Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1997
Rapport van de Commissie voor schone letteren
Piet Gerbrandy is een bijna veertigjarige classicus, woonachtig in Winterswijk, dus in de buurt van Staring en Komrij, die met Weloverwogen en onopgemerkt een stevige, voldragen eersteling op de wereld heeft gezet. ‘Goedgehumeurd lulkoek vertrappend honderd willen worden,’ schrijft hij daarin ergens. Dat zij hem gegund, want dan hebben we nog lang plezier van hem.
De dichter stelt zich in zijn debuut op het standpunt, lijkt wel, dat het voor wie de mens en zijn zinledig getob, ten plattelande of in de stad, beziet, niet altijd eenvoudig is om niet in een sardonische lach uit te barsten. Gerbrandy wil daar ook doorgaans liever niet in slagen, maar in de laatste gedichten van elk van de drie afdelingen waaruit de bundel bestaat, plaatst hij de voorafgaande, waarin met dik hout wordt gefiguurzaagd, bekwaam en wijs in een Prediker-achtig perspectief en dat maakt veel goed. Het moge dan zo zijn dat men in de stad van de mens
[...] woont in rot beton en hoest
en wie niet horen wil zal nooit meer horen,
en dat het in Ratum (Achterhoek) niet echt beter is:
Waar koeien gras vertrappen
fietst er, een dochtertje
raaskallend op het stuur,
maar de dichter laat deze dingen gebeuren in de troostvolle wetenschap dat alles in het licht van de eeuwigheid uiteindelijk toch neerkomt ‘op niet, nog niet, niet meer’.
Voor het overige wordt Gerbrandy's poëzie gekenmerkt door een even