Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1995
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Transgenerationele oorlogsgevolgen
| |
Het traumaHerinneren, vertellen, herdenken, herbeleven en verwerken zijn niet dezelfde processen. Waar de continuïteit van beleven is verbroken door de traumatische ervaring, vindt er een voortdurende interferentie plaats van belevingen uit een eerder stadium in de ontwikkeling. Het kenmerk van de traumatische ervaring is, ‘dat de tijd niet ophoudt met níet voorbij te gaan’ (Claude Lanzmann).Ga naar voetnoot1 Hoe moeilijk het is zich in te leven in de werkelijke betekenis van dit hoofdkenmerk van de traumatische herinnering, het obsessionele karakter ervan, hebben wij kunnen afleiden uit de argumentatie van de psycholoog Wagenaar in zijn rol van getuige-deskundige in het proces tegen Demjanjuk in Israël. Overigens hoorde ik onlangs een historicus voor de televisie uitleggen dat wij voor de oorlogsgevolgen het begrip trauma hanteren omdat het de psychiaters waren die zich daar van meet af aan mee hebben bezig gehouden. De nadruk die er doorgaans gelegd wordt op het verbale aspect in de verwerking en doorwerking van oorlogsgevolgen, heeft meer te maken met de traditie van onze collectieve herdenkingsrituelen dan met de ervaring uit de psychoanalytische praktijk. De zogenoemde transgenerationele overdracht van oorlogsgevolgen speelt zich namelijk af in de vroegste moeder-kinddyade, de non-verbale periode van onze ontwikkeling. De klemtoon wordt steeds gelegd op het woord: de onvertelde tijd, het onverteld verleden, maar er is meer. In de belangrijke Amerikaanse film Breaking the Silence, over kinderen van Holocaust-slachtoffers en hun ouders, komt dit in vele verschillende formuleringen tot uiting. Enkele citaten: | |
[pagina 13]
| |
‘Ik moest steeds vragen in welk kamp ze hadden gezeten, want dat vergat ik steeds. Ik wilde zoveel mogelijk van ze weten.’ ‘Toen ik met mijn moeder trachtte te praten, vroeg ik bijna dezelfde dingen die ik al wist en die ik steeds weer wou horen. Ik moest ze gewoon weer horen.’ Een moeder: ‘Ze vroegen waarom ze geen opa en oma hadden, en hij vroeg waarom ze mij niet hadden gedood, hij was zes of zeven jaar toen hij dat vroeg.’ ‘Ik wilde van alles weten. Misschien kon ik het deze keer vragen. Ik wilde van alles vragen aan je.’ ‘Als ik te weten wil komen wat er met mijn moeder gebeurd is, zal ik het aan iemand anders dan mijn moeder moeten vragen, want ik denk niet dat ze daar ooit met mij over zal praten.’ Het niet weten wat er gebeurd is omdat het niet verteld is, is maar een deel van het verhaal, en wellicht niet het belangrijkste deel. Het belangrijkste is dat kinderen al heel vroeg de emotionele sfeer ervaren, en beleven dat hun ouders ‘anders’ zijn, ook al is hun niets verteld.Ga naar eind2 Nog een aantal citaten uit Breaking the Silence. ‘Op de een of andere manier was ik me er altijd van bewust, dat mijn ouders anders waren dan andere mensen.’ ‘Het gebeurde allemaal voordat ik geboren werd, maar het is zo sterk aanwezig.’ ‘Ik denk dat ik probeerde mijn moeder te beschermen door niet te vertellen wat ik deed, ik weet niet of het was omdat ik niet wist of ze het zou begrijpen, of dat ik geen nare herinneringen of gevoelens wou oproepen.’ Een kind tegen haar moeder: ‘Er waren altijd geheimen, je raakte van streek als ik overstuur was, dus liet ik het je niet merken.’ ‘Ik was nog heel klein, ik weet nog dat ik wist dat ik niet verder moest vragen, ik heb nooit meer iets gevraagd.’ ‘Er was op bepaalde punten heel weinig verschil tussen de gevoelens van mijn moeder en die van mij; de angst voor douches en douchekoppen en wat eruit zou komen was voor mij een soort concentratiekamp van de geest, het kwam door hoe mijn moeder ermee omging.’
