Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1995
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Diachroon traumaGa naar eind*
| |
[pagina 27]
| |
ten te verwezenlijken - vaak tevergeefs, zoals ook uitgedrukt in ‘Aan Een Graf’, (het eerste van acht sonnetten): ‘'k Sta aan je graf als jij eens aan mijn wieg, Moeder,...’ en verderop: Ik ween, als jij toen, om de vrije vonken
de bij, het kind, de vlinder en de vlieg
die in het licht van puur geluk verblonken
In het gedicht ‘Aan Mijn Kind ii’, ook uit De Wandelaar, speelt de ontmoeting zich alleen af in een droom, de kleine man van wie Nijhoff droomt, ontvouwt een parasol, ‘Waar ied're bloem en waar elk ding op stond’.
Beide thema's: het nog schuldeloze kind en het nog allesbelovende kind, zijn later door Nijhoff uitgebreid verwoord in twee gedichten. Het schuldeloze kind in ‘De Wolken’: de dichter beschrijft daar hoe hij als jongen met zijn moeder in de heide ligt, zij vraagt wat hij in de wolken ziet en is treurig, maar hij weet niet waarom. Dan verplaatst het toneel zich naar een generatie later en zegt Nijhoff: - Nu ligt mijn jongen naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide -’
Het nog allesbelovende kind komt aan het woord in ‘Het Kind En Ik’, waarin de dichter in een stemming van onzekerheid en gedeprimeerdheid zichzelf ontmoet als kind in een visioen: hij ziet het kind onder water staan in ‘een tuin onbetreden’ en zegt: Maar toen heeft het geschreven
zonder haast en zonder schroom
al wat ik van mijn leven
nog ooit te schrijven droom
Het lijkt alsof de dichter zich met dit visioen geruststelt: het is alles in hem en zal er te zijner tijd uitkomen. De geruststelling zelf is verwoord in het laatste couplet: En telkens als ik even
knikte dat ik het wist,
liet hij het water beven
en het werd uitgewist.
| |
[pagina 28]
| |
De eenheid tussen beide verschijningsvormen van de dichter is hersteld en niemand hoeft te weten door welk diep dal van twijfel aan zichzelf hij is gegaan. Maar men kan in ‘het werd uitgewist’ ook lezen: de dichter moet het weer stellen zonder de steun van zijn alter ego en staat er weer alleen voor. Voor dit verschijnsel, de ontmoeting van de dichter met zichzelf in een andere fase van zijn leven, leek mij de term ‘diachronie’ bruikbaar. Niet dat ik meen dat u erop zit te wachten van een buitenstaander termen aangeboden te krijgen voor verschijnselen die tot uw vakgebied behoren. Ik weet ook helemaal niet of de term wel goed is, het enige Nederlandse artikel dat ik heb kunnen vinden in welks titel de term ‘diachronie’ voorkomt, gaat over de vervoeging van het Zuidafrikaanse werkwoord. Ik zou mij ook niet aan deze naamgeving hebben bezondigd, ware het niet dat ik meen daardoor een element dat een rol speelt in sommige psychotrauma's en dat mij voor mijn eigen vak van belang lijkt, op het spoor te zijn gekomen. Het sluit goed aan bij de veelal droefgeestige sfeer die in de gedichten van Nijhoff hangt en die niet noodzakelijk hoeft voor te komen bij soortgelijke confrontaties tussen de generaties bij andere dichters. Zo zegt bijvoorbeeld Eduard Hoornik in ‘Mijn dochter en ik i’ uit De Dubbelganger: niets kan ik doen, opdat zij zal bereiken
wat ik, amper gevonden, weer verloor;
geen vindt van het geluk méér dan een spoor,
ook zij niet, en ook zij zal het zien wijken
Deze dichter lijkt de opvolging der generaties meer te aanvaarden als onlosmakelijk aan het leven verbonden. Het element dat ik als ‘diachroon’ wil beschrijven wordt - hoe kan het anders - al gevonden bij Freud. Het gaat bij hem om kinderen die reeds heel jong het slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik, maar toentertijd nog geen idee hadden van wat er eigenlijk gebeurde. Als het kind later gaat begrijpen wat seksualiteit is en wat het gebeuren van toen betekende, wordt het alsnog getraumatiseerd. Het gaat hier dus om een soort trauma met terugwerkende kracht. Freud gebruikt hiervoor de term ‘Nachträglichkeit’. Over de Engelse vertaling van dit begrip is een hooglopende ruzie ontstaan. De Standard Edition, de door het echtpaar Strachey vervaardigde Engelse vertaling van Freuds werken, geeft hiervoor de term ‘deferred action’. Het is duidelijk dat deze vertaling niet weer- | |
