| |
| |
| |
Verhandelingen
| |
| |
De kunst van het mooie kinderen krijgen
Jaarrede door de voorzitter, Mr. F.W. Kist
De mens is de kroon op de schepping. Om die representatieve rol met verve te kunnen vervullen, zou de mens eigenlijk over een navenant fraai uiterlijk moeten beschikken. Doet hij dat ook? Wie dezer dagen op het strand om zich heen kijkt, zal de neiging hebben deze vraag ontkennend te beantwoorden. Esthetisch gesproken, valt de mens tegen - en wel harder tegen naarmate er meer van hem te zien is. Hij stelt het meest teleur op het afgezonderde deel van het strand waar de kleren helemaal uit mogen. Wie daar rondkijkt ontkomt niet aan de gedachte dat een ballotagecommissie hier nuttig werk zou kunnen verrichten. De natuur selecteert niet; blijkbaar bedoelt zij dat aan ons over te laten.
Wie esthetische eisen aan de mens stelt, bevindt zich, historisch gezien, in goed gezelschap. Socrates meende al dat lelijkheid van uiterlijk kon leiden tot lelijkheid van geest. Plato spreekt over de schoonheid van mensen als ‘een voorrecht der natuur’ en Aristoteles vond zelfs dat de schonen der aarde het recht om te bevelen toekomt. Montaigne vatte dat alles nog eens samen in de uitspraak dat de schoonheid gezag geeft, ons verstand betovert en ons bevooroordeeld maakt. Dat was overigens al veel eerder aangetoond door de Griekse courtisane Phrynè die als verdachte in een strafproces de rechters tot vrijspraak wist te bewegen door in de rechtszaal haar gewaad open te slaan en hen te tonen hoe fraai zij was gebouwd. Het is een methode waarmee een vrouwelijke verdachte in onze tijd waarschijnlijk geen resultaat meer zou boeken, al zijn bij mijn weten onze rechters op dit punt al een tijd lang niet meer getest.
Kan er iets worden gedaan aan de schoonheid van mensen zonder dat wij meteen in handen van de plastische chirurg vallen? Dat kan wel, maar dan moeten we er vroeg bij zijn. Een oplossing die veel minder belastend is dan de plastische chirurgie - en ook nog goedkoper - is meteen al met mooie kinderen te beginnen. Dat willen we ook allemaal graag, maar hoe moeten we dan te werk gaan? Daar zijn in de loop der tijden talrijke handleidingen over geschreven.
Zo vinden wij in de bibliotheek van onze Maatschappij onder aanvraagnummer 1204 h 27 een in 1722 verschenen dichtwerk van de dichter en schrijver Pieter le Clercq, dat Huwlyks Mintafereel heet. Het gaat over kinderen krijgen en over hoe je dat zo moet inrichten dat het mooie
| |
| |
kinderen worden. Hij geeft in zijn voorwoord toe dat hij het niet allemaal zelf heeft bedacht, maar dat zijn boek een bewerking is van een Franse tekst uit de zeventiende eeuw. Van de andere schrijvers die al eerder over dit onderwerp hebben geschreven, noemt hij ook Jacob Cats en de arts Johan van Beverwyck. Hij schrijft dus staande op de schouders van wijze, deels Nederlandse, voorgangers.
Is deze Pieter le Clercq deskundig op dit gebied? Nauwelijks. In de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren wordt hij een dichter en vertaler genoemd die ‘als geletterde niet onvoordelig bekend staat’. Hij vertaalde onder andere De Engelse Spectator van Steele, The tale of a tub van Swift en Fielding's Tom Jones. Hij ontpopte zich ook als geschiedschrijver en publiceerde een Geschiedenis der Verenigde Nederlanden. Bij zijn eigen werk vinden wij wel een paar publicaties die althans in de richting gaan van het thema min en mooie kinderen dat hij in Huwlyks Mintafereel behandelt, namelijk een Minnelierzang aan Zelinde en Raad-gevingen van een aansienlijke Man aan zijne Dochters. Een expert is hij kennelijk niet, hij is hoogstens een leek met belangstelling. Hij zelf noemt het onderwerp van zijn boek ‘de kinderteelt’. Dat is voor 1722 een gewaagde term. Het woord ‘teelt’ is een stuk explicieter dan de meer verhullende term ‘kinderbouw’ die honderd jaar eerder Jacob Westerbaen nog in een gedicht gebruikte. Al was ook Westerbaen bepaald niet preuts, want hij lichtte zijn lezers in dit gedicht niet alleen voor, hij spoorde hen ook aan, getuige de enthousiaste oproep die wij in een van zijn minnedichten aantreffen: Het bruyloftsbed is ree, valt aan de kinder-bouw.