Bij een voordracht voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde lijkt het ongepast om uit te weiden over de vroegste emotioneel-affectieve dialoog, waar de taal geen rol speelt, of, àls hij al een rol speelt, dan | |
[pagina 14]
| |
meer in de toon die de muziek maakt, de toon die de affectieve betekenis verleent. De beginregel van iedere psychoanalyse is een uitnodiging ‘onder woorden te brengen wat er bij u opkomt’. Daarbij gaat het niet om het ‘vertellen’ alleen. ‘Vertellen’ kan net zo goed gebruikt worden om de emoties te verhullen. Het gaat om het beleven dat met het vertellen aan de oppervlakte komt. Wat weten we thans van deze vroegste ontwikkelingsfase, die van zo groot belang blijkt voor ons later functioneren? Eerst een stap terug: van oudsher is het blijkbaar niet eenvoudig geweest zich een voorstelling te vormen van wat een baby kàn, laat staan van wat hij is, mogelijk gekleurd door onze onbewuste sibling-rivaliteit. Nadat de fysieke inbakering werd opgeheven omdat bleek dat de ledematen van de pasgeborene niet doorbogen onder de last van het lichaam, lijkt het of de psychische inbakering nog lange tijd doorging. De tijd waarin men dacht dat baby's het best hun dag besteedden indien ze vredig sliepen, al dan niet geholpen door de rust van de sensore deprivatie, ligt nog niet geheel achter ons. Op grond van een veronderstelde ‘onrijpheid van de hersenen’ of ‘nog ontbrekende myelinisatie van de zenuwbanen’ was ook wetenschappelijk duidelijk dat een baby niet veel meer kon dan eten en slapen: de autistische, of de orale fase. De laatste decennia hebben echter een veelheid van onderzoeksgegevens opgeleverd waaruit blijkt dat we onze opvattingen over de baby als passief wezen grondig moeten herzien. Misschien is ons waarnemingsvermogen lange tijd versluierd geweest. We konden niet geloven wat we zagen. Het blijkt dat het vermogen om in fracties van seconden adequaat te reageren en te interacteren reeds vanaf de eerste levensdagen, en waarschijnlijk al daarvoor, aanwezig is.Ga naar eind3 Volgens een Chinees spreekwoord is een kind bij de geboorte al negen maanden oud. Ook de overigens zorgvuldig observerende Charles Darwin geloofde niet wat hij zag als hij aan ‘babyobservatie’ deed: in het vrij nauwkeurig bijgehouden dagboek van de ontwikkelingen van zijn pasgeboren zoon schrijft hij: ‘Op de 7e dag riep een warme hand tegen zijn wang gelegd een wens tot zuigen op. Dit moet beschouwd worden als een reflex want het is onmogelijk te geloven dat ervaring en associatie met zijn moeders borst zó vroeg al in het spel kan zijn.’ En even later gelooft Darwin weer zijn ogen niet: ‘Met 32 dagen kon hij de borst van zijn moeder waarnemen wanneer hij er 10 cm. vandaan was, zoals te zien was aan het vooruitsteken | |
[pagina 15]
| |
van zijn lippen en het fixeren met de ogen, maar ik twijfel er zeer aan of dit met zíen te maken heeft; waarschijnlijk werd hij geleid door de reuk, of door de warmte, of door de positie waarin hij gehouden werd.’ Ook worden de prestaties van baby's graag vergeleken met die van dieren, en met dierlijke reflexen als het om emoties gaat. Darwin: ‘Met 11 maanden kon hij, als hem een verkeerd stuk speelgoed was gegeven, dit wegduwen en het slaan; ik veronderstel dat het slaan een instinctief teken van boosheid was, zoals het klappen met de kaken wat jonge krokodillen doen die net uit het ei komen, en níet omdat de baby dacht dat hij het speeltje pijn kon doen.’ De Weense pedagoog Charlotte Bühler maakt in haar beschrijving van de pasgeborene en diens bewegingspatroon en reacties gebruik van een nog primitiever wezen: de amoebe, als ze zegt dat de baby als een amoebe met tentakels reageert op prikkels, en alleen positieve van negatieve prikkels kan onderscheiden. Hoeveel subtieler is de beroemde beschrijving, in dezelfde periode als Bühler, in dezelfde wetenschappelijke atmosfeer, van Freud (1914), die zijn kleinkind Ernst van anderhalf jaar oud gadeslaat, die bezig is met steeds opnieuw een klosje met een touwtje erom uit zijn bedje te gooien en dan weer aan het touwtje terug te trekken. Freud: ‘Hij bleef dit handig over de rand van zijn bedje gooien, terwijl de klos vast bleef zitten aan het touw maar uit het gezichtsveld verdween. Dit ging vergezeld van een: ‘ooooh’. Dan trok hij aan het touw en begroette de nu te voorschijn komende klos met een blij: ‘da!’ Dit was dus het complete spelletje, verdwijnen en weer verschijnen. Het eerste gebaar was dat wat de toeschouwer meestal opmerkt en door het kind eindeloos herhaald wordt als een spelletje op zich. Het meeste plezier echter was zonder twijfel verbonden aan het tweede gebaar.’ Freud doorziet in dit ‘spelletje’ de symbolische betekenis ervan, het ging het kind niet alleen om het plezier aan het ‘motorisch’ of ‘cognitief’ kunnen, maar om de zware emotionele taak: zijn separatieangst te overwinnen; het spel verwees naar de verdwijnende en weer verschijnende moeder, en - niet vermeld door Freud - het vertrek van de vader naar het front. Het doorzien van het niet louter ‘functionele’ van dit ‘kinderspel’ bracht Freud tot de formulering van een van de kernpunten van de neurosebehandeling en van de traumatheorie: de herhalingsdwang.Ga naar eind4 Na het negeren en het denigreren lijkt nu het idealiseren in opmars: men spreekt van de ‘competente baby’, en de onderzoekers overtroeven | |
[pagina 16]
| |
elkaar met waarnemingen waaruit blijkt dat de baby iets nòg eerder kan dan we nù al wisten. Met geraffineerde proefopstellingen, minutieuze apparatuur, listige onderzoeksmethoden en vooral zorgvuldige gedragsinstructies voor de moeder, worden er ‘wetenschappelijk relevante’ waarnemingen gedaan. Wij, wetenschapsbeoefenaars, niet geïmponeerd door oude wijsheden, en zo langzamerhand ervan overtuigd dat er geen sprake is van een autistische fase, bedenken nu herhaalbare, dus verifieerbare proeven om bewijzen voor de ‘competentie’ - reeds intra-uterien - te vinden. Uitgaande van de kennis uit eerdere fasen van de ontwikkelingspsychologie, het inzicht namelijk dat de baby ‘mondiger’, dat wil zeggen ‘oraler’ is dan handig, wordt de speen aangesloten op een variabele keuzeknop. Nu kunnen we wetenschappelijk communiceren, telbaar en meetbaar. We kunnen bijvoorbeeld de baby zijn eigen lievelingsmuziek laten kiezen; in de proefopstelling - u raadt het al - Beethoven of Mozart. Wat kiest de baby? Ook dat kunt u raden. De baby kiest al zuigend wat men hem intra-uterien te horen gaf: Beethoven of Mozart, het feest der herkenning. Naarmate wij beter kunnen kijken, blijkt de baby knapper. En langzaam aan menen enkele onderzoekers ook waar te nemen dat er sprake is van een scala van emotionele belevingen, reacties en uitdrukkingsmogelijkheden, zodat moeders thans op wetenschappelijke gronden aangemoedigd worden intensief met hun baby te ‘interacteren’, hetgeen ze overigens al eeuwenlang deden, maar zonder degelijk fundament. De mythe liep ook hier op de wetenschap vooruit en we hadden lering moeten trekken uit het verhaal van Hermes, zoon van Zeus en Atlas' dochter Maia. Zeus vond het zo prettig bij de tengere en lieflijke Maia, dat hij veel te vaak bij haar kwam en te lang bleef naar Hera's zin, die deze uitstapjes voortaan verbood, maar het was al te laat. Maia baarde in alle stilte een wonderlijke zoon, die zij Hermes noemde. Nauwelijks geboren sprong hij al uit de wieg en ging eens stilletjes naar buiten kijken naar de plekken zonlicht die hij vanuit zijn wieg bij de grotingang gezien had. Vervolgens maakte hij van een argeloos voorbijkruipende schildpad handig een schaal, spande er snaren overheen, tokkelde erop en luisterde verrukt naar de klank. Toen sloop hij naar de wieg en legde het eerste snaarinstrument ter wereld zorgvuldig onder zijn kussen. De volgende dag lag hij opnieuw naar het spel van het zonlicht buiten te kijken en dacht: wat zal ik nu weer eens gaan doen. Hij sloop zijn wieg uit en ontvoerde met een list de runderen van zijn broer Apollo. Deze ontstak daar- | |