[pagina 29]
| |
geeft wat Freud bedoelde: het betreft hier niet een uitgestelde handeling maar een later gekomen inzicht dat alsnog traumatisch werkt. Sommigen echter menen dat Strachey Freud opzettelijk en systematisch verkeerd vertaalt en gebruiken hiervoor Brandts woord ‘traduttore traditore’. Dit lijkt een wat overdreven weergave van het gevoel dat begrippen niet zonder meer van de ene taal in de andere te vertalen zijn, omdat ze in beide talen een geheel andere serie connotaties oproepen. Ondertussen is het nog maar de vraag of de Stracheys het niet méér bij het rechte eind hebben dan Freud en of het zeer jonge kind dat misbruikt wordt niet al wel degelijk het gevoel heeft dat er iets niet klopt, al heeft het daarvoor nog geen woorden. Deze gedachte lijkt in ieder geval al aanwezig in ‘De Wolken’ van Nijhoff; het kind registreert dat moeder ‘met een glimlach weende’, al weet het nog niet wat het daarvan maken moet. Naar onze tegenwoordige inzichten lijdt het echter geen twijfel dat heel jonge kinderen, ja baby's, getraumatiseerd kunnen worden en dat dit trauma zich naarmate het kind ouder wordt steeds weer op andere wijze zal manifesteren. Ik meen dat dit voor een deel komt doordat men, in een latere fase van zijn leven gekomen, zich identificeert met anderen die in diezelfde levensfase verkeren; soms met wat die anderen in die levensfase is overkomen. Het eerste wat ik daarvan merkte was het verdriet van ouders die een kind hadden gekregen dat geestelijk niet volwaardig was. In de gevallen dat dit direct bij de geboorte zichtbaar is, begint meteen al de traumatisering van de ouders, wat niet wil zeggen dat er geen sterke mensen zijn die ertegen kunnen, zoals trouwens voor ieder trauma geldt. De fout die men als onervaren hulpverlener kan maken is te denken dat dit verdriet over kan gaan. Dit is niet zo. Zelfs de voortreffelijkste begeleiding kan niet voorkomen dat de ouders voortdurend geretraumatiseerd worden als hun kind ouder wordt. Herhaaldelijk heb ik meegemaakt dat mensen die naar ik meende de intellectuele achterstand van hun kind hadden aanvaard, tòch meenden dat het op zesjarige leeftijd naar een gewone school zou kunnen gaan. Het pijnlijke dat uit het bewustzijn moet worden geweerd is de identificatie met andere ouders van zesjarige kinderen die wèl deze mijlpaal beleven. Groot is naar het lijkt de invloed van deze nieuwe identificaties, - verder diachronie te noemen - op degenen die het slachtoffer zijn geweest van vervolging in de Tweede Wereldoorlog. Als deze ernstig is geweest, a forteriori als het mensen betreft die de kampen hebben overleefd, spreekt men van ‘survivors’. Zij hebben mensonterende behandelingen | |
[pagina 30]
| |
ondervonden, permanent in doodsgevaar verkeerd en vaak hun naaststaanden verloren. Velen van hen die òf als jong echtpaar overleefden òf na de oorlog trouwden, hadden de sterke wens zo gauw mogelijk een kind te krijgen. Dit werd gevoeld als een symbool van de overwinning op de vervolgers, van de triomf te hebben overleefd. Naar ik in een aantal gevallen heb kunnen waarnemen bewezen deze mensen zich daarmee echter geen dienst. Tegelijk met hun kind diende zich de identificatie aan met degenen die in de oorlog ouders waren geweest en hun kinderen op smartelijke wijze hadden verloren. Door het nieuwbakken ouderschap zagen deze mensen als het ware voor het eerst ‘de verre wolken waarom moeder schreide’. Het hoefde daarbij niet altijd om hun eigen moeder te