Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2012-2013
(2014)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [2001- ]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Verhandelingen | |
[pagina 11]
| |
Van pool tot pool
| |
[pagina 12]
| |
Vele scheepsjournalen van onze voorouders maken hiervan gewag en uit eigen ervaring kan ik die berichten nu onderschrijven. In 1617 waren Willem Schouten en Jacques Lemaire de eersten die deze wateren bezeilden. Al hun voorgangers hadden gebruik gemaakt van de in 1520 door de Portugese zeevaarder Fernao Magelhães ontdekte en naar hem genoemde Straat die een stuk noordelijker Patagonië doorsnijdt. Omdat Lemaire het monopolie van de Verenigde Oostindische Compagnie, dat gebruik van Straat Magelhães verbood, wilde omzeilen, zochten de zeevaarders een zuidelijkere doorgang. Op zoek daarnaar rondden zij als eersten de kaap die de naam Kaap Hoorn kreeg, naar de havenplaats vanwaar zij in de Republiek waren vertrokken. Het ronden van de Kaap is vervolgens eeuwenlang een problematische, risicovolle en tot de verbeelding sprekende aangelegenheid gebleven. Zo lukte dat kapitein William Bligh, bekend van de muiterij op de Bounty, in 1788 niet. Bligh moest na dertig dagen tevergeefs geprobeerd te hebben de Kaap te ronden, de steven wenden om vervolgens langs Kaap de Goede Hoop naar de Stille Zuidzee te zeilen. Voor het grote publiek kreeg Kaap Hoorn vooral bekendheid door de vermaarde ‘tea clippers’ die in de negentiende eeuw record na record vestigden om zo snel mogelijk de Engelse thuishaven te bereiken en daarbij grote risico's namen.
U vraagt zich misschien af wat iemand bezield om een dergelijk reis richting Zuidpool te ondernemen? Dat zit zo. Ik was eerder met een ander Nederlands zeilschip, de Oosterschelde, al dicht bij de Noordpool geweest. Op en benoorden Spitsbergen om precies te zijn, en ik had daar op Amsterdam eiland en Zeeuwse Uitkijk de restanten van de Hollandse, Zeeuwse en Friese walvis-traankokerijen bezocht. Als je die hebt gezien, dan wil je ook het meest zuidelijke punt waar Nederlandse zeevaarders zijn geweest, aanschouwen. Een afdoende verklaring, ik geef het toe, is het niet want onmiddellijk stelt zich de volgende vraag: waarom dan naar Spitsbergen? Ik heb daar over nagedacht en zonder nu aan diepzinnige psychologische introspectie te doen, kan ik vaststellen dat de fascinatie voor geografische uitersten er bij mij al van jongs af aan in zat. Mijn jeugdliteratuur weerspiegelt dat verlangen naar het opzoeken van onbekende werelden waarbij ik maar in het midden laat of mijn fascinatie er eerst was, waarna ik vervolgens voor boeken koos die daarbij aansloten, of dat het lezen van dergelijke boe- | |
[pagina 13]
| |
ken mijn fascinatie deed ontstaan; vast staat voor mij dat het geschreven woord mijn fantasie gevoed en gestuurd heeft. Een van de boeken die ik verslonden heb, is het boek Van Pool tot Pool van de Zweedse beroepswereldreiziger en schrijver Sven Hedin (1865-1952). Het Rotterdams Nieuwsblad van 20 april 1940 wijdde een artikel aan hem dat opent met de woorden: ‘Ieder kind kent de naam van Sven Hedin. Als ze niet een van zijn boeken hebben gelezen, hebben ze over hem horen vertellen’. Hedin, omstreden vanwege nazi-sympathieen, reisde zelf begin twintigste eeuw door de nog onbekende streken van Centraal-Azië, China en Tibet maar de verhalen in zijn boek Van Pool tot Pool over de eerste poolreizigers intrigeerden mij het meest. En hoewel het mij ergerde dat onze eigen Barentsz. en Heemskerck er niet in voorkwamen, spraken de namen van Shackelton, Scott, Amundsen, Andrée, Peary en Nansen al snel tot mijn verbeelding in hun niet aflatende strijd tegen ijs en kou - in een eindeloze witte wereld waar geen enkele vegetatie het smetteloze maar o zo gevaarlijke sneeuwoppervlak doorbreekt.