[pagina 17]
| |
over in woede en begaf zich naar het huis van Maia om Hermes te straffen. Maar Maia bracht hem naar de wieg waar baby Hermes vredig sliep en zij trachtte Apollo van zijn dwaling te overtuigen, maar Apollo bleef vertoornd.Ga naar eind5 Het verhaal geeft zicht op de vrolijke blik van de oude Grieken op de ‘competente baby’, maar ook op de toornige projecties van de sibling. Pas onlangs is wetenschappelijk bewezen dat er niet alleen al voor de geboorte sprake is van fascinatie door licht en geluid, maar dat de baby van meet af aan ‘mee wil spelen’ in gecompliceerde - zij het non-verbale - maar emotionele uitwisselingspatronen, dalende en stijgende muzikale bewegingen, het ‘emovere’. De jaloerse sibling zwenkt tussen minachting en afgunst bij het zien van de vertedering en toegewijde zorg die de schijnbaar machteloze zo sterk en ‘competent’ weet af te dwingen.Ga naar eind6 De interactief efficiënte, maar non-verbale relatie- en communicatievorm, die vanaf de geboorte - en zelfs daarvoor - aanwezig blijkt, heeft een bepalende plaats, ook in de volwassen interactie, ook in de non-verbale communicatie en curatie van psychotherapie en psychoanalyse. Zij valt onder het moeilijk te omschrijven geheel van gedragingen die men met de modieuze term ‘uitstraling’ typeert. Het is duidelijk dat zich op het niveau van deze non-verbale socio-affectieve ‘dialoog’ een belangrijk en, juist vanwege het non-verbale aspect, moeilijk diagnostisch te traceren gedeelte van de transgenerationele doorwerking afspeelt. | |
Transgenerationele aspecten, individueel en collectiefUit ervaringen met de behandeling van tweede generatie-oorlogsgetroffenen is bekend geworden hoe de emotionele ontwikkeling beïnvloed wordt door onverwerkte traumatiserende ervaringen van de ouders. Door de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog (en de relatief lange vredestijd daarna, ruim twee generaties, althans voor een aantal uitverkoren landen) is men het belang van transgenerationele overdracht gaan inzien, ook voor de normale ontwikkeling. Deze overdracht vormt een doorgaans gemaskeerd onderdeel van de familiegeschiedenis. Zoals Freud belangrijke aspecten van de normale psychische en emotionele ontwikkeling aan het licht bracht door zijn onderzoek en behandeling van mensen met min of meer ernstige psychische stoornissen, zo kan men zeggen dat onderzoek en behandeling van tweede (en derde) generatie-oorlogsslachtoffers ook normale transgenerationele beïnvloedingsmechanismen zichtbaar maken waarvan we tevoren geen weet had- | |
[pagina 18]
| |
den. Is het mogelijk dat de klassieke fenomenen van verdringing en symptoomvorming zich niet alleen afspelen binnen één individu? Moeten we concluderen dat datgene wat niet te verwerken was in de ene generatie, doorgegeven wordt aan de volgende? We denken eigenlijk al op die manier wanneer we het hebben over de preventieve werking die er kan uitgaan van een behandeling. In directe samenhang hiermee kan men wijzen op het verschijnsel dat mensen van de ‘tweede generatie’, of de derde, soms pogingen doen onbewust dezelfde situatie om zich heen te creëren als waarin ze hun ouders in hun - doorgaans onbewuste - fantasieën hebben geplaatst, ook al zetten ze zich daar juist in de bewuste sfeer tegen af. Als voorbeeld hiervan kan een passage dienen uit een interview in de Groene AmsterdammerGa naar eind7 met een ex-lid van de Rote Armee Fraktion die onlangs hier als acteur optrad, Klaus Jüngschke: ‘Wij waren tegen de onderdrukking van de Derde Wereld, zagen de regering van de Bondsrepubliek als een onderdeel van de wereldwijde imperialistische macht [...]