Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2012-2013
(2014)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Hélène Serafia Haasse
| |
[pagina 63]
| |
ook na 2007, tot in haar drieënnegentigste levensjaar, tot aan haar dood op 29 september 2011, bleef ze bezig met haar werk. Haasse had, kortom, een lang leven, dat voor het grootste deel aan de literatuur was gewijd. Postuum verschenen tot nu toe Maanlicht, een bundel niet eerder in deze vorm gepubliceerde verhalen (voor een deel geschreven rond 1940) en enkele heruitgaven, zoals Kleren maken de vrouw (oorspronkelijk uit 1947) en Klein reismozaïek (uit 1951).
Haasse werd geboren in Jakarta, op 2 februari 1918. ‘De vroegste herinneringen’, schrijft ze in Zelfportret als legkaart, ‘groene tintelende bewegende vlekken hoog boven mijn hoofd, de kronen van de reuzen-waaierpalmen in de Plantentuin van Buitenzorg. Ik zit of lig in een wagentje dat door mijn moeder wordt voortgeduwd. Dat moet geweest zijn in 1919 of 1920. Ik was ongeveer twee jaar oud.’ Tijdens een verlof in Nederland werd Willem Hendrik Johannes (Wim) geboren, Haasses broer. Een jaar later, in 1922, keerde het gezin Haasse terug naar Indië en vestigde zich in Soerabaja. Haasses vader was belastinginspecteur op Java, leerde zichzelf Grieks en Latijn, had een grote belangstelling voor natuur- en scheikunde, sprak zijn talen en beschikte over een grote bibliotheek. Hij correspondeerde met astronomen over de hele wereld en bouwde bijvoorbeeld een sterrenkijker. In Haasses herinnering kon haar vader alles. Ze herinnerde zich bijvoorbeeld dat hij tijdens een boottocht van Nederland naar Indië een prachtig kostuum voor haar maakte, omdat er aan boord een gekostumeerd bal plaatsvond.Ga naar eindnoot1. Ook kopieerde hij met de hand pianopartituren voor haar moeder en maakte hij requisieten voor toneelstukken op school. Voor zijn vrouw, dochter en zoon ontwierp hij een ex-libris. Vader Haasse had een vlotte pen en schreef af en toe voor Nederlandse kranten in Indië. In Persoonsbewijs karakteriseert Haasse haar vader als een ‘ernstige, bedaarde man’ die ze niet werkelijk goed heeft gekend. Een ‘kalme en geduldige man’, die drift en ongeduld ‘voortreffelijk kon beheersen’ en er niet tegen kon ergens te laat te komen. In zijn werk moet hij volgens haar ‘een echte gouvernementsdienaar’ geweest zijn, een man die met ‘pijnlijke nauwgezetheid en onkreukbaarheid’ zijn werk deed.Ga naar eindnoot2. Hij hield van het land waarin hij werkte en woonde. Na zijn pensioen publiceerde hij zestien detectives onder het pseudoniem W.H. van Eemlandt. Na zijn dood in 1955 schreef Haasse zijn laatste, onvoltooide boek, De laatste trede, af. | |
[pagina 64]
| |
In 1982 hoorde Haasse dat zij een halfzuster had.Ga naar eindnoot3. Haar vader had, een halve eeuw eerder, een kind verwekt bij een Indische vrouw. Haasses moeder was concertpianiste en zat gemiddeld zes uur per dag achter de piano. Hella zat als kind graag onder de piano, zag de pedalen op en neer gaan onder haar moeders voeten, luisterde naar toonladders en raakte al jong doordrongen van de klanken van Bach, Brahms en Chopin.Ga naar eindnoot4. Zij had heel vroege herinneringen aan het pianospel van haar moeder, in haar jeugd was zij altijd door muziek omgeven. Haar schrijverschap is beïnvloed door ‘de wonderen van de compositie, die vloeiende samengesteldheid, de veelstemmigheid’ van de componisten die haar moeder speelde. In Persoonsbewijs omschrijft Haasse haar moeder, die negenentachtig werd, als ‘een vitale, naïeve en zeer vrouwelijke vrouw’, een ‘overgevoelig en snel reagerend mens’.Ga naar eindnoot5. Hoewel Haasses ouders van Indië hielden en zich er thuis voelden, ‘werden zij nooit één met het land’ en leefden ze niet het echte leven van ‘Indiëgangers’. Hun huis was niet Indisch ingericht, de ‘dingen die de sfeer bepaalden’ waren niet Indisch.Ga naar eindnoot6. Als meisje had Hella ook geen baboe die zich haar hele jeugd om haar bekommerde, zoals velen die in Indië geboren en getogen zijn. Daarvoor verhuisde het gezin te vaak. Wel had ze herinneringen aan een lieve vrouw die voor haar zorgde toen ze drie jaar in Soerabaja woonden. Haar ouders hadden een bescheiden sociaal leven, brachten hun avonden niet door in de sociëteit, zoals veel Indiëgangers, maar thuis, lezend respectievelijk piano spelend. Haar ouderlijk huis was een plek ‘waar je je gang kon gaan met dingen die je interesseerden’. Ze hadden, herinnerde Haasse zich, absoluut niet de materialistische, ongeïnteresseerde mentaliteit van mensen die louter naar Indië gingen om er geld te verdienen.Ga naar eindnoot7. Haasse en haar broer Wim kregen een klassieke opvoeding, kenmerkend voor de gegoede burgerij uit de vorige eeuw, veelzijdig en gedegen, met ruime aandacht voor cultuur en geschiedenis. Haasse ging naar de Carpentier Alting School (cas) in Batavia, een lyceum waar ze naar eigen zeggen fantastische leraren had. Ze was lid van de Literaire Club en had een literaire rubriek in Opgang. Tijdschrift door en voor Leerlingen van de cas. Klassieke talen, moderne talen, geschiedenis - het zijn onderwerpen die Haasse op de middelbare school mateloos interesseerden. Een leven lang leren, lezen, jezelf ontwikkelen door middel van studie en reflectie - van die levenshouding is haar werk doortrokken. Het belang van Indië en de natuur die ze van haar geboorte af ‘opzoog’, kan niet worden over- | |
