Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1993
(1993)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Mengelingen | |
[pagina 43]
| |
Het paradigma van de eeuwwende
| |
[pagina 44]
| |
scher geuit. ‘Bijna alle eeuwen lopen slecht af en de onze schijnt die algemene wet te volgen en zal zijn laatste adem uitblazen in een indigestie van ijzer, staal en chemische producten.’Ga naar eind4 Dan is er ook nog dat algemene gevaar dat de historicus telkens weer bedreigt. Waar je zo naarstig naar op zoek bent, lijkt zich soms zo bedrieglijk snel aan te dienen. ‘Het centraal stellen van de eeuwwende betekent eigenlijk al dat men er een vindt’, zo stelt een auteur van de Utrechtse reeks.Ga naar eind5 Om dit tegen te gaan dient men bij het eeuwwende-onderzoek twee dingen duidelijk te onderscheiden. Ten eerste de geestesgesteldheid en mentaliteit van de tijdgenoot (bestaat er zoiets als een eeuwwende-gevoel bij de tijdgenoot zelf?) en ten tweede de constructie en interpretatie van de historicus, die achteraf op grond van alle mogelijke gegevens een eeuwwisseling als een wende, als een overgangstijd meent te kunnen interpreteren. De ervaring van de tijdgenoot en de interpretatie van de historicus kunnen in elkaars verlengde liggen, elkaar aanvullen en bevestigen. Maar ook het omgekeerde kan het geval zijn: de historicus kan als ‘de achteraf vooruitziende’ het eeuwwende-gevoel van de tijdgenoot, het beeld dat hij er zelf op na hield, als overtrokken en weinig gefundeerd, als een loutere pose ontmaskeren. De historicus doet nu eenmaal meer dan louter weergeven wat de tijdgenoot deed, dacht of ervoer. En ten slotte is er natuurlijk ook de mogelijkheid dat de historicus achteraf een eeuwwisseling als een keerpunt kan schetsen zonder dat de tijdgenoot er weet van had of kon hebben. Ik zal me niet wagen aan speculaties over het eeuwwende-bewustzijn van het jaar 2000, maar wel zou ik de stelling willen verdedigen dat slechts rond 1800 en 1900 sprake is geweest van een dergelijk eeuwwende-bewustzijn, waarvan de realiteitswaarde ook door latere cultuurhistorici veelal is bevestigd, hoe verschillend er ook gedacht is over inhoud en betekenis ervan. Ten overvloede zij hier bij voorbaat gesignaleerd dat ‘eeuwwende-onderzoek’ (als we daarvan mogen spreken) bij uitstek het terrein van de cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis is. De categorie eeuwwende lijkt de politieke of economische historicus nauwelijks aan te spreken. Hij kan er weinig mee. Een eeuwwende, een omslag tijdens een eeuwwisseling, duidt dan ook hoofdzakelijk (om met Romein te spreken) op een verschuiving in waarden en weerspiegelt zich in mentaliteit, cultuur, wetenschapsbeoefening en kunsten. Dat er zich rond 1800 en 1900 iets dergelijks heeft voorgedaan, daarover lijkt onder historici een zekere consensus te bestaan. Men denke dan voor 1800 aan de overgang van Verlichting | |
[pagina 45]
| |
naar Romantiek en voor 1900 aan wat onder meer Romein en Stuart Hughes omschreven als een ‘omslag van positivisme naar anti-positivisme’.Ga naar eind6 Romeins bekende these over 1900 moge op tal van punten bekritiseerbaar zijn, zijn these als geheel is nimmer verworpen. Zij is evenwel te algemeen en vraagt om nadere specificatie naar land, hoofdstad of sociale groep.Ga naar eind7 Alvorens een poging te doen om de inhoud van dat eeuwwende-bewustzijn nader te omschrijven, wil ik ingaan op de vraag waarom pas zo laat van een dergelijk bewustzijn sprake is in de Europese geschiedenis. Was het werkelijk zo'n nieuw fenomeen rond 1800? Is er niet een aantal feiten aan te dragen die een dergelijke these logenstraffen? Veruit de belangrijkste tegenwerping zal komen van hen die na alle heftige discussies over het jaar 1000 blijven vasthouden aan de