Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2012-2013
(2014)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Levensberichten | |
[pagina 23]
| |
Ninette (Nienke) Bakker
| |
[pagina 24]
| |
werk, een eerste blijk van haar lexicografisch vermogen, werd pas in 1951 uitgegeven toen het werd bekroond door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. In 1948 promoveerde ze op een soortgelijke studie: De Taal in Van Nu en Straks. Een bijdrage tot de vergelijkende studie van het Noord-en Zuidnederlandse taalgebruik. Helaas is deze dissertatie niet uitgegeven. Wie haar wil lezen, zal naar de Gentse Universiteitsbibliotheek moeten gaan. Op aandringen van Baur besloot ze te gaan werken aan wat later het grootste woordenboek ter wereld zou worden genoemd: het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Het was voor haar de vervulling van een droom: haar hart lag bij de taal, bij taalverschillen, dialecten, oude woordenboeken. Nienke Bakker was in hart en ziel lexicograaf. Wie haar artikelen in het wnt leest, ziet de vreugde die zij in haar werk had. Ze was grondig en uitermate nauwkeurig. Een artikel als Trekken, dat vijfentachtig kolommen beslaat, is niet te maken als je dat niet bent. Die grondigheid en nauwkeurigheid was niet alleen te zien in zo'n reuze-artikel als Trekken, maar juist ook in zo'n heel klein artikeltje als Tremse. Ik citeer het in zijn geheel: ‘Tremse, znw. vr. Mnd. Term(e)se, nnd. Trems(e) (e. a. vormen), (hd. tremse). In Z.-O. Drente, O.-Ov. en den Achterhoek naam voor de korenbloem (Centaurea cyanus L.), aansluitend bij het gebruik in het noordwest. deel van N.-Duitschland. [En nu komt 't:] De vorm Tremske [met 'n k dus, hh], vermeld in Dr. Volksalm. 1847, 194 en sindsdien in versch. wdbb. [opgenomen], komt niet voor in de antwoorden op vraag 14 van lijst 13 van het Dial.-bureau in Amsterdam. Deze vermelden alleen tremse, trempse, trempels (ix in Almeloo), tremsel (2x Lichtenvoorde, Aalten) en tremsele (ix Winterswijk). [En dan als ‘schrapje’ = toevoeging met een betekenisnuance] Volgens Heukels in Salland ook als naam voor het knoopkruid (Centaurea jacea L.).’ Voor de liefhebber is dit smullen.
Nienke Bakker was niet alleen een veelzijdig lexicograaf, ze was ook buitengewoon begaafd in het uitknippen van artikeltjes in kranten en tijdschriften. Honderden per maand. Alles wat haar belangstelling had - en die belangstelling was groot - verzamelde ze en alles werd keurig thematisch in mappen opgeborgen. Zo trof ik bij het opruimen van haar fat een nog niet gerubriceerd krantenknipsel aan met als kop De vrouw als knip- | |
[pagina 25]
| |
schaar. Onder welke rubriek ze dat had willen opbergen is me niet geheel duidelijk geworden.
Een jonge taalkundige, net van de universiteit, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw bij het wnt wilde gaan werken, moest het vak lexicografie nog leren. Lexicografie werd pas veel later als academische discipline geïntroduceerd. Eerst moest deze taalkundige leren hoe je, volgens de regelen der kunst, een citaat uit een al dan niet literair werk moet ‘uitschrijven’ en dan mocht hij, gedurende een opleiding van 3 jaar, laten zien dat hij een woordenboeksartikel kan maken. Dat vergde veel van degene die deze jong taalkundige ‘opleidt’. Nienke Bakker heeft velen - ook mij - het vak van woordenboeken maken geleerd. Voor mij was ze ideaal als opleidster. Geduldig, intelligent en vooral ook vol begrip als je weer eens een fout had begaan. Dan groeit het zelfvertrouwen. Toen ik in 1970 bij het Woordenboek begon, zei ze: ‘Wat wil je? Wil je elke dag iets bespreken? Of wil je wachten tot je je hele artikel af hebt?’ Ik ben een overtuigd aanhanger van de opvatting dat je pas over iets kunt praten, zeker over een woordenboeksartikel, als je alles hebt overdacht en alles in een bepaalde structuur hebt gezet. Ik koos dus voor het laatste. Pas bespreken als het artikel af is. Zo nu en dan vroeg ze: ‘Gaat 't?’ En zo nu en dan zei ik: ‘U moet me even iets uitleggen’. Dan gingen we naar het achterkamertje van het pand Rapenburg 68 en spraken over taal, woordenboeken en het leven. En die gespreksonderwerpen hebben we eenenveertig jaar lang, ook toen ze bij het Woordenboek vertrokken was, gekoesterd. Zo zeker als ze was jegens de ‘opleideling’, zo onzeker kon ze zijn over haar eigen artikelen. Als haar ‘lezer’ (de mederedacteur die de woordenboeksartikelen van een collega kritisch doornam) in de kantlijn van het uitgetypte artikel de nodige opmerkingen had genoteerd, dan voelde je die twijfel: had ze inderdaad alle betekenissen wel goed onderscheiden, was de structuur van het artikel wel helder, de etymologie goed geformuleerd, spreekwoorden goed geïnterpreteerd? Elke lexicograaf kent die aarzeling, Nienke kende haar in het bijzonder.
