eerste baantje na zijn schooltijd. Hij was korte tijd corrector bij Ons Noorden. Tijdens de vervulling van zijn militaire diensttijd was Martin Veltman enige tijd gelegerd in Weesp als een soort magazijnbediende bij de luchtmacht. Het betekende tevens kennismaking met het randstedelijke Nederland. Na zijn diensttijd keerde hij terug naar Leeuwarden, zij het voor kort. Niet helemaal naar de zin van zijn ouders ging hij in 1950 weer naar Weesp, waar hij een administratieve betrekking had gekregen bij Philips-Roxane (later Duphar) op het influenzavirusvaccins-laboratorium. Daarna kwam hij in Amsterdam terecht bij de Medische Dienst van deze onderneming. Daar ontpopte hij zich als tekstschrijver.
De poëzie was bij dit alles niet op de achtergrond geraakt. Toen Martin Veltman uit Leeuwarden vertrok, had hij een bundel sonnetten persklaar in zijn bagage. Hij verwachtte in Amsterdam, het mekka van de poëzie in Nederland, hiervoor belangstelling te vinden. Hij meldde zich bij Ad den Besten, die met zijn reeks ‘De Windroos’ baanbrekend werk deed voor de nieuwe poëzie van na de oorlog. Den Besten wist de traditionele sonnetten van Veltman niet te waarderen en raadde publicatie af. Hij adviseerde de jonge dichter het met een meer vrije vorm te proberen.
In 1953 debuteerde Martin A. Veltman (zoals hij zich toen noemde) met een titelloze bundel bij de in datzelfde jaar opgerichte De Beuk, Stichting voor literaire publicaties te Amsterdam. Veltman behoorde tot de vriendenkring van de oprichters (Wim J. Simons, Johan B.W. Polak, Frits A.M. Knuf) van deze nieuwe uitgeverij en hij werd ook gevraagd zitting te nemen in de redactie (als redactiesecretaris) van het Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde, dat ook in 1953 begon te verschijnen.
Het titelloze debuut was de tweede uitgave en de eerste poëziepublicatie van De Beuk, met eenentwintig vrije verzen in romantische toonzetting. Het debuut bleef niet onopgemerkt. Zo schreef J. van Doorne in het dagblad Trouw: ‘Wij hebben de gedichten met ontroering ondergaan; zij zijn doordrenkt van een weemoed, aan de wanhoop verwant; een gevecht met de taal met als inzet: uit te drukken wat niet te zeggen is. Het geschonden hart van de mens treurt in deze gedichten om de geschonden droom. Sterke, edele, moderne poëzie.’ Minder waardering oogstte de dichter bij de Vijftigers, hoewel hij aansluiting bij hen zocht, een aansluiting die nooit werd bereikt.
In 1956 verscheen een nieuwe bundel, opnieuw bij De Beuk, onder de titel Amen is amen, met verzen die toch wat dichter bij de Vijftigers zijn gekomen.