jaren door zich intensief te verdiepen in de Europese cultuurgeschiedenis. Hij las onder meer het werk van Huizinga, Spengler en Toynbee en maakte zich de actuele discussies over de doelen en methoden van literatuurwetenschappelijk onderzoek eigen.
F.J. Snijmans brede geesteswetenschappelijke oriëntatie wierp vruchten af voor het werk aan zijn proefschrift over de betekenis van de stilistiek voor de letterkundige analyse. Bij dit onderzoek werd Snijman op deskundige wijze begeleid door zijn promotor De Vooys. Tevens waren de contacten met de Nederlandse deskundige bij uitstek op het gebied van het stijlonderzoek, W. Kramer, voor hem van grote waarde. Zeer kort na de bevrijding, op 19 oktober 1945, promoveerde Snijman in Utrecht onder C.G.N. de Vooys op een proefschrift over het thema Literêre styl met die oog op stylondersoek (Assen: Van Gorcum en Comp., 1945). De stellingen bij het proefschrift vormden een krachtig pleidooi voor de betekenis van het stijlonderzoek als wezenlijk onderdeel van de literatuurwetenschap. In twee stellingen wordt ook de band tussen Nederland en Zuid-Afrika aangesproken. Een daarvan luidt: ‘Gesien die verwantskap tussen Nederlands en Afrikaans, lyk dit nie onwenslik dat na 'n eenheidsgrondslag gestreef word by die oplos van die spellingvraagstuk nie.’
Snijmans dissertatie kenmerkte zich door een omvattende kennis van de toenmalige discussies op geesteswetenschappelijk gebied. Doordat hij in zijn boek op vragen rond het scheppen van literaire teksten, op problemen met betrekking tot de afbakening der literaire genres inging en tevens de verhouding tussen stijlonderzoek en literatuurgeschiedschrijving behandelde, kreeg zijn boek het karakter van een inleiding in de literatuurwetenschap. Hoewel Snijman duidelijk blijk gaf van zijn inzicht in de waarde van nauwkeurig onderzoek van het taalgebruik in het kader van stijlonderzoek, stelden de analyses van twee Afrikaanstalige teksten aan het slot van zijn boek enigszins teleur.
Met zijn als geheel niettemin indrukwekkende proefschrift had Snijman zijn wetenschappelijk kunnen bewezen. Een academische loopbaan in Zuid-Afrika leek daarom vanzelfsprekend te zijn. Op 3 februari 1946 zag Frikkie Snijman zijn ouders na jaren weer voor het eerst terug op het station van Beaufort-Wes. Aan het begin van 1947 kreeg hij de gelegenheid om een collega van de Universiteit van Stellenbosch tijdens diens studieverlof te vervangen. In Stellenbosch nam zijn leven vervolgens een belangrijke wending. De nieuwe hoofdredacteur van Die Afrikaanse Woordeboek, dr. P.C. Schonees, bood hem het redactielidmaatschap hier-