lucht had zien zweven, aan die ster op het parlementsgebouw in Boedapest. Een beeld dat in het ene land onder gejuich was neergehaald, richtte zich elders met evenveel bombarie weer op.
Op de terugweg van Syrië naar Amsterdam maakte ik een tussenstop in Hongarije. Het was voor het eerst sinds drie jaar dat ik weer in Boedapest was en ik voelde een tinteling van vertrouwdheid toen ik in de vroege ochtend naar café Gerbeaud wandelde. Ik had een afspraak met de eindredacteur van een literair tijdschrift over een stuk dat ik over mijn ervaringen in Hongarije had geschreven. In het negentiende-eeuwse café heerste een aangename, intieme sfeer. Serveersters in witte kanten schortjes, Hongaarse en Weense gebakjes achter glas, gedempte conversaties.
De rijzige zestiger die door de draaideur naar binnen kwam, had het zwaarwichtige, droeve air dat ervoor zorgde dat ik mijn boek De melancholieke revolutie had genoemd. Hij had mijn terugblik met instemming gelezen, maar zijn blad was afhankelijk van staatsgelden en sommige passages zouden door de huidige regering wellicht niet in dank worden afgenomen. Zou ik mijn tekst hier en daar niet kunnen wijzigen?
Hij putte zich uit in verontschuldigingen - hij realiseerde zich dat het verschrikkelijk was om zo'n voorstel aan een westerling te doen, maar misschien kon ik enig begrip opbrengen voor zijn positie. Hij vroeg of ik geen honger had, of ik een gebakje wilde - alsof hij het nieuws dat ik net had gehoord, daarmee kon verzachten. Als het snijden in mijn stuk te veel pijn deed, zou ik er dan misschien iets bij kunnen schrijven, iets aardigs over de regeringspartij, iets waardoor alles een beetje in evenwicht kwam?
Stilzwijgend hoorde ik hem aan. Ik had het mooiste jaar uit de recente geschiedenis van Hongarije meegemaakt, een tijd waarin de lucht zinderde van verwachting, waarin alles mogelijk leek. Drie jaar later werd ik geconfronteerd met de beperkingen die sindsdien waren gerezen. Een enorm medelijden voor de man welde in me op. Eindredacteur te zijn van een tijdschrift, vader van volwassen kinderen, gedroomd te hebben dat alles zou veranderen - en dan op deze lenteochtend zo'n mededeling te moeten doen. Ik verontschuldigde me op mijn beurt dat ik enigszins aangeslagen was. In Syrië had ik moeizame onderhandelingen gevoerd om bepaalde passages in mijn toekomstige boek veilig te stellen. Ik had niet verwacht dat Boedapest een nieuwe teleurstelling voor me in petto had.
Zoals de jury al opmerkte: de bevlogen toon van Henriette Roland Holst is de mijne niet. De tijden zijn er niet naar. Ooit meende ik zelfs dat alle belangwekkende gebeurtenissen zich vóór mijn tijd hadden afge-