Een boek over de techniek van de kinderteelt kan natuurlijk de verkeerde lezers aantrekken. In een van de lofdichten die voorin het boek ter aanbeveling zijn afgedrukt, spreekt de geleerde David van Hoogstraten dan ook bij voorbaat een bestraffend woord tot al diegenen die het boek op grond van dubieuze motieven inkijken, ‘al wie’, zoals hij het streng formuleert, ‘vervoert door dartelheit hier voedsel voor uw ontucht zoekt te visschen’. We mogen aannemen dat na het lezen van deze waarschuwing heel wat mensen het boek onmiddellijk hebben aangeschaft. Gelukkig is de dichtvorm, waarin Le Clercq dit boek heeft geschreven, bij uitstek geschikt voor het verhullen van passages die anders al te gênant zouden uitvallen en van biologische bijzonderheden die anders te cru zouden klinken. Barokke woorden en bloemrijke vergelijkingen zorgen er voor dat de tekst niet te aanstotelijk voor de eerbaarheid wordt. Zelfs als degenen over wier teelt dit boek gaat, het onverhoopt in
| |
| |
handen zouden krijgen, zouden zij er gelukkig, dankzij de buitengewoon ingewikkelde beeldspraak, weinig van begrijpen. Le Clercq gebruikt de poëzie, zou je kunnen zeggen, zoals onze ouders vroeger het Frans gebruikten, namelijk voor alle mededelingen die niet voor kinderoren zijn bestemd.
Zijn voorwoord begint met duizend excuses. Hij verzekert de lezer dat hij dit delicate onderwerp niet zelf heeft bedacht, maar dat het hem is aangedragen - en wijst ook nog een keer op het precedent van Cats en Beverwyck. Hij erkent bovendien dat hem verweten kan worden dat dit uiteraard alleen voor gehuwden bedoelde boek in handen van jongeren kan komen. Hij brengt daar tegenin dat er overal boeken over de anatomie van de voortplanting te koop liggen waarvan het nog veel ongewenster is dat zij in handen van die jongeren zouden komen. Last but not least verontschuldigt hij zich voor het feit dat hij zelf ongehuwd is. Wij begrijpen hieruit dat in het jaar 1722 een ongehuwde eigenlijk niet geacht wordt iets over dit onderwerp te weten - laat staan daarover iets mee te delen. Ook in dit opzicht staat hij trouwens niet alleen, want de schrijver van de oorspronkelijke tekst, waarvan dit een bewerking is, was eveneens ongehuwd - en nog wel een geestelijke. We hebben hier dus te maken met twee ongehuwden, een dichter en een vertaler, die richtlijnen geven voor het krijgen van kinderen. Dat doet denken aan wat Wim Kan destijds zei over de strikte voorschriften die de katholieke geestelijkheid gaf inzake geboortebeperking: als je de sport niet beoefent, moet je je ook niet met de regels bemoeien.
Voordat we gaan kijken welke adviezen Le Clercq nu in concreto voor jonggehuwden in petto heeft, eerst een paar woorden over het oorspronkelijke werk. Dat is een gedicht in het Latijn van de hand van de Franse arts en dichter - en later dus ook geestelijke - Claude Quillet, dat in 1655 verscheen met de titel ‘Callipaedia, seu de pulchrae prolis habendae ratione’, Callipaedie of de kunst van het mooie kinderen krijgen. Het verscheen voor het eerst in Leiden, vermoedelijk omdat de dichter, zoals toen veel voorkwam, publicatie in Frankrijk te riskant vond. Waarom was dat te riskant? Dat kan verschillende redenen hebben gehad. In de eerste plaats natuurlijk het delicate onderwerp. Misschien wel te delicaat. Ten tweede het feit dat hij zijn betoog ook een politieke draai geeft en het huwelijk vergelijkt met verbintenissen tussen mogendheden. Uit de allianties die Frankrijk met andere landen is aangegaan, is volgens hem niets dan kwaads voortgekomen - en dus allerminst mooie kinderen. Dit soort
| |
| |
hooggerichte kritiek kon een Fransman toen inderdaad het beste in het buitenland en onder pseudoniem laten verschijnen.