sterke eindtijd-beleving rond dat bewuste jaar.Ga naar eind8 Ik kom er nog op terug. Anderen zullen wijzen op de instelling van het Heilig Jaar aan het eind van de middeleeuwen, waarbij tijdens iedere eeuwwisseling de geboorte van Christus op bijzondere wijze werd herdacht.Ga naar eind9 Het vieren van een eeuwfeest is evenwel nog iets anders dan het ervaren van een eeuwwisseling als een eeuwwende, als een overgangsperiode. Een dergelijk eeuwwende-bewustzijn veronderstelt in de eerste plaats een hoge graad van uniformiteit in chronologie en datering, die pas in de achttiende eeuw bereikt werd. In diezelfde eeuw maakte bovendien een betrekkelijk nieuw eeuwbegrip grote opgang: eeuw in de ons nu vertrouwde betekenis van exact honderd jaar. Over beide formele ontstaansvoorwaarden van het moderne eeuwwende-bewustzijn een enkel woord. Chronologie en geschiedenis zijn vanouds onverbrekelijk met elkaar verbonden, maar toch is de relatie tussen beide niet altijd dezelfde geweest. Met enige overdrijving zou men kunnen zeggen dat vóór de zeventiende eeuw de chronologie zich geheel richtte naar de geschiedenis, maar dat ze daarna als tijdrekenkunde een relatieve autonomie claimde ten opzichte van de geschiedenis. Men dateerde in oudheid en middeleeuwen vanaf gebeurtenissen die men belangrijk vond, bijvoorbeeld de stichting van Rome, de schepping of de geboorte van Christus. Middeleeuwse chronologische beschouwingen hadden eeuwenlang betrekking op de juiste invulling van twee tijdschema's, aan de hand waarvan de wereldgeschiedenis gefaseerd moest worden: de leer van de zes tijdvakken en die van de vier rijken.Ga naar eind10 Aan de juistheid van deze schema's zelf werd niet getwijfeld: de bijbel was er immers de onaantastbare bron van. Tijdreken- | |
[pagina 46]
| |
kundige exercities hadden soms tot doel meer duidelijkheid te verschaffen over de wederkomst van Christus, maar ook heel praktische overwegingen speelden een rol, bijvoorbeeld wanneer men tot een gemeenschappelijk aanvaarde uniforme paasdatum moest komen. De noodzaak tot ‘uniformering van de tijd’ werd aan het eind van de middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijd om praktische redenen steeds dringender gevoeld.Ga naar eind11 Bestaande dateringssystemen dienden hervormd en met elkaar in overeenstemming gebracht te worden. De bekendste hervorming is wel die van de Gregoriaanse kalender van 1582, maar er ging een lange tijd overheen voor zij overal werd aanvaard. Ook de ‘historische tijd’ diende zich te uniformeren. Op het terrein van de chronologie deed zich een geheel nieuwe situatie voor, toen Europa door de ontdekkingen in contact kwam met volkeren en culturen, die in de oudheid en de christelijke middeleeuwen volstrekt onbekend waren. Het is deze situatie met name die de moderne tijdrekenkunde in het leven heeft geroepen. De geschiedenis van die onbekende volkeren (die zelfs terugverwees naar een tijd vóór Adam) bleek niet in te passen in de bestaande chronologische schema's, die te uitsluitend gebaseerd waren op gebeurtenissen uit de bijbel of de oudheid. Deze inpassing vroeg om een chronologie die losstond van de tot nu toe bekende geschiedenis. Sterker nog, zij vroeg om een heel andere aanpak, waarin niet de geschiedenis de chronologie maar de chronologie de geschiedenis moest gaan bepalen. Een nieuwe tijdrekenkunde diende een ‘absolute’ tijdbalk te creëren, waarop alle tot nu toe bekende feiten (los van hun interpretatie) uit de oude en nieuw ontdekte wereld hun ‘exacte’ chronologische plaats zouden toebedeeld krijgen. Slechts zo leek het mogelijk om tot een nieuwe universele wereldgeschiedenis te komen. Historische verbanden tussen die oude en nieuwe wereld waren niet te leggen, slechts de chronologie kon beide werelden