door hij in zijn definitieve versie ook tekstinhoudelijk dichter bij het origineel bleef dan Aafjes. Gerritsen, die al eerder, in de publicatie De wereld van Sint Brandaan (1986), diepgaand op de Brandaan was ingegaan, voorzag de editie van een inleiding en een bespreking van de belangrijkste aspecten van het omvangrijke Brandaan-onderzoek. Anders dan Draak concentreerde hij zich hierbij op de cultuurhistorische situering van de tekst. Gerritsen betoont zich in zijn duidelijke uitleg een veelzijdige meester die in staat is om gecompliceerde vakkennis op eenvoudige en stimulerende wijze samen te vatten voor een breed publiek.
Wilmink heeft in zijn versvorm en zijn trefzekere woordkeus de toon en de inhoud van het middeleeuwse origineel, met de daarin steeds doorbrekende humor, vaak verrassend fraai weergegeven. De door hem gegeven voorbeelden uit het herschrijvingsproces op basis van de inhoudelijke opmerkingen van de werkgroep geven een treffend inzicht in de soepele taalvaardigheid waarmee hij zijn berijming steeds aanpaste.
Omdat Brandaan uit ongeloof het boek met de wonderen had verbrand, moest hij tijdens zijn reis al het wonderbaarlijks dat hij ontmoette op laten schrijven, tot zijn kapelaan Noë hem na negen jaar kon zeggen: ‘Vader, ic hebs langhe begheven. / God danc, die bouc es vulscreven’ (‘'k Heb er, vader, allang de brui aan gegeven, / Goddank, het boek is volgeschreven’). Brandaan kreeg er een plaats in de hemel door toegezegd, het team Gerritsen-Wilmink-Oppenhuis de Jong en de Utrechtse werkgroep verdienen ons inziens voor hun gezamenlijk werk een aardse prijs.
De Commissie van voordracht
Hans Heestermans
Ewoud Sanders
Mieke B. Smits-Veldt
Het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde heeft in zijn vergadering van 17 maart 1997 besloten de voordracht van de Commissie te volgen en de Kruyskamp-prijs 1997 toe te kennen aan de uitgave De reis van Sint Brandaan van de hand van dr. W.P. Gerritsen, Willem Wilmink, Soetje Oppenhuis de Jong en een werkgroep van Utrechtse studenten.