. Volgens mij heeft het onverwerkte nazi-verleden daar een rol bij gespeeld. In de Bondsrepubliek begon de discussie over de nazi-periode pas naar aanleiding van de televisieserie ‘Holocaust’. Omdat het niet mogelijk was met de oudere generatie over het verleden te spreken, ontstond er bij de jeugd een overreactie. [...] [In] eigen land konden wij zien hoe voormalige nazi's de touwtjes weer in handen hadden. [...] [Wij] sloten ons volledig af voor kritiek. Wie niet voor ons was, was een Schwein. [...] Wij zagen onszelf als anti-imperialisten, antikapitalisten, voor ons was het ondenkbaar dat iemand voor geld een mens doodt, het kapitaal gaat over lijken.’ Op de vraag van de interviewers: ‘Maar er kwamen bij de gewapende overvallen van de raf toch mensen om het leven?’ komt het verbluffende antwoord: ‘Om de organisatie te financieren pleegden wij bankovervallen. Daarbij kwam het tot schietpartijen en daarbij zijn mensen gedood. Niemand wilde dat maar het gebeurde.’ Ook het opzoeken van oorlogssituaties door tweede of derde generatie-getroffenen kan te maken hebben met een poging het oorlogsverleden van de ouders te delen en zo te ontraadselen. Is dit te beschouwen als een analogie van de herhalingsdroom, of de neurotische herhalingsdwang, als een poging om het onverwerkte trauma alsnog de baas te worden? Is daarmee wel alles gezegd, of gaat het om een onbewust zoeken naar het gezelschap van de ‘afwezige’ ouder, op de manier waarop een kind van een gedeprimeerde moeder zich gedeprimeerd gaat gedragen? Symbiose, of imitatie, of is het identificatie? Is dit te beschouwen als trans- | |
[pagina 19]
| |
generationele verwerking, namelijk meer dan in één leven of in één generatie verwerkt kan worden? Tijdens een psychoanalyse kan men soms zien hoe het verleden van de ouders, het eigen verleden en de actualiteit gaan samenvallen: men kan dan zien hoe, simultaan met de vroeger ervaren breuk in het contact met de ouders, een verslag van eerdere risicovolle omzwervingen van de patiënt - in een vaak gedepersonaliseerde toestand - aan de orde komt; tegelijkertijd ziet men dan een verbetering van de relatie, efficiëntere pogingen om meer te weten te komen van de reële ervaringen van de ouders, en interesse voor de reële historische gebeurtenissen. Wat minder in de belangstelling staat is het feit dat ook bepaalde maatschappelijke opvattingen, wetenschappelijke trends en andere veranderingsprocessen een gevolg kunnen zijn van onverwerkte oorlogservaringen, zoals onder wetenschappelijke rationalisaties onbewust doorgegeven primitieve ideeën over erfelijkheid en eugenetica verborgen kunnen gaan.Ga naar eind8 Ook hier lijkt te gelden dat het verdrongene zich niet onderwerpt aan het ‘vergeten’, en als tijdloze onrust de ontwikkeling - niet alleen van het individu - remt of aantast. Wellicht is in dit verband een bericht uit NRC Handelsblad van 17 mei 1995, twaalf dagen na de vijftigste mei, interessant. Volgens het advies van een commissie aan de ministers van Volksgezondheid en Justitie zou ‘onder strenge voorwaarden medisch-wetenschappelijk onderzoek toelaatbaar moeten zijn bij mensen die zelf hun wil niet kunnen bepalen’. ‘Medisch-wetenschappelijk onderzoek moet volgens de commissie ook toelaatbaar zijn als proefpersonen daarvan zelf geen therapeutisch effect kunnen ondervinden. Voor de vooruitgang van de gezondheidszorg voor kinderen, voor mensen met een verstandelijke handicap en voor demente ouderen is dit onderzoek onontbeerlijk, aldus de commissie. Aanleiding voor het instellen van deze