Wat moeten wij nu van Le Clercq doen om mooie kinderen te krijgen? Het eerste advies valt in zoverre tegen dat wij dat ook wel zelf hadden kunnen bedenken: ‘nooit de huwelykskoets betreden met gebrekkelyke leden’. Die koets, licht hij toe, hoort immers hoofdzakelijk de jeugd toe. Je moet er niet te oud voor zijn. Maar, pas op, ook niet te jong. Er is ook een ondergrens. Meisjes moeten er niet vóór hun twaalfde jaar aan beginnen en voor jongens geldt de nog iets strengere eis dat er al wol aan de kin moet zitten. En dan het derde (evenmin sterk verrassende) advies: je moet er als ouders liefst ook al goed uitzien.
Welke ouders zijn er zelf al mooi? Wel, schrijft Le Clercq, in elk geval niet die in de tropen. Daar zijn volgens hem de mensen zelfs heel weinig aantrekkelijk, ontsierd namelijk door ‘groove lippen in 't aapenaangezicht.’ We zien aan deze woorden dat schrijvers in die dagen nog niet werden gehinderd door de politieke correctheid zoals wij die nu kennen. Hij maakt het wel een paar regels verder weer een beetje goed, want ook de inwoners van de zeer koude streken komen er bij hem niet goed af. Zij zijn grof, lomp, lelijk, log van aard en koel, gelyk hun ys. De bewoners van de tussenliggende gebieden dan, bijvoorbeeld de Arabieren? Je zou het denken, zegt Le Clercq als niet het tegendeel op hun lichaam was te lezen, dat immers bruin en geel geblakerd is. Nee, in die landen woont de schoonheid ook niet.
Langzaam zoomt hij in op het gebied waar je naar zijn mening de schoonheid wel kunt aantreffen. De eerste prijs blijkt te gaan naar de Fransen - vooral de vrouwen. In een lofzang die enkele pagina's lang is, bezingt hij hun aantrekkelijkheden. Het zijn er vele, zelfs als men niet die aantrekkelijkheden meetelt die, zoals hij het beschaafd uitdrukt, ‘voor dartelijke ogen verborgen blijven’. Ook voor de Franse mannen en jongens geldt overigens dat zij knap zijn. De schrijver gaat niet zover dat hij ook aan hen een lofdicht wijdt, maar, is de teneur van zijn betoog, in de kinderteelt is er met hen heel goed te werken.
De Fransen staan dus aan de top. Aan die uitverkiezing is misschien niet vreemd dat deze verhandeling oorspronkelijk door een Fransman is geschreven. Die toppositie van de Fransen maakte het boek natuurlijk minder geschikt voor de Nederlandse markt. Om dat te verhelpen heeft de vertaler zich een kleine vrijheid veroorloofd. Hij heeft - afwijkend van
| |
| |
de Franse tekst - ook de Nederlanders toegevoegd aan het lijstje van aantrekkelijke volken. Zoals het er nu staat, zijn in de versie van Le Clercq ook in ons land de vrouwen mooi, blank en fris van kleur, en de mannen knap genoeg om het bouwwerk zonder aarzeling mee aan te vatten.
Het belangrijkste is dus dat men werkt met goed materiaal. De grootste vergissing die men kan maken is dan ook dat men uit financiële overwegingen de eis van goed uitziende ouders laat vallen. Bij een vrouw die uit berekening aan een rijke lelijkerd wordt uitgehuwelijkt, is het gevaar van minder geslaagde kinderen acuut. Al lost in de praktijk ook dit probleem dikwijls zichzelf op. Wat men immers in zo'n geval veel ziet, is dat het ene kind verdacht veel op een huisvriend lijkt en een ander kind wonderlijk veel op de stalknecht.