Haar werk bij het wnt zou haar ook tot eminent Gezellekenner maken. Guido Gezelle verzamelde woorden: verouderde woorden, dialectwoorden, erotica (woorden die hij in de biechtstoel hoordeGa naar eindnoot1.) enzovoorts, en die woorden schreef hij op briefjes. Die verzameling noemde hij de Woor- | |
[pagina 26]
| |
dentas (‘woordenstapel’). In 1961 werd die Woordentas, een collectie van circa 150.000 fiches met lexicografische excerpten en taalkundige aantekeningen, dank zij onder meer de bemoeienis van Stijn Streuvels en vooral die van Nienke Bakker, naar Leiden, naar het Woordenboek, overgebracht. Op die manier werd een wens van Guido Gezelle alsnog werkelijkheid, namelijk dat zijn verzameling optimaal ten bate van het Groote Woordenboek gebruikt zou worden. Het rechtstreekse contact van Nienke Bakker met deze immense collectie resulteerde in een reeks artikelen waarin zij verslag uitbracht van haar systematische ontsluiting en onderzoek van de verzameling en van de ontdekkingen die ze daarbij deed. Zo maakte ze de complexe opbouw van de Woordentas inzichtelijk en karakteriseerde ze er de diverse onderdelen van, ze loste de kryptische afkortingen van Gezelle op, ze verzamelde en beschreef de door hem geraadpleegde bronnen, ze onderscheidde de verschillende handen die aan de fiches gewerkt hadden, ze informeerde over het ‘zanters’-netwerk [verzamelaars van woorden] dat Gezelle gebruikte en ze reconstrueerde tot slot ook het belangrijke aandeel van Gezelles secretaresse Cordelia Vande Wiele bij het tot stand komen van de Woordentas. Vijf van deze verspreid gepubliceerde artikelen werden zestien jaar geleden bijeengebracht in de bundel Gezelles Woordentas (Leiden 1998). Hierna verscheen in 2000 bij de Koninklijke Academie te Gent van haar hand nog de uitgave en analyse van het Bastaardwoordenboek, een onderdeel van de Woordentas, waarin Gezelle voor circa 6000 bastaardwoorden een Nederlands alternatief biedt. Het Guido Gezellegenootschap verrichtte een daad van eenvoudige rechtvaardigheid door haar het erelidmaatschap van het genootschap aan te bieden.
Was Nienke in de eerste maanden van mijn verblijf ‘op’ het Leidse Woordenboek mijn leermeesteres, na een paar jaar werden we collega's en niet lang daarna vrienden. Vriendschappen sloot ze niet gemakkelijk: te vaak verhuisd om een hechte band met iemand op te bouwen, veronderstelde ze zelf. Maar als zij je uitverkoos als vriend, dan was er geen trouwer en ruimhartiger mens te vinden dan zij. In het begin van de jaren zeventig ontmoette ze Albert Blumer, die haar levensgezel zou worden. Aan het eind van dat decennium (nadat ze, met bloedend hart, afscheid had genomen van het wnt vanwege de veranderde werkomstandigheden) verhuisde ze met hem naar Veere; het zouden de gelukkigste jaren van haar leven worden. Maar, ze moest iets omhanden hebben en dus ging ze wer- | |
[pagina 27]
| |
ken aan de vervolmaking van het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten, ooit geïnitieerd door dr. Hendrica Gijsen, het beste dialectwoordenboek van Nederland en Vlaanderen. De Zeeuwse Dialect Vereniging beloonde haar voor haar grote verdiensten door haar erelid van de Vereniging te maken. Na de dood van Albert verhuisde Nienke weer naar Leiden. Maar, kennelijk besmet door de vele verhuizingen in haar jeugd, Veere bleef lokken en Leiden bleef ook lokken en Veere bleef... Zo verhuisde ze heen en terug. Uiteindelijk heeft ze de laatste twintig jaar van haar leven in haar kleine, maar gezellige fat in Haaswijck (Oegstgeest) doorgebracht, temidden van haar boeken en knipsels. Ze wist me daar te verwonderen doordat ze een groot liefhebber van het kijken naar snooker bleek te zijn. Haarfijn legde ze me de ingewikkelde regels van het spel uit. Het was weer een bewijs van haar grenzeloos brede belangstelling.
hans heestermans Met dank aan lic. Dirk Geirnaert |
|