geraakt in een discussie over de interpretatie van het beschikbare materiaal. Als u zelfs maar één onbekende autografische snipper van Spinoza vindt, bent u een echte geluksvogel en kunt u de inhoud onder tromgeroffel publiceren. Van Grotius' hand rusten echter in de archieven nog allerlei bronnen die ten onrechte verwaarloosd worden. Er is een praktisch onleesbaar dagboek van zijn Engelse reis, er zijn vele honderden paparassen met tijdens de studie opgetekende leesvruchten, en er zijn ambtelijke memoranda. De stukken van de strafprocessen waarin hij optrad als openbaar aanklager namens het Hof van Holland, wachten nog steeds geduldig op een systematische bestudering. Naar de papieren die hij als pensionaris van Rotterdam tijdens de Bestandstwisten bijeenbracht, is nog nauwelijks gekeken. Intussen produceert de geschiedschrijving over recht, letteren, godsdienst en politiek van de Gouden Eeuw een brede stroom secundaire literatuur die voor een eenvoudige Grotius-adept niet is bij te houden. Hij zet zich aan de oever neer en ziet het water voorbij kolken. Hoe moet hij voorkomen dat hij kopje ondergaat wanneer hij van wal steekt?
Gelukkig is de biografie een vrij genre. De schrijver kan het levensverhaal van zijn held naar eigen inzicht inrichten. De selectie van de bronnen staat hem vrij, evenals de opbouw en redactie van het verhaal. Hij mag zijn gang gaan, als hij zijn werkwijze in de verantwoording maar precies uitlegt en als hij zich maar consequent houdt aan de regels die hij voor zichzelf heeft vastgesteld. Vervolgens moet hij proberen zijn plan uit te voeren zonder dat hij in tegenspraak komt met feiten en inzichten die door een ander uit de bronnen opgedolven kunnen worden. Deze laatste doelstelling is een onuitvoerbaar ideaal. Zij impliceert meteen de voorlopigheid van mijn biografie, want voor Grotius geldt immers dat het bronnenmateriaal heel divers, rijk en vaak moeilijk toegankelijk is. Als ik nu mijn langdurige bemoeienis met de bewogen levensloop van Hollands beroemdste balling moet typeren, dan houd ik het bij een simpele vaststelling: naarmate het schrijfproces vorderde, kostte het me steeds meer moeite de ijverig vergaarde gegevens in een duidelijke en evenwichtige structuur te presenteren. Of ik daarin geslaagd ben, laat ik hier wijselijk in het midden, maar ik weet zeker dat er ooit een biograaf zal opstaan die mijn beeld aan scherven gooit.
In het besef dat het werk nooit af is, heb ik zelf ondertussen niet stilgezeten. Ik heb me verdiept in Grotius' standaardwerk over het oorlogsrecht, De iure belli ac pacis, om aan de hand van de werkelijk onuitputte-