verbinden via een uitgedachte, universeel geldende, absolute tijdbalk. Binnen de geschiedenis van deze autonome en met puur op basis van astronomische berekeningen verkregen getallen werkende tijdrekenkunde - die loopt van Scaliger tot Newton - neemt de chronoloog Petavius een belangrijke plaats in. Het ten slotte algemeen aanvaarde, ons bekende dateringssysteem van ‘voor en na Christus’ is grotendeels zijn werk. Het verkreeg in de tweede helft van de zeventiende eeuw een ruime verspreiding en was in de achttiende eeuw min of meer aanvaard.Ga naar eind12 Aan het eind van die eeuw kon Kant dan ook stellen dat de chronologie steeds | |
[pagina 47]
| |
meer de geschiedenis was gaan bepalen. Deze nieuwe chronologie, die zich duidelijk onthield van een interpretatieve periodisering en zich bewust van de geschiedenis loskoppelde, maakte ook de weg vrij voor een indeling van de geschiedenis in chronologisch exact afgebakende eeuwen. Misschien is het juister te stellen dat deze nieuwe chronologie kon inhaken op een in de zestiende eeuw binnen de kerkgeschiedenis ontstane gewoonte de geschiedenis te doorlopen aan de hand van historische, ‘synchrone’ eenheden van honderd jaar. De introductie van dit nieuwe ‘kwantitatieve’, exact in jaren afgebakende eeuwbegrip, vond plaats in 1559 bij de publikatie van het eerste deel van de Centuriae Magdeburgenses. Het (militaire) begrip centuria duidde een numerieke exactheid aan die de begrippen saeculum en aevum nooit bezeten hadden en nadien pas zouden krijgen in het Frans (‘siècle’) en Nederlands (eeuw). Slechts het Engels en het Duits namen het centuria-begrip over (‘century’ en ‘Jahrhundert’). In de zestiende eeuw was dit centuria-begrip nauwelijks nog een periodiserings- of tijdsbegrip te noemen. ‘Man kann sich noch keinen Ablauf eines Jahrhunderts vorstellen. Das Jahrhundert bleibt das, was es seine Entstehung nach ist: ein synchroner Status, kein diachroner Status.’Ga naar eind13 Pas zeer geleidelijk vond er in de eeuw daarop een temporalisering van dit begrip plaats en ging men spreken van een begin, een midden en een afloop van de eeuw. Het historisch bewustzijn van de achttiende eeuw werd in sterke mate door dit nieuwe eeuwbegrip bepaald. Het eeuwbegrip maakte een grote opgang zowel in zijn nieuwe als oude (qua jaren onbepaalde) betekenis van ‘regeringsperiode’.Ga naar eind14 Zo'n honderd jaar liet zich op den duur niet alleen faseren in drie perioden, er vielen ook karakteristieken aan toe te schrijven zoals dat bij het eeuwbegrip in zijn oude betekenis reeds eerder was voorgekomen. De geschiedenis begon die ‘kale’ numerieke chronologie van visies en interpretaties te voorzien. Ook ‘exacte’ eeuwen vielen kwalitatief te karakteriseren, waren herkenbaar aan hun ‘tijdgeest’. De achttiende eeuw betitelde zichzelf graag als ‘éclairé’, als ‘philosophique’, als de ‘siècle des lumières’. Iedere eeuw had haar eigen ‘physionomie’, zoals men rond 1800 gewoon werd te stellen.Ga naar eind15 Het eerste moderne historische museum, het ‘Musée des Monuments Français’ van A. Lenoir, wees aan iedere eeuw haar eigen ruimte, haar eigen zaal toe, waarin de karakteristieken van een bepaalde eeuw gevisualiseerd werden.Ga naar eind16 Eeuwen bezaten zo hun eigen karakteristieken en eeuwwisselingen konden dan ook meer gaan inhouden dan louter een chronologische mar- | |
[pagina 48]
| |