[pagina 65]
| |
schat. De sfeer van Java, de geuren en de kleuren uit haar jeugd, de omgangsvormen die zij meekreeg - het zijn wezenlijke elementen in Haasses leven en werk. Toen Haasse zes jaar was, moest haar moeder Indië om gezondheidsredenen verlaten, ze ging naar Davos. Haar kinderen werden ondergebracht in Holland. Hella zelf werd voor een korte tijd bij haar grootouders van moederskant opgevangen, maar werd al snel ondergebracht in een kinderpension in Baarn, waar haar grootouders van vaderskant woonden. Ze had het er moeilijk: als meisje uit Indië vond ze geen aansluiting bij haar Hollandse leeftijdgenootjes, zodat ze zich buitengesloten en eenzaam voelde. In deze periode zocht ze voor het eerst haar toevlucht tot de verbeelding: ze verzon verhaaltjes en vertelde ze aan een imaginair publiek. Na drie jaar werd haar moeder genezen verklaard en in 1928 keerde het gezin terug naar Indië, deze keer naar Bandoeng. Twee jaar later begon Hella, twaalf jaar oud, een historische roman te schrijven: Huys met de meerminne, roman uit de vaderlandse geschiedenis. Na haar eindexamen in 1938 vertrok Haasse naar Utrecht om Nederlands te gaan studeren. Eenmaal in Nederland had ze veel meer zin om zich te wijden aan de literatuur die ze in haar vaders bibliotheek had aangetroffen en die ze al heel jong had verslonden: de Edda en de andere Noordelijke mythen en sagen. Ze schreef zich in voor de studie Scandinavische talen in Amsterdam. Daar werd ze lid van de avsv en van het dispuut ‘Minerva’. Ze vond een kamer bij de familie van de journaliste Wim Hora Adema, de vriendin die er ook voor zorgde dat Haasses eerste gedichten werden gepubliceerd in Werk (1939). In 1941 stopte Haasse met haar studie. Ze werd ‘letterlijk onpasselijk van Siegfried en consorten’ omdat ze door de nazi-ideologie werden geannexeerd. Ze volgde een typecursus bij Schoevers en schreef zich in voor de toneelschool in Amsterdam. Tijdens de oorlog had Haasse geen contact met haar ouders, die in 1942 werden geïnterneerd in Japanse kampen. Ze voorzag in haar levensonderhoud met toneelspelen tussen de schuifdeuren, reisde door het land en ging op tournee met een jeugdtoneelgezelschap. Ook schreef ze teksten voor toneelgezelschap ‘Tierelantijn’ van Wim Sonneveld. In 1943 deed ze eindexamen aan de toneelschool en speelde bij wijze van afstudeerproject een rol in Lanceloet van Denemarken. In de zomer speelde ze de titelrol in Mariken van Nieumeghen. In september kreeg ze een contract bij het Centraal Toneel van Cees Laseur. | |
[pagina 66]
| |
In 1939 ontmoette Hella Haasse de rechtenstudent Jan van Lelyveld, redacteur van de Amsterdamse Studentenalmanak en het studentenweekblad Propria Cures. Na een stormachtige periode waarin Jan een mislukte poging deed naar Engeland te vluchten, trouwden ze in februari 1944 in Eindhoven, waar Jan een ‘onderduikbaan’ had bij Philips. Op verzoek van haar echtgenoot stopte Haasse met toneelspelen, maar ze bleef wel teksten schrijven, bijvoorbeeld voor het cabaret van Wim Sonneveld. In november werd hun eerste dochter geboren, Chrisje. Tijdens de hongerwinter van 1944/45 begon Haasse aan de oerversie van haar eerste historische roman, Het woud der verwachting. Na de oorlog verscheen haar eerste dichtbundel, Stroomversnelling (1945), poëzie met krachtige, persoonlijke emoties, die goed werd ontvangen. Samen met de joodse etnoloog Werner Münsterberger, die ze via haar vriendin, de actrice Elisabeth Andersen, had leren kennen, maakte ze Balladen en legenden (1946, bewerkingen van Nederlandse, Franse en Engelse balladen). In 1947 verscheen Kleeren maken de vrouw, haar échte prozadebuut, vóór Oeroeg, dat een jaar later verscheen. Het verscheen in een reeks voor ‘het oudere meisje’, waarin hun ideeën voor een beroepskeuze aan de hand werd gedaan. Het boek, dat ze in opdracht schreef, is ook voor de huidige lezer nog een amusant boek, in de trant van Joop ter Heul van Cissy van Marxveldt. Haasse kreeg er driehonderd gulden voor, een vorstelijk bedrag in die tijd, vertelde ze me. In april 1947 overleed dochter Chrisje. Haasse vond troost in het schrijven en stortte zich op Het woud der verwachting. Nog datzelfde jaar (in december) werd haar tweede dochter geboren, Ellen.