gaan, maar om moeders van kampkinderen in het algemeen of nòg algemener: het besef te leven in een wereld waarin dit mogelijk is. Dit kan soms een zodanig zware stressor zijn dat men als therapeut de grootste moeite heeft vandaar te komen naar het aandeel van de persoonlijke drijfveren van de cliënt. Zonder dit laatste is genezing evenwel onmogelijk. De kinderen die kort na de bevrijding zijn verwekt, de kinderen van de tweede generatie, begonnen daardoor met de ongunstige start die alle kinderen gemeen hebben die met een speciale bijbedoeling ter wereld zijn gebracht, en liepen later vaak vast. Hiervan een voorbeeld. De joodse heer C. kwam in behandeling wegens depressies en dwanghandelingen. Hij was de overbezorgde vader van twee dochtertjes die niet alleen naar school mochten lopen, maar als enigen van hun klas steeds moesten worden gebracht. Hij had ook vreselijke nachtmerries. Zijn ouders hadden de oorlog door onderduiken overleefd, evenals zijn vijfjaar oudere zuster. De ouders hadden echter hun eigen ouders en bijna al hun familieleden door deportatie verloren. C.'s vader had voor de oorlog een keten van textielwinkels bezeten die verloren waren gegaan. Hij begon opnieuw en bracht ook thans zijn zaken weer tot bloei. Hij was echter zeer gedeprimeerd en moest af en toe met een psychotische depressie worden opgenomen. C.'s ouders wilden na de bevrijding voor hun vijf jaar oude dochtertje een speelgenoot, maar wilden zelf geen kinderen meer krijgen. Nadat hun strijd om twee neefjes toegewezen te krijgen die uit een kamp waren teruggekomen was mislukt, besloten zij toch nog een kind te krijgen en werd C. geboren. Na zijn geboorte werd de vader psychotisch. Hij werd opgenomen en had visioenen van een Auschwitz-achtig kamp waar lange rijen kinderen stonden te wachten voor de gaskamer. C.'s moeder ontwik- | |
[pagina 31]
| |
kelde een paranoïde karakter waardoor C. geen leven had. Hij mocht met niemand omgaan, moest naar school in rare ouderwetse kleren en mocht niet naar een goede middelbare school, hoewel het schoolhoofd nog voor hem bij de ouders kwam pleiten. Er zijn gronden om aan te nemen dat deze ouders, al beschadigd door de verliezen die ze door de oorlog hadden geleden, door het krijgen - wat ze intuïtief al niet wilden - van een nieuw kind verder getraumatiseerd zijn geraakt. Het speciale van het geval ligt hierin dat ik behalve C. zelf ook zijn ouders als bejaarden heb leren kennen. Want: in zijn duidelijkste vorm vindt men het diachrone trauma bij de bejaarden. Er is momenteel over de hele wereld interesse voor deze groep mensen, die na de oorlog te hebben overleefd dikwijls jarenlang goed hebben gefunctioneerd, gezinnen hebben gesticht en successen geoogst in hun werkkring en op ander sociaal gebied - tot zij op hun oude dag alsnog aan ernstige gevolgen van hun oorlogstrauma begonnen te lijden. Lange tijd is het gebruikelijk geweest hiervoor de oude dag zelf aansprakelijk te stellen. Bejaarden, zo meende men, lijden meer aan psychiatrische stoornissen dan jongere mensen en hebben minder weerstand tegen stress. Die stress dacht men zich dan veroorzaakt door omstandigheden als pensionering, het uit huis gaan van de kinderen, de dood van vrieden en familieleden en lichamelijke kwalen. Recent onderzoek (waarvan binnenkort een overzicht van de hand van Aarts en Op den Velde in druk verschijnt) heeft echter met al deze vooroordelen afgerekend: bejaarden in het algemeen hebben niet meer psychiatrische stoornissen dan in andere leeftijdsgroepen gevonden worden en zij kunnen even goed, zo niet beter, tegen stress. Wèl is gevonden dat bejaarden die de oorlog hebben overleefd er op allerlei punten slechter aan toe zijn dan bejaarden in wier leven de oorlog geen rol heeft gespeeld. Ik heb bij een aantal bejaarden kunnen waarnemen dat wat hen bij het betreden van deze