Als we de beeldspraak ‘kinderbouw’ even vasthouden, dan heeft Le Clercq het tot dusver voornamelijk over de bouwers gehad en over de voorwaarden waaraan die moeten voldoen. Nu komt hij toe aan de bouw zelf. Immers, ‘Het jonge paar, nu in den echten band geslaagen, verlangt naar 't heuglyk dons’. De eerste regel is dat de bouw nooit mag worden begonnen met een volle maag. Met als logisch daaruit voortvloeiende regel dat de mooiste kinderen hun oorsprong in de ochtendstond dienen te hebben, als alle spijzen al volledig verteerd zijn. Buiten het vroege ochtenduur is er een sterk verhoogde kans op wat Le Clercq noemt verbroddeling van het werk. Hij geeft hier het klassieke voorbeeld bij van Vulcanus die door Jupiter bij Juno werd verwekt toen de zon al hoog aan de hemel stond en die zo lelijk was dat zijn moeder vlak na zijn geboorte al van hem af probeerde te komen.
Dan komen we aan de sterren en planeten. Die staan er niet voor niets. Hun stand beïnvloedt alles en dus ook het ongeboren kind. Zo kan bijvoorbeeld het kind dat in het teken van de ram wordt geteeld, krom worden en een zwak lichaam ontwikkelen met een grove huid, scheve benen en een te lange hals. Ook van de invloed der Plejaden is weinig goeds te verwachten - om niet te spreken van die van de Stier, die kan leiden tot een dikke korte hals, opengesperde neusgaten, een laag en breed voorhoofd en, alsof dat alles nog niet genoeg is, tot rood haar. Kortom, de zorgzame vader in spe doet er goed aan de sterrenkalender bij de hand te houden en te bestuderen voor hij tot actie overgaat.
Goed, we zijn nu op weg naar een mooi kind. Maar wat als iemand ook nog liever een zoon wil dan een dochter? De man die een zoon wil, zegt Le Clercq, moet in de eerste plaats goed eten. En goede wijnen drinken.
| |
| |
Hij maakt van de gelegenheid gebruik om in dit verband speciale aandacht te vragen voor de rijnwijnen en de bourgognes. Zelfs bij het gebruik daarvan blijft het echter belangrijk dat de vrouw minder drinkt dan de man en dat geen van beiden vooraf te veel drinkt. Wie op een zoon mikt, doet er bovendien goed aan het liefdespel niet te veel herhalen. Laat het liefst bij één keer. Bij die ene keer moet er wel ampel tijd uitgetrokken worden om, zoals het er ongegeneerd staat, tot volle gloed te komen. Zonder een hoge graad van overgave zou het wel eens een minder gelukte jongen kunnen worden - of zelfs toch een meisje. Als bewijs dat goed gelukte kinderen alleen in ‘volle gloed’ kunnen worden geteeld, voert hij aan dat kinderen van kamergeleerden dikwijls miezerig uitvallen, terwijl bastaarden er altijd stralend uitzien. Kortom, luidt de conclusie, je ziet onmiddellijk of een kind voortkomt uit liefde of alleen maar uit echtelijk plichtsbesef.
Hiermee hebben we de bouwvoorschriften zelf achter de rug. Wel volgen er nog een paar adviezen voor de vrouw die nu in verwachting is geraakt. In de eerste plaats moet zij in de daarop volgende tijd alle schrik vermijden. Dat betekent in de eerste plaats wegblijven bij alle dingen die lelijk zijn. De aanblik daarvan kan een nadelig effect hebben op de nog gevoelige ongeboren vrucht. De aanstaande moeder dient zich op mooie dingen te concentreren, een landschap of portretten van aanvallige personages, zoals een Adonis of een Venus die uit haar schelp oprijst. Welke mooie dingen het zijn komt er niet zo op aan, als zij maar wegkijkt van alles wat verstorend kan werken. Wat in elk geval vermeden moet worden, is de aanblik van bejaarden, die immers gekenmerkt worden door een besneeuwde kruin en bevroren aderen, gebreken die bij een te langdurige aanblik van deze oudjes wel eens het ongeboren kind zouden kunnen binnensluipen.