Het jaar daarop stuurde Haasse de korte roman Oeroeg in voor de Boekenweekprijsvraag van de cpnb (Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek). Dat deed ze, volgens de prijsvraagregels, anoniem onder motto: ‘Soeka Toelis’, Maleis voor ‘ik houd van schrijven’. Ze won en in 1948 verscheen Oeroeg als Boekenweekgeschenk. Oeroeg is ongetwijfeld het belangrijkste boek geweest voor Haasses carrière. Nog steeds maken veel Nederlanders op de middelbare school kennis met het werk van Haasse: Oeroeg, dat in 1993 ook verfilmd werd door Hans Hylkema, is nog steeds een veelgelezen boek voor de leeslijst. In 2009 koos de cpnb het als het centrale boek van de campagne ‘Nederland leest’. Het is het verhaal over de teloorgaande vriendschap tussen een niet | |
[pagina 67]
| |
nader bij naam genoemde blanke jongeman, zoon van de Nederlandse administrateur op de thee-onderneming Kebon Djati en zijn Soendanese vriend, zoon van de mandoer Deppoh. De natuursymboliek in het boek is alom aanwezig, maar het is vooral de politiek-culturele dimensie die - toen en nu nog steeds - tot discussie leidt. Oeroeg is een boek dat opvallend veel en ook heftige reacties heeft opgeroepen - uitzonderlijk voor een debuutroman en uitzonderlijker nog voor een boek van deze schrijfster, wier werk verder nooit tot polemiek heeft geleid. De eerste reacties in de Nederlandse pers, nog voordat bekend was wie het verhaal had geschreven, waren gematigd positief. De literaire kwaliteit werd erkend, het verhaal vond men boeiend en de psychologie interessant en goed verwoord. Bovendien prees de Nederlandse pers de actualiteit van het boek. Van Indische kant kwam er echter een heel andere reactie. De Indoschrijver Tjalie Robinson, pseudoniem van Jan Boon, kraakte het boek. ‘Want het boek is fout’, schreef hij in het Indische culturele tijdschrift Oriëntatie, ‘de opzet is ondoordacht gekozen, de intrige daardoor verkeerd uitgesponnen en het eind is zelfs politiek gevaarlijk’.Ga naar eindnoot8. Bij de opening van een tentoonstelling gewijd aan Haasse in 1993, ter gelegenheid van haar vijfenzeventigste verjaardag, was Rudy Kousbroek één van de sprekers. In zijn toespraak noemde hij Oeroeg profetisch en bekritiseerde hij Robinsons interpretatie. Zijn lezing leidde wederom tot een discussie over het boek en vooral over de identiteitsproblematiek van na de oorlog uit Indië teruggekeerde bevolkingsgroepen in Nederland. De kritiek van Robinson raakte Haasse: ‘Ik denk te begrijpen waar zijn kritiek vandaan komt. Het komt waarschijnlijk voort uit die paar zinnen die in het boek voorkomen, waarin de ik-figuur over de moeder van een jongen zegt dat het “een erg Indische vrouw” is. Dat steekt natuurlijk. Ze dachten dat ik een discriminerende houding aannam. Maar al die dingen werden in die tijd gewoon gezegd, door iedereen, Indische mensen zeiden het zelf ook.’Ga naar eindnoot9. Zelf beschouwde ze zich als een Indische Nederlandse. Ze realiseerde zich heel goed dat ze niet in Indië thuishoorde, ze was geen Indische, maar ook geen Nederlandse. Uit die schuring komt haar Indische werk voort, haar zoektocht naar wie ze nu eigenlijk is. Dertig jaar later doet Rob Nieuwenhuis de hele zaak in zijn Oostindische Spiegel (1978) nog eens dunnetjes over. Een blank, Nederlands meisje opgegroeid in een Nederlands milieu in Indië, kan per definitie geen relevant boek schrijven over Indië. Ze had het pas had mogen | |
[pagina 68]
| |
schrijven als zij zelf ‘haar andere helft in de schaduw’ volledig had doorgrond - een vreemd uitgangspunt als je bedenkt dat schrijven juist vaak een creatief proces is waarbij de zoektocht naar zelfkennis voorop staat. De reacties van beide heren en de discussies daaromtrent hebben ertoe geleid dat Haasse in Indische kringen nooit helemaal is geaccepteerd. Ze hoorde er niet bij. In een interview met het Indische tijdschrift Moesson uit zei Haasse dat Rob Nieuwenhuis haar ‘haar geboorteland had ontnomen’. Hij vond haar ‘een echt Hollands meisje [...] ik bedoelde het allemaal wel goed, ik was ook wel slim volgens hem en als schrijfster niet verwerpelijk, maar