leeftijdsfase overvalt, kan worden gezien als een diachroon trauma. De bejaarde wordt er zich van bewust te behoren tot de groep mensen die sterven gaan, maar anders dan bij hun niet door de oorlog getraumatiseerde leeftijdgenoten betekent sterven voor hen niet ‘het voltooien en beëindigen van het leven’, maar ‘vermoord worden’. Zij identificeren zich met al degenen die in de oorlog het leven hebben verloren. Hoe zit dit in elkaar? Algemeen is bekend dat overlevenden lijden aan de zogenaamde ‘survivor guilt’, dit is het schuldgevoel dat men heeft overleefd terwijl zovelen | |
[pagina 32]
| |
dood zijn gegaan. Het verschijnsel is goed bekend van de studie van stoornissen van frontsoldaten. Minder bekend is dat dit gevoel altijd vergezeld gaat van ‘survivor triumph’, het sterk verboden gevoel dat men het toch beter heeft gedaan dan die anderen die bezweken zijn. Nietzsche zegt hierover in Die fröhliche Wissenschaft: ‘Der Sieger glaubt nie an den Zufall.’ De beide gevoelens, schuld en triomf, hebben elkaar tijdens het leven in balans gehouden, maar als de dood in zicht komt, schrompelt de triomf ineen. Onverhoeds wordt de bejaarde oorlogsgetroffene geconfronteerd met het centrale probleem, dat hij tòch nog aan de beurt komt, dat het met het ‘bis auf weiteres zurückgestellt’ nu binnenkort is gedaan. Er treedt dan vaak ernstige paniek op, soms in de vorm van psychotische decompensatie. De oude vader van de eerder genoemde heer C. kreeg zo een psychose toen hij werd opgenomen in een verpleeghuis, omdat de verpleging van een lichamelijke ziekte die hij had, thuis niet meer mogelijk was. Hij had in die opname aanvankelijk plezier gehad omdat er in dat verpleeghuis druk werd gebridged en hij er vrijheden genoot die bij zijn kritische echtgenote niet bestonden. Na twee weken raakte hij in een diepe depressie, had ellendige visioenen over het kamp, weigerde voedsel en stierf. Nog een ander voorbeeld om te laten zien hoe zo'n trauma van een bejaarde eruit kan zien. Mevrouw Q., zevenenzeventig jaar oud, kwam in verband met een ernstige depressie. Zij sliep slecht, voelde zich gedeprimeerd en zag voor haar ogen voortdurend beelden van dingen die in de oorlog waren gebeurd. Zij was een krasse oude dame in wie men ogenblikkelijk de gewezen hoofdzuster herkende, zeker van zichzelf en beheerst als ze was. Als jonge verpleegster was zij aanwezig geweest bij een van de zwarte bladzijden in de Nederlandse geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog: de deportatie van de patiënten van de joodse psychiatrische inrichting ‘Het Apeldoornse Bos’. Zij had toentertijd besloten haar patiënten niet alleen te laten, was met hen meegereisd evenals haar zuster, die daar ook verpleegster was, en had achtereenvolgens in drie concentratiekampen gezeten die zij overleefde. Haar ouders en zuster hadden de oorlog ook overleefd maar nu waren zij allemaal dood en zij had geen familieleden meer over. Zij had na de oorlog weer als verpleegkundige gewerkt maar was in 1979 afgekeurd wegens rugpijn. In 1982 was zij getrouwd, het huwelijk had tien jaar geduurd maar zij was weer gescheiden omdat zij zoals zij zei ‘niet kon leven zonder totale zelfstandigheid’. Over het verband tussen haar oorlogservaringen en haar depressie zei | |
[pagina 33]
| |