De motieven van ontdekkingsreizigers om deze onherbergzame en weinig belovende plekken op de aardbol te betreden zijn uiteenlopend. In de achttiende eeuw, de eeuw van de Verlichting, speelde wetenschappelijke nieuwsgierigheid een rol, vaak ook waren economische en geopolitieke motieven de reden. En was ijdelheid en zucht naar roem de drijfveer. Evident economisch gedreven was de walvis- en robbenvangst die in het noorden in de zeventiende en achttiende eeuw vanuit Westeuropa werd bedreven. Op Amsterdam-eiland en elders op Spitsbergen werden traankokerijen gebouwd om de walvissen te verwerken. Toen door de intensieve jacht de Groenlandse walvis rond Spitsbergen was uitgeroeid, verplaatsten de jagers zich naar het westen en de rand van het pakijs. Menig schip raakte beklemd in het drijfijs en wonderbaarlijke reddingen leverden evenzovele spannende reisverhalen op. In de tweede helft van de achttiende eeuw en in de negentiende eeuw sloten walvisjagers vanuit de jonge Verenigde Staten zich aan en toog men ook naar de nog ongerepte Zuidelijke Oceanen. Het leverde naast traan inspiratie op voor schrijvers die de op zichzelf al vaak ijzingwekkende verhalen als inspiratiebron gebruikten. Moby Dick or the Whale van Herman Melville staat daarbij op eenzame hoogte. Tientallen navertellingen, verfilmingen en zelfs een musical in 1990 droegen sinds het verschijnen van het boek in 1851 bij | |
[pagina 14]
| |
aan zijn onsterfelijkheid. En onlangs was ‘Moby Dick’ als theatermuziekstuk te zien in de Amsterdamse Schouwburg! Tegelijk met de walvisjagers trokken in de negentiende eeuw Amerikaanse, Engelse, Franse, Skandinavische en Russische ontdekkers naar de beide poolgebieden om er hun nationale vlaggen te kunnen plaatsen. In het laatste kwart van de eeuw ontstond een ware race om de laatste witte vlekken op het continent in te vullen en in bezit te nemen. Kranten loofden prijzen uit voor degenen die als eerste een van de polen bereikten en ze berichtten uitvoerig over de wederwaardigheden van de helden. Na het bereiken van beide polen (in 1909 de Noordpool en in 1913 de Zuidpool) vlakte de journalistieke belangstelling af maar de geopolitieke en wetenschappelijke belangstelling bleef en is de laatste decennia zeker niet afgenomen door vraagstukken als de opwarming van de aarde en de uitputting van grondstoffen.
Van de eerste onderzoekers-avonturiers vinden we ter plekke niet veel terug. Een enkel scheepswrak, verlaten winteronderkomens, resten van traanovens. Land- en zeekaarten verraden meer van de aanwezigheid van de mens. In het Noordpoolgebied zijn Nederlanders van oudsher goed op zee- en landkaarten vertegenwoordigd. De gedwongen overwintering op Nova Zembla van Barentsz. en Heemskerck was de eerste in het arctisch gebied. Het succesvolle journaal van Gerrit de Veer, dat vele vertalingen en drukken kent en voor veel latere auteurs een inspiratiebron was, zorgde ervoor dat de herinnering daaraan niet vervaagde. Hendrik Tollens onnavolgbare gedicht ‘Tafereel van de Overwintering der Hollanders op Nova Zembla’ is daarbij een hoogtepunt. Talloze mensen kenden na het verschijnen delen er van uit het hoofd. Hij zette de toon in de negentiende-eeuwse overwinteringsliteratuur in Nederland.Ga naar eindnoot1. De ‘poolpoëzie’ leende zich bij uitstek voor het volwassen publiek met vertolkers als J.F. Helmers en C.G. Withuys. De literatuur daarentegen richtte zich vooral op de jeugd; er zaten immers veel opvoedkundige thema's in. Wat jeugdboeken betreft was P. Louwers succesvol met Kloek volk met kloeken moed, of de Overwintering op Nova Zembla (1873) waarin naast chirurgijn Hans Vos als verteller een scheepsjongen de hoofdrol speelt. Deze figuur groeide uit tot een rolmodel voor de Nederlandse jeugd. J.H. van Balen stelde de scheepsjongen centraal in zijn boek dat in 1883 uitkwam, De Scheepsjongen van Willem Barends. Tien jaar eerder waren overigens op Nova Zembla de eerste resten van het | |
[pagina 15]
