Frans Kellendonk-prijs 2005
Advies van de Commissie van voordracht
Het namenregister in een boek is als de vlag van een ouderwets zeilschip. Reeds van een afstand geeft die aan of wij met een bevriend of een vijandelijk vaartuig van doen hebben, of wij ons moeten opmaken voor een zeeslag of voor een hereniging, of wij zo meteen een gevaarlijk besnorde piraat of een in strak uniform gehulde admiraal van boord zullen zien komen.
Wie in een namenregister van een literaire essaybundel zowel Cicero als John Coltrane tegenkomt, niet alleen J.W. von Goethe maar ook Gummbah, Dolly Parton én Pausanias, die wordt nieuwsgierig. En als hij vervolgens Hans Faverey en Rhijnvis Feith broederlijk bijeen vermeld ziet staan, en even later William Wordsworth en Bill Wyman, dan weet hij dat hij met iets bijzonders van doen kan hebben. Kán hebben, want het is natuurlijk altijd nog de vraag of de vlag de lading dekt. Want een namenregister is, om in de textiele metafoor te blijven, nog slechts de achterkant van het borduurwerk en het is de vraag welke patronen er aan de voorzijde allemaal tussen die uiteenlopende namen geborduurd blijken te zijn.
In het geval van de dichter, criticus en essayist Piet Gerbrandy hoeft men zich over de samenhang in zijn veelzijdigheid geen zorgen te maken. Deze als classicus en comparatist geschoolde literator paart grondigheid aan eigenzinnigheid, hij verenigt belezenheid met geopinieerdheid. Zijn combinatievermogen - dwars door genres en tijdperken heen - is gebaseerd op een diepgeworteld geloof in de taal als instrument voor het denken.
Gerbrandy's boek Een steeneik op de rotsen. Over poëzie en retorica (Amsterdam 2003), waar het hierboven geciteerde namenregister in is opgenomen, vormt een staalkaart van wat hem in de afgelopen tien jaar als denkende lezer heeft beziggehouden. De auteur komt uit de bundel naar voren als een tijdloze docent, die in de eerste plaats verslag wil leggen van zijn leesavonruren en wie het er vervolgens vooral om te doen is zijn eigen lezers weer voor die ervaring te enthousiasmeren, onderwijl virtuoos aanwijzend wat wel en ook wat niet de moeite waard is. De auteur deinst er daarbij niet voor terug om de staf te breken over onwrikbaar gevestigde reputaties, zoals die van Sophocles, Vergilius of Ovidius. Daar staan