden nog bijna 40 publikaties, waarvan hier de belangrijkste worden genoemd:
Zo veel te beleven. De cultuur van het verleden als uitdaging voor de toekomst. Afscheidscollege vu. Amsterdam 1999. Marijke Spies en Willem Frijhoff, 1650: Bevochten eendracht. De Nederlandse cultuur in Europese context. M.m.v. Wiep van Bunge en Natascha Veldhorst. Den Haag 1999. ‘Art or nature? Womanly ways to literature.’ In: Suzan van Dijk. Lia van Gemert en Sheila Ottway, Writng the history of women's writing: toward an international approach. Amsterdam 2001, p. 35-46. ‘Friese literatuur en de Nederlandse canon in de zeventiende eeuw.’ In: P. Boersma, Ph.H. Breuker, L.G. Jansma en J. van der Vaart (eds.), Philologia Frisica Anno 1999. Lezingen fan it fyftjinde Frysk Filologekongre 8, 9 en 10 desimer 1999. Leeuwarden 2000, p. 280-296. ‘Rederijkers in beroering: religie en politiek bij de Hollandse rederijkers in de eerste decennia van de zeventiende eeuw.’ In: Fred de Bree, Marijke Spies en Roel Zemel (eds.). ‘Teeckenrijcke Woorden’ voor Henk Duits. Opstellen over literatuur, toneel, kunst en religie, meest uit de zestiende en zeventiende eeuw. Amsterdam en Münster 2002, p. 59-76. ‘De klaroenstoot vam Smit. Over de geboorte en groei, en misschien ook de neergang van een onderzoekstheorie.’ In: Spiegel der Letteren 44 (2002), 1, p. 3-8. Kunsten en wetenschappen op de troon. Culturele hoofdstad 1578-1713.’ In: Willem Frijhoff en Maarten Prak (eds.), Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578-1650. Amsterdam 2004, p. 299-383. ‘Lodewijk Meijer en de hartstochten.’ In: Paul Hoftijzer en Theo Verbeek (eds.), Leven na Descartes. Zeven opstellen over ideeëngeschiedenis in Nederland in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Hilversum 2005, p. 38-53. ‘Spook spreekt een woordje terug.’ In: Spiegel de Letteren 51 (2009), nr. 4, p. 495-501. |
|