| |
Behouden Huys ontdekt en naar Nederland teruggekeerd. Toch was de feitelijke belangstelling voor het Noordpoolgebied in Nederland tanende en werd de aanwezigheid daar onderdeel van een roemrucht verleden. Eind negentiende eeuw is nog wel door een Comité voor de IJszeevaart geld ingezameld waarmee een zeilschoener met de naam Willem Barentsz. werd uitgerust. Het schip maakte onder commando van L.R. Kooleman Beijnen tussen 1878 en 1884 zeven reizen naar de noordelijke ijszeeën. Daarbij werden op bepaalde punten gedenkstenen geplaatst die de Nederlandse presentie van weleer blijvend moesten markeren. De schilder Louis Apol die in 1880 mee aan boord was, schetste en schilderde het ruige, onherbergzame en verlaten landschap. Na terugkomst vervaardigde hij er in 1896 een heus panorama van. Het Panorama van Nova Zembla trok tien jaar lang in het zogenaamde Panoramagebouw aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam vele bezoekers. Zelf ben ik nog opgegroeid met A.D. Hildebrand De Helden van Nova Zembla en de schoolplaat van J.H. Isings. Nu heeft de film zich bij het boek gevoegd. De 3D film ‘Het Behouden Huys’ met de Friese ster Doutzen Kroes als dochter van dominee Petrus Plancius moet de avonturen in het ijs voor het huidige publiek levend houden. Zo blijven Barendsz. en de Noordpool een rol spelen in het Nederlandse historische geheugen. Ook in het nieuwe Rijksmuseum zijn de resten van het Behouden Huys weer geëxposeerd, inclusief de klok die bleef stilstaan omdat het zo koud was dat de olie in het uurwerk bevroor. Voor Simon Schama vormden de mutsen van op Spitsbergen begraven walvisjagers een van de hoogtepunten van de nieuwe inrichting.Ga naar eindnoot2. Aan verdere exploratie van het Noordpoolgebied en aan de race om de Noordpool zelf hebben geen Nederlanders deelgenomen. Het waren Engelsen, Skandinaviërs, Amerikanen en Russen die de onbekende gebieden in kaart brachten. Mannen als de Zweed Salomon Andrée die eind negentiende eeuw met twee companen Nils Strindberg en Knut Fraenkel per luchtballon over de pool wilde varen. De luchtballon was in die tijd nog een nieuw fenomeen en vluchten langer dan een enkel dagdeel werden er nog niet mee ondernomen. Maar Andrée geloofde in de toekomst en nieuwe technieken. Op 11 juli 1897 vertrok hij van Danske øya, precies op de plek waar de zeventiende-eeuwse Harlinger traanovens hadden gestaan tegenover Smeerenburg. Ver is Andrée niet gekomen. Na 65 uur - een wereldrecord voor die tijd - stortte hij neer. Andrée en zijn twee begeleiders sloegen op het ijs een kamp op en besloten te proberen | |
[pagina 16]
| |
terug te keren naar de bewoonde wereld. Zonder succes. In 1930 werden hun lijken bij toeval op Vitøya ontdekt. De teruggevonden dagboeken van Andrée werden in 1931 gepubliceerd.Ga naar eindnoot3. Daarin zijn ook alle foto's die werden gevonden met de originele dagboeken, opgenomen. Het drama vormde de inspiratiebron voor het boek The Ice balloon van Alec Wilkinson, dat vorig jaar (2012) verscheen. Deze eerste ontdekkers-avonturiers waren ware volkshelden, waarover de kranten dagelijks verslag deden. Ze werden vereerd en ontvangen aan koninklijke hoven. Fridtjof Nansen die op ski's de pool probeerde te bereiken en Roald Amundsen die zowel de Noordoostelijke als de Noordwestelijk doorvaart als eerste doorvoer, waren rolmodellen voor de inwoners van de jonge Noorse staat. In de race om de Noordpool moest Amundsen de omstreden Amerikaan Robert Peary uiteindelijk voor laten gaan, maar aan de Zuidpool zou hij zijn revanche halen. Hoewel een groot aantal van de originele Nederlandse benamingen op land- en zeekaarten in de loop der tijd zijn vervangen, herinneren nog vele, soms verbasterde benamingen aan de Hollandse aanwezigheid in het Noordpoolgebied: Smerenburg fjord, Amsterdamøya, Mosselbukta, Liefde fjord, Wijdefjord, Hinlopenstraat, Barentsøya, Stormbukta, Ny-Friesland, Kwadehoken. En natuurlijk de Barentszee en Spitsbergen.