al met al heeft hij mij gewoon afgenomen waar ik naar mijn mening recht op heb: ik ben in Indië geboren en dat heeft mijn leven gevormd [...] Binnen de Indische belletrie zag hij mij niet voor vol aan, ik bleef een koloniaal meisje uit een koloniaal elite-milieu. En dat vind ik overtrokken. Zo was het niet.’Ga naar eindnoot10. Discriminatie, onafhankelijkheidsstrijd, ongelijkheid - het zijn universele thema's die tot op de dag van vandaag betekenis hebben. Cultuurverschillen en de eindeloos wisselende verschijningsvormen ervan vormen het hart van Oeroeg. Inherent daaraan is het in Haasses oeuvre voortdurend terugkomende gevoel van ‘anders zijn’, ‘buitenstaander zijn’. Nooit ergens helemaal thuis zijn - het is een terugkerend thema. Wat Haasse in Indië heeft gevoeld, wat ze in die tijd heeft ervaren en meegekregen, heeft haar voorgoed getekend. Het heeft haar gemaakt tot wie ze is. Of, in de woorden van Oeroegs verteller: ‘Als het waar is, dat er voor ieder mens een landschap van de ziel bestaat, een bepaalde sfeer, een omgeving die responsieve trillingen oproept in de verste schuilhoeken van zijn wezen, dan was - en is - mijn landschap het beeld van de berghellingen in de Preanger: de bittere geur van de theestruiken, het klateren van heldere stroompjes over steenblokken, de blauwe wolken schaduwen over het laagland.’Ga naar eindnoot11.
Geen wonder dat Indië een belangrijk, terugkerend thema is in Haasses oeuvre. Oeroeg, Krassen op een rots, Heren van de thee en Sleuteloog - allemaal romans die draaien om ‘Indië’, haar relatie tot Indië en de natuur als thema in haar werk. De kritiek uit Indische hoek op haar debuutroman heeft Haasse er waarschijnlijk mede toe aangezet haar verhouding tot haar geboorteland in de loop der jaren verder te onderzoeken. In Zelfportret als legkaart (1954) schrijft ze dat ze als jong meisje ‘niets wist van | |
[pagina 69]
| |
wat er mogelijkerwijs onder de oppervlakte in de inheemse bevolkingsgroepen omging. [...]Ten aanzien van de “Indonesische kwestie” en alles wat daarmee samenhangt kan ik geen oordeel hebben. Ik weet er te weinig van. Ik ben in Indië geboren, heb er geleefd, iets van die atmosfeer is onloochenbaar in mij, en toch ben ik er misschien nooit iets anders geweest dan een vreemdeling.’Ga naar eindnoot12. Zij keurt noch de verheerlijking van de ‘goede oude tijd’ goed noch de ‘verloochening van alles wat ooit voor Indië door Nederlanders aan verdienstelijks werd verricht’. Tegen het einde van haar lange schrijverscarrière culmineert dat hele proces in Sleuteloog, het boek waarin ze voor eens en voor altijd met Indië afrekent. Het is in een aantal opzichten een ‘reprise’ van de thematiek in Oeroeg, alleen is deze complexer, gelaagder uitgewerkt. Het boek begint met de vriendschap tussen twee meisjes die in Batavia opgroeien, van wie de één Indisch is en de ander van Hollandse afkomst. Herma Warner, van Nederlandse afkomst, heeft een Indische hartsvriendin: Dee (van Adèle) Meijers. Ook zij groeien onherroepelijk uit elkaar. Na de dood van haar echtgenoot beseft Herma bovendien dat de relatie van haar man met haar vroegere vriendin een heel andere is geweest dan ze altijd heeft gedacht. ‘Sleuteloog gaat over vriendschap, liefde en seksuele aantrekkingskracht tussen Nederlanders en mensen uit Indië’, zei Haasse, ‘het is geen tempo doeloe nostalgie, maar een aanzet tot een opening naar een breder perspectief.’Ga naar eindnoot13. In haar oratie De baai...de binnenbaai; Indië herinnerd (2005) schrijft Pamela Pattynama dat Sleuteloog weergeeft welke veranderingen er hebben plaatsgevonden in de perceptie van het verleden. Het boek geeft de ‘meerstemmige en weerbarstige herinneringen’ weer die er in de loop van de decennia zijn ontstaan. ‘In Sleuteloog gaat het om de krochten van het onbegrijpelijke Nederlandse Zelf’, schrijft ze.Ga naar eindnoot14. Pattynama verwoordt daarmee het complexere gehalte van Sleuteloog, een laatste fase in Haasses zelfonderzoek naar de verhouding tot haar geboorteland, het werk van een rijpe, ervaren schrijfster die op de toppen van haar zelfontplooiing staat.
