Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2012-2013
(2014)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
Hans den BestenGa naar eindnoot+
| |
[pagina 48]
| |
Universiteit van Amsterdam, waar hij na een kandidaats Nederlandse Taal- en Letterkunde Algemene Taalwetenschap gestudeerd had. Hij doceerde onder andere Nederlandse, Duitse en Algemene Taalwetenschap, en dan met name de syntaxis. De laatste jaren was hij deeltijds Universitair Hoofd Docent voor Algemene Taalwetenschap en deeltijds Universitair Docent voor Afrikaanse Taalwetenschap. Bovendien bekleedde hij een bijzonder hoogleraarschap in Stellenbosch, Zuid-Afrika. Tijdens zijn studie raakte hij net als veel tijdgenoten, waaronder Jan Koster en Henk van Riemsdijk, in de ban van het werk van Noam Chomsky. Op zijn homepage bij de Universiteit van Amsterdam schreef hij dat hij een syntacticus was die zich echter ook met de historische fonologie van het Afrikaans en het Jiddisch had beziggehouden (ook genoemd moet worden overigens het lexicon, onder meer de etymologie van het Bargoens). In al die vakken was hij een meester van de zorgvuldige observatie, zonder daarbij de grote lijn uit het oog te verliezen. Er zijn weinig geleerden in Nederland die zo goed in staat waren theorievorming te koppelen aan grote flologische en empirische gerichtheid. Den Bestens werk was van onschatbare waarde voor de theoretische taalkunde en in het bijzonder voor het onderzoek naar de (West-)Germaanse talen in zeer ruime zin. Noord- en Zuid-Nederlands, Hoog- en Laag Duits, alle dialecten in deze taalgebieden, het Jiddisch en daarmee ook het Hebreeuws, het Afrikaans, en tenslotte ook het Negerhollands kregen zijn belangstelling. In eerste instantie werd hij vooral bekend door zijn invloedrijke stukken over werkwoordsverplaatsing en ‘verb raising’ in de West-Germaanse talen. Veel van deze stukken werden uiteindelijk ook opgenomen in het proefschrift dat hij in 1991 aan de toenmalige Katholieke Universiteit Brabant verdedigde, met als promotor Henk van Riemsdijk. Bij zijn meest succesvolle eigen promovendi vinden we onder meer Jean Rutten en Hans Broekhuis. Bij werkwoordsverplaatsing was zijn voornaamste inzicht dat het feit dat in ondergeschikte zinnen de persoonsvorm niet naar het begin van de zin verhuist, het gevolg is van een soort stoelendans. Het onderschikkende element dat neemt in zijn visie zelf de plaats in waar de persoonsvorm had moeten staan, zoals in hoofdzinnen. (a) Maria plakte de band. | |
[pagina 49]
| |
Bij zijn analyse van ‘verb raising’ gaf hij samen met zijn student Jean Rutten een nieuwe verklaring voor het contrast tussen (c), (d), en (e): (c) Jan heeft een boek geprobeerd te lezen Naast aandacht voor dit soort verschijnselen, in de tijd waarin dit speelde van cruciaal belang voor de grammaticale theorievorming, had Hans een even grondige als brede kennis van alle grammaticale verschijnselen uit het Nederlandse en Duitse taalgebied. De laatste jaren ging zijn belangstelling vooral uit naar de contactlinguïstiek, en in het bijzonder naar de manier waarop contact met andere talen het Afrikaans gevormd had. De scherpzinnige en fijngevoelige taalkundige die hij was, ontdekte Hans al gauw dat de grammatica van het Afrikaans niet direct af te leiden is van varianten van het Nederlands, zelfs niet als je dialecten erbij neemt. Het is essentieel om ook het Khoikhoi (het oude ‘Hottentots’), het Portugees Creools en het Kaaps Maleis erbij te nemen. Hans onderzocht dit met historisch onderzoek, filologisch speurwerk naar en in de oudste bronnen, en met geavanceerde syntactische analyses. Op dezelfde Universiteit van Amsterdam homepage meldt Den Besten: ‘After having finished my book on Afrikaans, I will continue with my work on Cape Dutch Pidgin, which must i.a. lead to an electronic data base. Furthermore I will return to the study of “free word order” and verbal clusters in Continental West Germanic.’ Inmiddels heeft Caroline Morris van de Rijksuniversiteit Groningen alle door Hans den Besten verzamelde fragmenten van het Kaaps Nederlands Pidgin in de door hem geplande database gesystematiseerd (te consulteren via de website van het Meertens Instituut). Het andere project is onvoltooid gebleven. De laatste keer dat ik Hans ontmoette was in het Amsterdamse Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, niet lang voor zijn overlijden. Hij kwam net bij uit een operatie aan zijn heup, nog in groene smok, en was tentamens aan het nakijken. Hij groette mij vrolijk en zei: ‘Saai dit. Pieter, ik denk dat ik het probleem van -um heb opgelost. Het is niet zoals veel mensen denken een objectmarkeerder, afgeleid van hem, maar een van het Khoikhoi afgeleide vorm van subjectscongruentie. Anders is het voorkomen op wacht en loop zo raar.’ Wachten en lopen zijn immers geen overgankelijke | |
[pagina 50]
| |
werkwoorden. Voor de goede verstaander, het gaat dan om Kaaps Nederlands Pidgin zinnetjes (1705-1713) als in (f). Dit soort zinnetjes werd opgetekend door reizigers, zeekapiteins, enz. uit de mond van onder meer Khoikhoi boeren waar ze mee in contact kwamen. Volgens Hans is een aantal kenmerken van dit Pidgin in het latere Afrikaans opgenomen. (f) gy dit Beest fang-um zoo, en nu doodmaken zoo, jij dit beest vang-X futurum, en nu doden futurum Inderdaad de betere analyse. pieter muysken |
|