Richten we nu de blik op Antarctica. Daar herinneren vrijwel nergens geografische benamingen aan Nederlandse activiteiten. Dat is ook niet vreemd. Veel zuidelijker dan Kaap Hoorn zijn Nederlandse ontdekkers nauwelijks geweest en van een substantiële bijdrage aan het in kaart brengen van het antarctisch schiereiland is geen sprake. Aanvankelijk, in de achttiende eeuw, waren het de reeds eerder genoemde Amerikaanse, Engelse en Skandinavische walvisvaarders die de zuidelijke poolzeeën bevoeren. Op het vasteland kwamen zij nauwelijks maar zij zochten beschutting in de baaien van eilanden voor de kust om te schuilen voor storm, of om reparaties te verrichten. En op enkele plaatsen ontstonden tijdelijke nederzettingen waar de walvissen geslacht en verwerkt werden tot olie. Geen geliefde plaatsen als we naar de benamingen op de kaart kijken. Desolation Island, Deception Island, Cape Disappointment, plaatsen die hun naam eer aandoen. Kaal en koud, uitgestorven, op pinguin- of zeehondenkolonies na. Het einde van de wereld. Laatstgenoemde naam, Cape Disappointment, werd overigens gegeven door James Cook in 1775 die op zoek was naar het Zuidland en bijzonder teleurge- | |
[pagina 17]
| |
steld was toen het land dat hij in zicht kreeg, een eiland bleek te zijn. Kaarten zijn fascinerende documenten. Je kunt ze uren lang bestuderen en je verwonderen over de opschriften en namen die er op zijn weergegeven. Benamingen op kaarten zijn als de toppen van ijsbergen. Je ziet alleen de toppen boven water uitsteken maar onder iedere top gaat een grote massa geschiedenis schuil. Op Antarctica is het overgrote deel van de benamingen engelstalig. Dat komt omdat Engelsen al vroeg in de negentiende eeuw systematisch probeerden het kustgebied in kaart te brengen. Zo dankt de enorme Ross Sea zijn naam aan James Clark Ross die met de schepen Erebus en de Terror in 1839 dit gebied in kaart bracht en van benamingen voorzag. Daarbij liet hij het niet. Op Possesion Island bij voorbeeld plaatste hij een Engelse vlag en hij nam het gebied in bezit voor de Engelse kroon. Het claimen van gebieden is overigens een, zij het niet exclusieve, Engelse gewoonte. Grahamland dat in 1831 door James Briscoe werd ontdekt, werd nog in 1908 tot een Britse kroonkolonie verheven. En wie nu voet zet op het antarctisch schiereiland wordt regelmatig geconfronteerd met borden die de bezoeker er op wijzen dat zij Brits kroondomein betreden. Waar Engelsen zijn, zijn ook altijd Fransen te vinden. D'Urville Land, nu deel van Les Terres Australes et Arctique françaises, Joinville Island en Adélie Island danken hun naam aan de Franse zeeofficier Jules Sebastian Dumont d'Urville. Hij was commandant van de Coquille in de expeditie van Louis Isidore Duperrey die tussen 1822 en 1826 het Zuidpoolgebied bezocht. Adélie, de naam van een pinguinsoort, was de naam van zijn vrouw. Tegenwoordig wordt haar naam op zijn engels als Adèllie uitgesproken waardoor niemand de Franse herkomst meer herkent. D'Urville deed overigens in 1820 op het Grieks eiland Melos een ontdekking van een geheel andere aard, hij ontdekte daar de Aphrodite van Melos, beter bekend als de Venus van Milo. Hoewel de Engelsen enorm veel energie hebben gestoken in de ontdekking en cartering van Antarctica, hebben ze de momenten waar het echt om gaat gemist. De eer om als ontdekker van Antarctica geboekstaafd te zijn, gaat namelijk uit naar een Rus met een Duitse naam: Fabian Gottlieb von Bellinghausen. Hij zette geen voet aan wal maar heeft in 1819 het vasteland van Antarctica op 10 mijl afstand gezien. Peter I eiland en Alexander-eiland herinneren aan zijn reis en de Von Bellinghausen Zee is later naar hem genoemd. | |