Maar Haasse is veel meer dan een schrijfster over ‘Indië’. Velen associeren de naam van Haasse met historische romans. Geen daarvan is qua vorm en compositie hetzelfde, bij iedere historische roman heeft Haasse zich ontwikkeld en vernieuwd. In 1949 verscheen de klassiek chronologisch vertelde roman Het woud der verwachting. Het boek gaat over het | |
[pagina 70]
| |
leven van de Franse vorst Charles d'Orléans, die dertig jaar in Engelse gevangenschap doorbrengt en er dichter wordt. ‘Er is geen schoner tijdverdrijf dan het gedachtenspel te spelen’, schreef hij, een motto dat voor heel Haasses oeuvre zou kunnen gelden. Met Frankrijk heeft Haasse haar leven lang een bijzondere band gehad. Van 1981 tot 1990 woonde ze met haar echtgenoot in Saint-Witz, een plaatsje ten noorden van Parijs. Het heuvelachtige landschap, de uitgestrekte bossen - ze deden haar denken aan Indië. Met de Franse levenshouding - die ze formuleerde als het streven naar het hogere, reiken naar een leven van een hoger esthetisch en intellectueel niveau en de rustige menselijke waardigheid die daarmee samenhangt - had Haasse grote affiniteit. Ze vond het moeilijk na tien jaar weer te vertrekken. Niet alleen Het woud der verwachting speelt zich in Frankrijk af, ook Cider voor arme mensen (1960) heeft (Noord-)Frankrijk als décor. Met Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven (1976) gaf Haasse een vervolg aan Les liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos. Het boek heeft de vorm van een briefwisseling tussen een alter ego van de schrijfster en de markiezin de Merteuil, fictief personage uit Laclos' roman. Meer dan een roman is het een historisch-vergelijkend essay over de positie van de vrouw in de literatuur door de eeuwen heen. Haasses werk is, op twee titels na, integraal in het Frans vertaald. In 1988 bij uitgeverij Actes Sud, Un goût d'amandes amères, de vertaling van Een nieuwer testament (1966). Hoofdpersoon van deze a-chronologisch vertelde roman is Hadrianus, de hoogste magistraat van Rome in het begin van de vijfde eeuw na Christus. Het is een personage dat Franse lezers associeerden met Mémoires d'Hadrien, een roman van Marguerite Yourcenar uit 1974. Dat het niet alleen een heel ander boek is en dat het bij Yourcenar om een andere Hadrianus gaat, namelijk de Romeinse keizer uit in de tweede eeuw na Christus, is een groot deel van hen waarschijnlijk ontgaan. Hoe dan ook, Haasse werd ‘de Nederlandse Yourcenar’. Aan het in Nederland lang geminachte genre van de historische roman gaf Haasse een nieuwe invulling. In De scharlaken stad (1952) wordt hetzelfde tijdperk door de ogen van verschillende personages beschouwd; en uiteindelijk schreef ze boeken die een mengvorm zijn van essay, documentaire, biografe en roman. De tuinen van Bomarzo (1968) is reisverhaal, essay, filosofische beschouwing, historisch onderzoek en zelfanalyse. Maar het is ook een heel persoonlijk essay waarin Haasse ons de kern | |
[pagina 71]
| |
van haar werk laat zien - gedreven en gedegen - én ons een inkijkje geeft in haar eigen obsessies: het thema van het labyrint, de daimoon als stuwende kracht van de creativiteit, het phoenixthema van het sterven en opnieuw geboren worden en het speuren naar datgene wat in eerste instantie verborgen blijft. In 1978 verscheen Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter. Een ware geschiedenis, het eerste deel van een tweeluik over het leven van Willem Bentinck en zijn echtgenote Charlotte Sophie von Aldenburg. Weer slaat Haasse een andere, historische weg in, het boek is ‘geheel samengesteld uit of gebaseerd op authentieke documenten en brieven’.Ga naar eindnoot15. Haasse heeft ze gerangschikt en bekort, maar er geen dialogen in aangebracht, er is geen verteller en geen écht dramatische spanning. De documenten moeten voor zichzelf spreken. Tien jaar later publiceerde ze Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern (1989) over baron Joan Derk van der Capellen aan wie de Brief aan het Volk van Nederland wordt toegeschreven, een pamflet gericht tegen de stadhouder Willem V. Wat dit boek bijzonder maakt, is dat ze de horizon verbreedt en haar hoofdpersoon in een breder kader positioneert. In deze romans vervagen de grenzen tussen de ‘gewone’, eigentijdse