commissie waren bedenkingen die in de Tweede Kamer bij de behandeling van het Wetsvoorstel inzake medische experimenten naar voren waren gekomen. Die betroffen vooral de noodzaak en de ethische en juridische toelaatbaarheid van medisch-wetenschappelijk (niet therapeutisch) onderzoek met minderjarigen en wilsonbekwame meerderjarigen. Voor medisch-wetenschappelijk onderzoek bij wilsonbekwamen zou aan onder meer de volgende voorwaarden moeten worden voldaan: er moet een positief oordeel zijn van de medischethische commissie. Daarbij toetst de commissie in elk geval of het verwerven van nieuwe inzichten niet door andere of minder ingrijpende | |
[pagina 20]
| |
vormen van onderzoek kan worden bereikt en of het met het onderzoek te dienen belang in evenredige verhouding staat tot de bezwaren en risico's voor de proefpersoon; de aan het onderzoek verbonden risico's en bezwaren zijn gering; er is vervangende toestemming van de vertegenwoordiger van de wilsonbekwame; bij verzet van de wilsonbekwame proefpersoon dat afwijkt van het voor de desbetreffende groep wilsonbekwamen normale gedragspatroon, gaat het onderzoek niet door.’
De Nijmeegse filosoof Ton Lemaire besteedt in zijn essay ‘De cultuur van de voortgang’ in De Groene AmsterdammerGa naar eind9 aandacht aan dit tijdsverschijnsel waarbij hij - zij het impliciet - een verband legt met ‘de barbaarsheden’ van deze eeuw. Lemaire signaleert dat in onze cultuur ‘vooruitgang is gereduceerd tot voortgang’ waarbij het verleden wordt ‘onderschat’. Met de neiging van ‘ons, modernen’, om alleen het heden en de toekomst een waarde toe te kennen, komen we in een vorm van ‘actualisme’ terecht die ons dwingt tot rusteloze voortgang en permanente verandering. Het gevolg van dit actualisme is ‘een snelle veroudering en ontwaarding van ons denken, kortom een permanente inflatie van ons leven’. En even verder, opnieuw impliciet maar meer psychodynamisch gekleurd, betoogt hij dat ‘juist de hoofdstroom van onze beschaving de archaïsche wereld zoveel mogelijk heeft geweerd, verdrongen of getransformeerd’; vervolgens wordt onder anderen Freud - overigens onbekommerd in één adem met Heidegger - genoemd als een van degenen die ernaar ‘streven om de moderne wereld te helpen herinneren aan het andere van zichzelf, om haar vergeten en veronachtzaamde dimensie bewust te maken èn in zichzelf te integreren’. Lemaires psychoanalytisch klinkende formulering: een genezingsproces op gang brengen door bewustmaking en integratie van verdrongen ervaringen, sluit aan bij de boven geformuleerde gedachten over het onverwerkt verleden zowel van het individu als van een ‘cultuur’. Het is niet alleen van anekdotische betekenis dat de ‘intellectual parent’ van de computer, het eenzelvig wiskundig genie Alan Turing, bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ineens uit zijn isolement werd gehaald, en zeker geen paradox zoals Andrew Hodges in zijn beroemde biografie over Turing meent: ‘It was a cruel paradox that the Second World War turned out to demand just those ‘impractical’ qualities - pure logical thought and a refusal to take anything for granted - which he had to offer. From being totally divorced from ‘real life’, he was trans- | |
[pagina 21]
| |
ported to one of its nerve cells.’Ga naar eind10 Turings merkwaardige geïsoleerde begaafdheid paste voortreffelijk in de reductionistische oorlogsmachinerie, waarin de tegenstander niet met ‘taal’ wordt benaderd maar met ‘codes’ getracht wordt diens codes te ‘breken’. | |