Eigenlijk is het thema van Huwlyks Mintafereel gewoon wat wij tegenwoordig eugenetica noemen, het streven naar de verbetering van de menselijke soort door selectie. Deze al oude wetenschap - oud omdat Plato al in De Republiek een verhandeling opnam over het selectief kweken van mensen - kreeg in de tweede wereldoorlog een slechte naam en is daarvan nooit helemaal hersteld. Wel leeft nog - of weer - de wens het geslacht van het kind te bepalen. We zien dit vooral in China, waar men in principe maar één kind mag hebben. De voorkeur gaat daar massaal uit naar het krijgen van zoons. Als er een meisje dreigt, wordt er dikwijls zelfs ingegrepen. Demografisch uitgedrukt is het nu al zo dat in het jaar
| |
| |
2020 veertig miljoen Chinese jonge mannen noodgedwongen vrijgezel zullen moeten blijven. Weinig Chinezen schijnen er bij stil te staan dat zij op deze manier met uitsterving worden bedreigd. Kennelijk is daar het uitgangspunt dat ánderen de dochters maar moeten krijgen. Het is de Chinese variant van het standpunt dat we in het westen vaak zien, dat ánderen het asielzoekerscentrum maar naast zich moeten krijgen.
Voor de eveneens nog steeds algemeen gekoesterde wens liefst mooie kinderen te krijgen, is nog altijd geen definitief recept gevonden. De oude waarheid dat je moet beginnen met mooie ouders, blijft waar, maar we zeggen dat liever niet meer hardop. We blijven ook zitten met de paradox dat van eugenetisch standpunt uit gezien de liefde eigenlijk niet blind zou mogen zijn, maar dat we vanuit romantisch oogpunt gezien het juist mooi vinden dat zij het wel is.
Het zal niemand ontgaan dat mooie kinderen overal een voorkeursbehandeling krijgen, ook van hun eigen ouders. Een paar jaar geleden bestudeerde een team van de University of Alberta het gedrag van ouders bij een supermarkt. Met name werd nagegaan hoe zorgvuldig die ouders met hun meegenomen kinderen omgingen. Wat bleek was dat van de meer aantrekkelijke kinderen dertien procent door hun moeder zorgvuldig in het winkelkarretje werden vastgegespt zodat zij daar niet uit zouden vallen, terwijl de moeders van minder knap uitgevallen kinderen dat slechts in vier procent van de gevallen met hun kind deden. Bij de vaders bleek dat verschil nog groter te zijn. Zij gespten twaalf procent van de mooie kindjes vast en van de lelijke nakomelingen geen één. Dat liegt er dus niet om.
Van de vroegere recepten voor het krijgen van mooie kinderen heeft vooral het geloof dat vrouwen in verwachting moeten oppassen met wat zij op hun netvlies opvangen, een lange staat van dienst. Constantijn Huygens beschrijft al hoe blij hij was dat zijn zoon Christiaan een gezond kind bleek, ondanks het feit dat zijn moeder kort voor de geboorte nog op straat een monstrueus uitziende jongen was tegengekomen. In 1930 vermeldt het boek Nederlandse Volkskunde van J. Schrijnen nog steeds het voorschrift de aanblik van kreupelen en roodharigen, het zogenaamde verzien, te vermijden. En in 1940 lezen wij nog in Kwakzalverij, bijgeloof en geneeskunst van H.J.W. Droogleever Fortuin dat veel aanstaande moeders om een mooi dochtertje te krijgen het portret van een filmster naast hun bed hangen.
Het is heel goed mogelijk dat er ook nu nog aanstaande moeders zijn
| |
| |
die op dit punt liever het zekere voor het onzekere nemen en nog steeds proberen in de maanden van blijde verwachting zoveel mogelijk mooie dingen te zien. Zij hebben het geluk dat dit Rembrandtjaar met zijn vele tentoongestelde meesterwerken hun daar ruimschoots de gelegenheid toe geeft. Dit zou dus kunnen betekenen dat wij aan de vooravond staan van een landelijke golf van goed gelukte kinderen. De invloed van de grote meester zou dan - gelukkigerwijze - nog verder reiken dan wij tot nu toe hadden durven aannemen.
|
|