roman en de historische. De weg die Haasse gegaan is bij het schrijven van historische romans loopt zo parallel, aldus Jaap Goedegebuure,Ga naar eindnoot16. met ‘de evolutie van de geschiedwetenschap, dat wil zeggen van een naïef vertrouwen in de objectiviteit, zoals die zich manifesteert in de houding van “alwetendheid”, naar de sceptische overtuiging dat ieder standpunt persoonlijk is en ingewisseld kan worden voor een ander’. Voor Haasse vormde dat verleden, zoals ze schreef in haar essay De moderne historische roman, een ‘wezenlijk aspect van wat ik voor het gemak maar mijn levensbesef zal noemen’. Ze schrijft historische romans ‘uit een behoefte aan meer ruimte en meer dimensies, ook in de beleving van tijd’.Ga naar eindnoot17. Hoewel Haasse dus intens met het genre van de biografe en de biografische schets bezig was, wilde ze zelf geen onderwerp worden van een biografie. Haar leven was oninteressant, zei ze, het belang van haar eigen bestaan lag in haar literaire werk. Als schrijfster vervulde zij op haar eigen wijze een actieve rol in het literaire leven van de twintigste eeuw. Daarnaast was zij dochter, zus, echtgenote, moeder van drie dochters, zij was grootmoeder en overgrootmoeder. Ook dat deel van haar identiteit heeft haar werk en haar schrijversleven beïnvloed. Zij schrijft erover | |
[pagina 72]
| |
in haar autobiografische werk, in Zelfportret als legkaart, in Persoonsbewijs, Een handvol achtergrond en Zwanen schieten. In haar autobiografie vertelt ze niet chronologisch wat ze heeft beleefd, wie ze heeft ontmoet of welke reizen ze heeft gemaakt. Het is een vorm van zelfreflectie, Haasse denkt na over haar leven, ze vraagt zich af wie ze is, waar ze vandaan komt en waar ze heen wil. Het is een ‘prise de conscience’, geen terugblik.Ga naar eindnoot18. In veel van haar romans tref je het thema van de man-vrouwrelatie aan. Het huwelijk, het conflict tussen conventie, traditie enerzijds en vrijheid en creativiteit anderzijds is een belangrijk onderwerp in De verborgen bron, De ingewijden, Cider voor arme mensen, maar ook Heren van de thee. In de vroege romans cirkelt ze vaak rond het conflict van de ‘daimoon’, de drijvende en scheppende kracht in de kunstenaar, met de vereisten van het dagelijkse leven van moeder en echtgenote. Bij Haasse is het huwelijk nergens bevredigend, maar steeds een bron van spanning en ellende. De zelfontplooiing en de innerlijke groei die bij Haasse zo noodzakelijk zijn voor een evenwichtig leven, komen in haar literaire werk nooit binnen het huwelijk tot stand.
Haasse schreef veel essays over tijdgenoten, over schrijvende collega's in binnen- en buitenland en over (literaire) vrouwen uit vroeger eeuwen. Al in 1959, vóórdat de tweede feministische golf in alle hevigheid losbarstte, publiceert Haasse Een kom water, een test vuur, een bundel essays over de vrouw. In de loop van haar leven schrijft ze over het belang van een goede opvoeding voor de vrouw, over de misdadige vrouw en over de vrouw in de menopauze. Ze analyseert werk van dichteressen, van min of meer onbekende Indonesische schrijfsters, ze schrijft over vrouwelijke tijdgenoten, zoals Anna Blaman, Renate Dorrestein, Marguerite Yourcenar en Iris Murdoch, maar ook over schrijfsters uit vroeger tijden die ze bewondert, zoals Virginia Woolf, Colette en George Sand. Dat Haasse zich zo intensief met vrouwelijke auteurs heeft beziggehouden, deed ze niet uit feministische overwegingen. Ze wilde laten zien wat vrouwen in de loop der tijd aan de kunsten hadden bijgedragen, maar voelde zich geen ‘feministe avant la lettre’. Integendeel. Een vrouwelijk stem in de literatuur? Haasse vond het debat daarover irrelevant. Wellicht is ze daarom ook nooit door de feministische beweging omarmd. Voor hen was ze niet strijdbaar genoeg. Nooit was ze bereid in oneliners stevige uitspraken te doen of de barricades op te gaan. De literatuurkritiek, die in Nederland lang door mannelijke critici | |
[pagina 73]
| |
