niet zo lang na de oorlog) en daarom hebben wij vijf ansichtkaarten voor je gekocht.’ Ik ben nooit blijer geweest met een cadeau dan met dit begin van mijn middeleeuwse kunstverzameling: vijf ansichtkaarten van de kathedraal van Reims.
Als kind zag je de Middeleeuwen mooier dan ze waren, ook boeken als Fulco de Minstreel, Het slot op de Hoef, Jan zonder Vrees droegen daartoe bij. Zelfs Slauerhoff ontkwam niet aan die verfraaiing. Hij schrijft in zijn reeks Chlotarius-gedichten:
Wel bleef het raam een smal, geellichtend wak
en als Chlotarius een geestverschijning wil pakken die hij buiten zijn raam waarneemt:
Hij kon niet roepen, door het brijzlend glas
Alsof de kastelen in die tijd al van ruiten voorzien waren.
De schrijver H.C. Andersen stak al in de negentiende eeuw de draak met die idealisering, in het verhaal De overschoenen van het geluk: wie die overschoenen aantrekt is plotseling daar waar hij het liefst zou willen zijn en een zekere procureur is daardoor zonder het te weten terechtgekomen in zijn eigen stad, zoals die was in zijn geliefde Middeleeuwen:
‘ ‘Vreselijk, zo modderig als het hier is!’ zei de procureur. ‘Het hele trottoir is weg en alle lantarens zijn uit!’
De maan stond nog niet hoog genoeg, het was bovendien zwaar bewolkt, zodat het pikkedonker was om hem heen. Op de dichtstbijzijnde hoek hing wel een lantarentje voor een Mariabeeld, maar die belichting stelde niet veel voor. Hij bemerkte het pas toen hij er precies onder stond en zijn ogen op het geschilderde portret van moeder en kind vielen.
Dat zal wel een tentoonstelling zijn, dacht hij. Ze zijn zeker vergeten het uithangbord binnen te halen.’
Ook in mijn oorspronkelijke, voor de literatuurlijst van mijn dochters gemaakte vertaling van de Brandaan was het beeld van de Middeleeuwen te zonnig. Wim Gerritsen zei dan: ‘Ze waren toen écht bang voor de hel, Willem. Dat is aan jouw vertaling niet te merken.’ Een voorbeeld. Als