Warum Krieg?In dezelfde tijd - de beginjaren van de twintigste eeuw - dat Einstein zijn intuïtief gepercipieerde relativiteitstheorie formuleerde, legde Freud de wetenschappelijke basis voor de psychoanalytische behandelingstechniek en theorievorming. Beiden veroorzaakten daarmee een doorbraak van ongekende betekenis, niet alleen op hun eigen vakgebied van natuurwetenschap en geneeskunde, maar voor het hele gebied van de ‘enkuklios paideia’. De intuïtieve kracht van beide wetenschappers was voldoende om tot dan toe onwrikbaar geachte wetenschappelijke fundamenten van absolute waarden als tijd en bewustzijn te verbrijzelen. Interessant genoeg bleef hun wetenschappelijke contact beperkt tot één briefwisseling uit de jaren dertig, niet op eigen initiatief maar op verzoek van de Commissie voor Kunst en Letteren van de Volkenbond aan de Internationale Commissie voor Intellectuele Samenwerking, om een regelmatig te publiceren correspondentie op gang te brengen tussen vooraanstaande intellectuelen, ‘teneinde de discussie over onderwerpen te bevorderen die in hoge mate de gemeenschappelijke geestelijke belangen en de doelstellingen van de Volkenbond dienen’.Ga naar eind11 Einstein was de eerste die men daartoe uitnodigde en deze stelde Freud als discussiant voor, en als titel, tegen de achtergrond van de voorbije oorlog en de dreigende herhaling daarvan: ‘waarom oorlog?’ Einstein, die zichzelf ‘vrij van nationalistische affecten’ noemt, stelt de vraag hoe het mogelijk is dat een minderheid de massa van het volk aan haar verlangens dienstbaar kan maken, ‘terwijl die massa zelf door een oorlog alleen maar te lijden en te verliezen heeft?’ Hoe kan de minderheid, die weliswaar over de machtsmiddelen beschikt van onderwijs, de pers, en meestal ook de kerk, de massa tot razernij en zelfopoffering ophitsen? Er is slechts één antwoord mogelijk: ‘in de mens leeft een behoefte om te haten en te vernietigen’. Dan is de volgende vraag: ‘Is het mogelijk de psychische ontwikkeling van de mensen in zodanige richting te leiden dat zij meer weerstand kunnen bieden aan de psychosen van haat en vernietiging?’ Freud gaat in zijn antwoord over tot een uiteenzetting van de twee driften die naar zijn opvatting de menselijke relatie bepalen. Hij is het met | |
[pagina 22]
| |
Einstein eens dat het er niet om gaat de menselijke neiging tot agressie volledig te elimineren, ‘men kan trachten haar zo ver om te buigen dat zij geen oorlog meer nodig heeft om zich te uiten’, en het ligt voor de hand hiertoe de tegenspeler van deze drift: de Eros, te hulp te roepen. ‘Alles wat emotionele bindingen tussen mensen teweegbrengt, moet tegen de oorlog werken. [...] Ten eerste relaties zoals die met een liefdesobject, zij het zonder seksueel oogmerk. [...] De tweede soort gevoelsbinding komt tot stand door identificatie. [...] Alles wat belangrijke punten van overeenkomst tussen de mensen onderling creëert, doet zulke collectieve gevoelens, identificaties ontstaan. Zij zijn een belangrijk fundament van de menselijke maatschappijstructuur.’Ga naar eind12 Op deze zinsneden zal ik terugkomen, omdat zij naar mijn gevoel aansluiten op het onderwerp dat Freud als een daarvan losstaand verschijnsel aan de orde stelt. Na verdere elaboratie op hun gemeenschappelijke ideeën merkt hij ironisch op: ‘U ziet, het levert niet veel op als men bij spoedeisende praktische problemen de wereldvreemde theoreticus om raad vraagt’, en vervolgens maakt hij een onverwachte wending: ‘Waarom winden wij ons zo op over de oorlog, u en ik en nog zovele anderen, waarom accepteren wij hem niet als een van de vele pijnlijke noodsituaties in het leven? [...] Het antwoord is: omdat ieder mens recht heeft op zijn eigen leven, omdat de oorlog veelbelovende mensenlevens vernietigt, de mens als individu in vernederende situaties brengt, hem dwingt anderen te vermoorden terwijl hij dat niet wil, omdat hij kostbare materiële waarden, resultaat van menselijke arbeid, verwoest en zo meer.’ En dan komt een zin waarvan wij de onjuistheid kennen: ‘en omdat een toekomstige oorlog dankzij de perfectionering van de vernietigingsmiddelen de uitroeiing zou betekenen van een der beide, of misschien van beide tegenstanders’.Ga naar eind13 De realiteit bleek geperverteerder: niet alleen de tegenstanders brachten elkaar grote verliezen toe, de ordinaire veroveringsoorlog bleek een dekmantel voor de grootste misdaad tegen de mensheid. De vraag opnemend waarom er mensen zijn die de oorlog niet als een onontkoombaar gegeven willen accepteren zegt Freud: ‘ik geloof dat de voornaamste reden van ons verzet tegen de oorlog is dat wij niet anders kunnen. Wij zijn pacifisten omdat wij dat door organische oorzaken móeten zijn.’ Het is de moeite waard om hier stil te staan bij de plotselinge wending naar een organische bepaaldheid, bij iemand die zojuist de werking van de dieptepsychologische dynamismen urbi et orbi heeft onthuld. Wat Freud hier tracht te verwoorden, het ‘organisch’ bepaalde pacifisme, | |
[pagina 23]
| |
nadat hij uiteengezet heeft wat de psychologische voorwaarden zijn voor het verwerpen van oorlog, verwijst naar de allereerste relatie, de enige relatie namelijk die zó vroeg in de ontwikkeling ingrijpt dat de effecten daarvan, zoals we nu weten, altijd een ogenschijnlijk ‘organisch bepaalde’ indruk maken. Het is buitengewoon boeiend te lezen hoe de ontdekker van de onbewuste drijfveren, degene die het verband aantoonde tussen ervaringen in de kindertijd en latere psychopathologie, het pacifisme ziet als een organisch bepaald proces. In dit verband meent Freud dat de psychische veranderingen die met de cultuurontwikkeling gepaard gaan - een steeds verdergaande verschuiving van de driftdoelen en een toenemende inperking van de driftimpulsen - slechts voor één uitleg vatbaar zijn. ‘Sensaties die voor onze voorouders met lust gepaard gingen zijn voor ons indifferent of zelfs onaangenaam geworden; de veranderingen in onze ethische en esthetische ideale eisen zijn organisch bepaald.’Ga naar eind14 Als waarschijnlijk belangrijkste psychologische kenmerken van de cultuur noemt Freud het sterker worden van het intellect, dat het driftleven gaat beheersen, en het naar binnen keren van de agressie. Hij vervolgt: ‘Welnu, met de psychische attitudes die het cultuurproces ons heeft opgedrongen is de oorlog in de meest flagrante tegenspraak, vandaar ons protest ertegen, wij verdragen hem eenvoudig niet meer, het is niet alleen een intellectuele en affectieve afwijzing, het is bij ons pacifisten een constitutionele intolerantie, een als het ware tot extreme proporties uitgegroeide idiosyncrasie.’ (Cursivering G.B.)Ga naar eind15 Freud besluit met de - inmiddels achterhaalde - stelling: ‘alles wat de cultuurontwikkeling bevordert werkt ook tegen de oorlog.’
We mogen op grond van ons toegenomen inzicht in de vroegste ontwikkeling van de mens, de wijze waarop die ontwikkeling ontstaat uit een continue intensieve affectieve uitwisseling in een ‘good enough’-relatieGa naar eind16 en ons sociale functioneren en normeren tot in de volwassenheid structureert, concluderen dat hier de basis ligt voor een pacifisme dat slechts ogenschijnlijk ‘organisch’ en ‘constitutioneel’ bepaald is. Er worden steeds meer onderzoeken gedaan naar de effecten van verstoringen in de vroegste affectieve interactiepatronen, die een dieper inzicht mogelijk maken in de humane ontwikkeling en in de factoren die deze ontwikkeling bepalen; factoren die men voorheen als ‘erfelijk’ of ‘organisch’ of ‘constitutioneel’ meende te kunnen rubriceren. Waar Freud - die nog niet de beschikking had over de huidige kennis van de kinderontwikke- | |
[pagina 24]
| |
ling - in zijn brief aan Einstein het pacifisme nog ‘constitutioneel’ en ‘organisch’ bepaald noemt, lijken we thans te kunnen constateren dat dit ‘onvermogen’ tot oorlogsvoering een ontwikkelingsmatig gegeven is. |
|