werd beheerst, droeg Haasses werk evenmin op handen. Men waardeerde haar, erkende dat ze talent had, maar het feit dat ze zich toelegde op het als inferieur beschouwde genre van de historische roman maakte haar minder interessant. Ze speelde geen vooraanstaande rol in literaire bewegingen, was geen woordvoerder van een avant-gardistische stroming, creëerde geen schandalen of polemieken. Ze ging in alle rust haar eigen weg. Dat betekent niet dat Haasse niet geëngageerd was. Tot op het laatst volgde ze de actualiteit, las ze binnen- en buitenlandse kranten en nieuw verschenen boeken in verschillende talen. Berichten van het blauwe huis (1986) is een indringende, genuanceerde roman over drugshandel en geweld in een keurig Nederlands dorp, een boek waarin het begrip ‘engagement’ via verschillende personages ter discussie wordt gesteld. Huurders en onderhuurders (1971) kun je lezen als een indirecte, geëngageerde reflectie op de jaren zestig. Het is een satire pur sang. De roman heeft geen koor of andersoortige alwetende verteller, maar is ingenieus geconstrueerd vanuit het gezichtspunt van vijf hoofdpersonen, die in hetzelfde huis wonen. Achter die mooi opgepoetste façade gaat een wereld schuil van kwaad, criminaliteit en waanzin. Het thema van het kwaad komt in een aantal van haar boeken terug. In De meester van de neerdaling (1973) onderzoekt ze, vanuit vrouwelijk gezichtspunt, het kwaad in de mens in zijn duisterste vorm. De duivel en het kwaad zijn in de man gevaren, de vrouw is het slachtoffer. Hier bereikt Haasses negatieve visie op het huwelijk een absoluut dieptepunt. Het lot van de vrouw is om te eindigen in een kooi in Venetië, onder de waterspiegel, voorgoed buitengesloten. Het thema van gevangenschap, gevangenis, van het opgesloten zijn, zijn terugkerende thema's in het oeuvre van Haasse. Ook treffen we in haar oeuvre personages aan die aan wanen lijden. De geesteszieke Frits Dupels uit Huurders en onderhuurders is er één van, maar ook in De meester van de neerdaling (1973) en Maanlicht (2012) kom je ze tegen. Het zijn de raadselachtigste figuren uit haar oeuvre, personages met een zekere gestoordheid, op de grens van de waanzin, in de ban van het kwaad.
Haasses werk is humanistisch in de klassieke zin des woords. De term ‘zelfontplooiing’ is bij haar een sleutelbegrip, de mens staat centraal en kan door opvoeding, opleiding en vorming op een hoger plan kan komen. Het gaat om autonomie en menslievendheid, geheel volgens de in- | |
[pagina 74]
| |
zichten van de Franse filosoof Michel de Montaigne: de mens moet zichzelf aanvaarden zoals hij is, hij moet maat houden, zich verre houden van excessen en vooral leven in het hier en nu. Haasse is een voorbeeld van iemand op wie het begrip Bildung bij uitstek van toepassing is. Van huis uit was zij nieuwsgierig naar de wereld, een verlangen dat zich uitte in het lezen van zoveel mogelijk boeken, in eerste instantie uit haar vaders bibliotheek. Die legde de basis voor haar cultuurhistorisch bewustzijn. Door haar passie voor lezen ontwikkelde zij al vroeg een morele gevoeligheid, die mede werd gevormd door de cultuur waarin zij opgroeide. De Indische cultuur is er een van hoffelijkheid en goede omgangsvormen, die Haasse zich van jongs af aan eigen maakte. In Indië ook ontwikkelde zij de empathische antenne die iedere schrijver nodig heeft om geloofwaardige personages te creëren. Het ondoorzichtige, het mysterieuze en onzegbare van de Indische cultuur heeft haar mede gevormd. Haar vermogen om diepere betekenis te geven aan ogenschijnlijk dagelijkse communicatie, nodigt de lezer uit tot het ‘tussen de regels doorlezen’. Haasse leefde altijd met een verhaal, met fictieve personages in haar hoofd. Het denken over een nieuw boek, het lezen en het analyseren ging altijd door. Schrijven was voor haar de manier waarop ze zich uitte, de mogelijkheid par excellence om het waargenomene te verwoorden, de werkelijkheid te ervaren. Een andere vorm was er niet. Zij zocht het niet op, ze hoefde zich er niet toe te zetten, laat staan dat ze ermee koketteerde, het was eenvoudigweg haar manier van leven, de manier waarop ze zich staande kon houden. Het was, zoals ze zei, de reddingsboei waaraan zij zich vasthield. ‘De parel is de ziekte van de oester’, zei ze, ‘het is gewoon een aangeboren incompetentie om te leven zoals er gewoonlijk geleefd wordt. Dan heb je een ezelsbrug nodig om de ervaring van leven te hebben. Voor mij bestaat iets pas écht als ik het onder woorden heb gebracht. Het is helemaal geen verdienste.’Ga naar eindnoot19. In de jaren negentig werden vrouwelijke auteurs steeds populairder. Ook Heren van de thee (1993) werd een bestseller en Haasses werk vond een steeds groter publiek. In 1988 al introduceerde Adriaan van Dis in zijn populaire televisieprogramma Haasse als de schrijfster van Oeroeg en als ‘de koningin onder de schrijfsters’, een benaming die bij Haasse niet in goede aarde viel: ‘dat vind ik zo gek’. ‘Grand old lady dan’, probeerde Van Dis opnieuw. ‘Dat is misschien nog erger’, reageerde ze. Toch is Haasse vanaf die tijd vaak de ‘grande dame’ van de Nederlandse literatuur genoemd. | |