[pagina 18]
| |
En de andere hoofdprijs, het bereiken van de Zuidpool zelf, werd in 1911-1912 uiteindelijk beslecht in het voordeel van de Noor Roald Amundsen. Dat is zuur voor de Engelsen. Engelsen zijn soms slechte verliezers, in die zin dat zij op onnavolgbare wijze van hun verliezers altijd helden weten te maken die vervolgens de overwinnaars in de schaduw stellen. Amundsen is een droog historisch feit, de dramatische dodelijke poging van Robert Falcon Scott steelt de show en inspireert nog steeds Engelse filmmakers en schrijvers. Amundsen wordt daarbij verzwegen of speelt een bijrol als een beetje geniepige persoon - hij deed het aanvankelijk voorkomen of hij op weg was naar de Noordpool. Of neem Ernest Shackelton. Shackelton bereikte twee keer zijn doel niet. In 1909 moest hij op 150 kilometer verwijderd van de Zuidpool omkeren en een latere poging om als eerste Antarctica over te steken mislukte eveneens. Hij liep vast in het ijs al voor hij het vasteland van Antarctica bereikte, verloor vervolgens zijn schip en belandde met zijn mannen op een afbrokkelende ijsschots. Een complete mislukking dus maar nu volgt het heroïsche hoofdstuk. Hij bereikte met zijn roeiboten het 250 kilometer verder gelegen Elephant Island en ging vandaar met één roeiboot hulp halen op het 1000 kilometer verder weg gelegen South Georgia. Daar aangekomen keerde hij terug om de rest van zijn manschappen die waren achtergebleven op Elephant Island op te halen. Inderdaad een huzarenstukje. Het zijn verhalen die niet alleen het Engelse publiek nog steeds in volvoering brengen.
Op de kaart van Antarctica zijn, zoals ik al opmerkte, weinig Nederlandse benamingen te vinden. Maar ze zijn er wel. De enige mij bekende benamingen zijn Wilhelmina Bay en een berg Friesland.Ga naar eindnoot4. De eerstgenoemde benaming hebben we te danken aan een van onze zuiderburen, Adrien Victor Joseph de Gerlache de Gomery. Waren in het arctisch gebied Hollanders de eerste overwinteraars, nu was het een Belg die als eerste op het antarctisch gebied overwinterde. Ook noodgedwongen overigens. In 1898 raakte De Gerlache met zijn schip Belgica vast in het ijs op de westkust van het antarctisch schiereiland en pas in de navolgende zomer wist hij vrij te komen. De expeditie van De Gerlache verkende de westkust van het antarctisch schiereiland dat zich als een wormvormig aanhangsel aan het immense continent het verst noordwaarts uitstrekt naar de zuidpunt van Zuid-Amerika. In het gebied herinneren verder vele Belgische namen zoals Brabant eiland en Anvers eiland aan zijn verblijf. Terug in | |
[pagina 19]
| |
België legde hij zijn belevenissen vast in Quinze mois dans l'Antarctique dat bekroond werd door de Académie Française. Hierin onderbouwt hij de naamgeving aan Wilhelmina. ‘La terre de Danco présente ici une échancrure que nous avons baptisée du nom de baie de la Reine Wilhelmina en souvenir de la gracieuse attentation qu'eut pour nous au départ le Gouvernement néerlandais’.Ga naar eindnoot5. In Ushuaia staat een borstbeeld van De Gerlache dat herinnert aan zijn verkenning van het Antarctisch schiereiland (afb. 2). Wij Nederlanders moeten ons troosten met de benaming van de ongenaakbare Kaap Hoorn, die wereldwijd misschien wel het meest van al tot de verbeelding spreekt. 2. Borstbeeld van de Belgische poolreiziger Adrien Victor Joseph de Gerlache de Goméry in Ushuaia, Argentinië. (foto auteur)
|
|