zal ik kunnen bevatten wat deze mensen hebben meegemaakt’, voegt zij eraan toe (p. 243). Veelbetekenend zijn ook de slotzinnen van het boek. Na een verkiezingsnederlaag van de s.d.s., de partij waarmee de schrijfster sympathiseert, houdt een van de leidende figuren haar voor: ‘Wees blij dat jij dit alleen van de buitenkant ziet. Wij voelen het vanbinnen.’
Lieve Joris is geen auteur die haar ervaringen in den vreemde louter gebruikt om haar eigen ziels- en denkprocessen te beschrijven. Haar opstelling wordt nooit afstandelijk of kil, naar ook blijkt uit een vroeger reisverslag als Terug naar Kongo (1987). Haar betrokkenheid is onmiskenbaar en daarbij speelt de persoon aan wie De melancholieke revolutie is opgedragen, de Poolse levensgezel van de schrijfster, een onnadrukkelijke, maar vitale rol. Op de eerste bladzijde bedenkt zij dat zij misschien wel namens hem op reis is gegaan.
Maar ook zichzelf neemt zij mee. Een documentaire over de stalinistische terreur in Hongarije roept herinneringen op aan de b.r.t.-programma's van Maurice de Wilde over collaboratie in de Tweede Wereldoorlog, waar haar vader naar placht te kijken. En een overnachting op het Hongaarse platteland doet haar terugdenken aan het huis van haar grootmoeder.
Zoals de persoonlijke inzet van Lieve Joris van meet af aan duidelijk is, wordt ook het literaire element terstond geïntroduceerd. De stem en het werk van Györgi Konrád hebben haar nieuwsgierig gemaakt naar Hongarije. Daar aangekomen zal zij meer auteurs leren kennen. De schrijfster Lieve Joris ontmoet de lezer op zijn beurt in haar eigen boek. Zij bedient zich van een heldere, onopgesmukte stijl, waarin modieuze terminologie weldadig afwezig is. Haar reisverslag wordt gekenmerkt door een bijna terloops, maar doeltreffend gebruik van literaire procédés. De compositie van het boek, ontleend aan de opeenvolging van de jaargetijden, is daar een voorbeeld van. Voorts toont de schrijfster dat zij een scherp oog heeft voor schijnbaar onschuldige, maar bij nader toezien met symboliek geladen details. Zo vertelt zij de levensgeschiedenis van een communistische leraar, die zich tijdens de opstand van 1956 schuil moet houden en later gedwongen wordt zijn dorp te ontvluchten. Na zijn pensionering wordt hij vlinderverzamelaar. Lieve Joris beschrijft hem als volgt: ‘De wanden van zijn kamer zijn behangen met vlinders, vol trots laat hij ze zien. Dan staat hij stil, hij wil iets zeggen, maar lijkt te aarzelen. ‘Het is vreemd,’ zegt hij ineens, ‘mijn liefde voor vlinders leidt me ertoe ze te doden.’ ’ (p. 50). De schrijfster laat haar lezers het een en ander te raden over en