[pagina 75]
| |
Geen wonder: drie maal schreef Haasse het Boekenweekgeschenk (1948, 1959, 1994). Ze is ook een van de meest gelauwerde schrijfsters van Nederland. In 1961 kreeg ze de Prijs voor Letterkunde van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945, in 1962 de Visser Neerlandiaprijs (voor Een draad in het donker) en in 1977 de Litteraire Witte Prijs. In daaropvolgende jaren ontving ze de Constantijn Huygensprijs (1981), de P.C. Hooftprijs (1984), de J.P. van Praag-prijs (1985), de Prijs der Nederlandse Letteren (2004) en tweemaal de ns Publieksprijs (1993, 2003). Ook ander eerbetoon viel haar ten deel: in Nederland ontving ze uit handen van koningin Beatrix de Eremedaille voor Kunst en Wetenschap in de Huisorde van Oranje (1992), en in het buitenland de Médaille Argent (1984, onder auspiciën van de Académie Française), het erelidmaatschap van de Belgische Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (1987), het Boston Certificate of Recognition (1989) en de benoeming tot Commandeur de l'Ordre de la Légion d'Honneur (Frankrijk, 2000). Eredoctoraten kreeg ze aan de Universiteit Utrecht (1988) en de Universiteit van Leuven, België (1995). In 2007 werd een planetoïde naar haar vernoemd. Werk van Haasse is in veel talen vertaald: in het Duits en Engels, maar ook - onder meer - in het Italiaans, Spaans, Russisch, Pools, Grieks en Vietnamees. Ook zijn boeken van haar verfilmd: Oeroeg in 1993 en Mevrouw Bentinck in 1994.
Na haar dood, op 29 september 2011, stonden de kranten vol van lofredes op Haasse en haar oeuvre. De necrologieën waren lyrisch over de schrijfster en haar werk. ‘Icoon van de Nederlandse literatuur’, ‘magistraal oeuvre’, ‘een van de meest geliefde auteurs van Nederland’, schreef men.Ga naar eindnoot20. Ook barstte er een discussie los over de vraag waarom Haasse eigenlijk nooit tot ‘de grote drie’ werd gerekend. Die vraag heeft nooit eerder gespeeld, schreef criticus Arnold Heumakers. De term van ‘de grote drie’ hoort bij de jaren zestig en zeventig, schrijft hij en ‘Hella S. Haasse hoorde er destijds niet bij’. Zij behoorde niet tot de ‘opwindende, taboedoorbrekende, grensverleggende schrijvers’.Ga naar eindnoot21. Haasse liet zich niet manipuleren, sloot zich niet bij een beweging aan, zocht nooit bewust naar publiciteit. Ze was net als andere groten autonoom en authentiek. Ze was een auteur die haar geboorteland, het paradijs van haar jeugd, had verlaten en er nooit meer naar terug kon keren. Wie haar werk integraal leest, ziet dat een van de belangrijkste, terugko- | |
[pagina 76]
| |
mende thema's uit haar werk dat van de ontheemding is - in meervoudige zin. Haasse was een schrijver die de pijn, de fundamentele verwarring kende van de emigrant, de buitengeslotene. Het werk waarin ze die ervaring, die ontregeling het sterkst laat zien zal, vermoed ik, herlezen blijven worden: boeken als Oeroeg en De verborgen bron zullen waarschijnlijk de tand des tijds doorstaan. Hetzelfde zal, denk ik, gelden voor die romans die een deel van ons collectieve historische erfgoed verbeelden (Heren van de thee, Sleuteloog ). Het woud der verwachting geldt al als een klassieker. ‘Il n'est nul si beau passe temps que de jouer à la Pensée’,Ga naar eindnoot22. schreef Charles d'Orléans, de hoofdpersoon uit dit boek. Het is een motto dat voor heel Haasses oeuvre zou kunnen gelden. In zijn lange gevangenschap rijpt Charles d'Orléans tot dichter. Hij drukt er zijn gedachten in uit, geeft uiting aan zijn gevoelens. Al schrijvend ontdekt hij wie hij is. ‘Dat is de bedoeling van het schrijverschap’, zei Haasse, ‘jezelf vinden’.Ga naar eindnoot23.
margot dijkgraaf |
|