zij: ‘Het komt niet door wat mij is gebeurd maar wat er daar is gebeurd.’ Mevrouw Q. moest zichzelf blijven zien als een verpleegkundige die zorg draagt voor haar patiënten en het onverdraaglijk vindt hen niet te kunnen beschermen. Dit is een illustratie van wat ik bedoel met een ‘diachroon trauma’. Het besef dat zij nu zelf een patiënte was, een eenzame oude vrouw die niemand meer op de wereld had en op de leeftijd was gekomen waarop de dood naderbij begint te komen, kon zij niet tot haar bewustzijn toelaten. Dit had allerlei bizarre consequenties. Zij vond steeds weer nieuwe voorwendsels om mij niet thuis, waar ik mijn praktijk doe, te hoeven bezoeken. Ik moest bij haar komen, wat ik ook deed, en werd daar dan vorstelijk onthaald. Zij vroeg om antidepressiva maar toonde mij bij een volgend bezoek dat ze de pillen niet had aangeraakt. Ik moest haar dan prijzen en zeggen dat ze ze eigenlijk ook niet nodig had. Maar haar huishoudster vertelde mij dat ze het recept had gekopieerd en een tweede stel medicijnen die ze wèl innam had verkregen via een buurvrouw die ze ook gebruikte. Ik ben bang dat de late gevolgen van wat er in de oorlog met mevrouw Q. persoonlijk was gebeurd, alleen zichtbaar zullen worden in lichamelijke ziekteverschijnselen. De vraag naar de verantwoordelijkheid van een generatie ten slotte verstuift in de handen van een psychiater die er is om stoornissen te genezen, tot een simpele constatering. Wie getraumatiseerd is geraakt, draagt daarvoor verantwoordelijkheid en moet zich laten behandelen. Het is soms tragisch dat dit verantwoordelijkheidsgevoel door het ziekteproces zelf is ondermijnd, waardoor de toestand ontstaat dat iemand om een behandeling te kunnen willen eerst wat gezonder zou moeten worden. Gelukkig hebben ook getraumatiseerden dikwijls een omgeving waarin men zich verzet tegen de pathologische gedragingen van de betrokkene en kwijt men zich daar als het ware van de plicht de behandeling te stimuleren. Dit vraagt dikwijls veel van de omgeving van een patiënt, die evenwichten die zich hebben ingesteld moet verbreken, die grenzen moet stellen aan wat men van de getraumatiseerde verdraagt, die hem soms zelfs uit lijfsbehoud moet verlaten. Het gaat hier menigmaal om tragische beslissingen: men houdt van iemand en wenst hem beter, een gevoel van centraal belang, want een oud woord zegt dat om beter te kunnen worden er minstens één iemand moet zijn die graag wil dat je beter wordt, maar tegelijkertijd wil men niet zijn leven verknoeid zien worden door patho- | |
[pagina 34]
| |
logisch gedrag. Partner zijn van een oorlogsgetroffene is een zelfstandig hoofdstuk geworden in onze handboeken.
Hoe bescheiden wij de rol van de psychiater ook trachten te formuleren, het betekent niet dat zich daaronder niet een ambitieuze wens kan verbergen. Om dit punt te illustreren wil ik tot slot in twee woorden iets vertellen van onze ervaringen in Joegoslavië, waar wij een project zijn begonnen om plaatselijke hulpverleners te trainen in de behandeling van oorlogstrauma's met een nieuwe, in Nederland ontwikkelde methode. Wij hebben daarbij waar kunnen nemen hoe de kinderen - en met name de jongens - ingeprent wordt dat ze als ze groot zijn wraak zullen moeten nemen op hun politieke tegenstanders. Iedereen, tot de hoogste gezagsdragers toe, bleek vervuld van dit wraakgevoel, slechts de kleine groep hulpverleners dacht hierover anders. De maatschappij die wij aantroffen leek minder geïnteresseerd in het wegnemen van vaak kwellende gevoelens van gemis en verlies of van al even kwellende stoornissen, dan in het wraakperspectief. De minister van Vluchtelingenzorg van Kroatië, die wij onze behandelingsplannen ontvouwden, keek ons glazig aan en zei: ‘Het enige wat ons interesseert is: hoe wreken we ons op de Serviërs.’ De kinderen, toch al getraumatiseerd door alles wat zij hebben moeten meemaken, krijgen een boodschap ingeprent die tot agressie zal leiden. Zij zullen zich dan identificeren met de soldaten uit de vorige generatie die gestreden hebben voor het vaderland. In de jaren dat wij daar nu werken, menen wij echter enige kleine lichtpunten te zien in de vorm van een groeiende belangstelling voor onze workshops. Misschien dat het inzicht dat wij te bieden hebben, al is het nog zo bescheiden en numeriek van weinig betekenis, eens een factor kan worden bij det doorbreken van de vicieuze cirkel ‘wraak-oorlogtrauma-diachronie-wraak’. |
|