kering. De passage van de zeventiende naar de achttiende eeuw in 1700 leek nog hoofdzakelijk onder chronologici beroering te wekken.Ga naar eind17 Men maakte zich vooral druk over de vraag of het jaar 1700 reeds aan de nieuwe eeuw toebehoorde en niet de afsluiting vormde van de voorbije eeuw. De situatie rond 1800 vertoont, als ik het wel heb, een heel ander beeld. Pas toen was er sprake van een duidelijk eeuwwende-bewustzijn. Op vele manieren werd toen de balans opgemaakt over de afgelopen eeuw met het oog op de komende. Dit was een nieuw fenomeen zowel in Frankrijk als in Duitsland. Schiller schreef zijn treurdicht Der Antritt des neuen Jahrhunderts, A.W. Schlegel publiceerde zijn Fastnachspiel vom neuen Jahrhundert, waarin de oude en nieuwe eeuw een dialoog met elkaar voeren.Ga naar eind18 In 1800 verscheen een tijdschrift Das alte und neue Jahrhundert. Er leek sprake van een ‘Zeitwendestimmung’, die meer inhield dan het luiden van klokken of het slaan van gedenkpenningen. De eeuw had zich om zo te zeggen kwantitatief en kwalitatief verzelfstandigd: zij was een exact numerieke grootheid geworden met een eigen gezicht. Er bleek een dialoog tussen eeuwen mogelijk, waarin de verwachting een grotere rol ging spelen dan de herinnering. Eeuwfeesten ter herinnering aan belangrijke gebeurtenissen uit het verleden waren van oude datum.Ga naar eind19 Nu werd de eeuwwisseling zelf aanleiding tot het vieren van een eeuwfeest. In zijn allegorisch toneelstuk Eeuwfeest bij den aanvang der negentiende eeuw (waarin de verbeelding, het geheugen en de genius van de achttiende eeuw een hoofdrol spelen) laat de kantiaan J. Kinker de verbeelding onder meer het volgende zeggen: Gy ziet van de eeuw, die wykt, den laatsten avondgloed.
Leert hare strekking, in dees plechtige oogenblikken,
En de eeuw, die op haar volgt, zal u niet meer
verschrikken.
Die strekking van de achttiende eeuw kon toch moeilijk uitsluitend en alleen een hoopvolle verwachting bij het geheugen wekken. De verbeelding verbaasde zich daarover: 't Gezicht der eeuw, wier laatsten stond wy vieren,
Is oorzaak, dat ge uw oog met siddring nederslaat!
Treft u de glans niet van haar opgeklaard gelaat?
| |
[pagina 49]
| |
Doelend op het verloop van de Franse Revolutie antwoordde het geheugen: Helaas! ik zie alleen haar bloedige laauwrieren!
Dat zelfde monster der vervolging deed, in haar,
Het woeste tydperk der barbaarschheid weer
herleven.Ga naar eind20
Op de invloed van de Franse Revolutie op het eeuwwende-bewustzijn van 1800 kom ik zo dadelijk nog terug. Eerst nog iets anders. Het bijzondere van de eeuwwisseling van 1800 laat zich nog op een andere wijze illustreren. ‘Das Bewusstsein, um 1800 herum an einer epochalen Wende zu stehen, war allgemein’, aldus Reinhart Koselleck.Ga naar eind21 Het moment van de eeuwwisseling droeg er sterk toe bij een nieuw bestanddeel in de historische ervaring tot uitdrukking te brengen. Dat nieuwe element vond zijn oorsprong in de ‘versnelling’ die de geschiedenis als werkelijkheid in de achttiende eeuw te zien had gegeven en het liet zich verwoorden in de nieuwe term ‘overgangstijd’. ‘Es kennzeichnet das neue Epochenbewusstsein seit dem ausgehenden achtzehnten Jahrhundert, dass die eigene Zeit nicht nur als Ende oder als Anfang erfahren wurde, sondern als Übergangszeit.’Ga naar eind22 De term maakte in de jaren na 1800 een snelle opgang in de westerse cultuur en liet diepe sporen na in de komende geschiedschrijving. De toepassing van deze term op vroegere tijdvakken uit de geschiedenis nam in de negentiende eeuw ongekende vormen aan, waardoor de term in veel gevallen een oncontroleerbaar passe-partout werd.Ga naar eind23 Als periodiseringsbegrip leek zij evenwel onmisbaar voor de moderne geschiedschrijving na 1800, waar vragen naar historische continuïteit en discontinuïteit zo centraal kwamen te staan vanwege de confrontatie met die versnelde geschiedenis. Door middel van deze term werd het ook gemakkelijker en gangbaarder bepaalde eeuwwisselingen van vóór 1800 als overgangstijdvakken te typeren. Het lijkt toch allesbehalve toeval dat de historiografie juist na 1800 een allesoverheersende betekenis ging toekennen aan het jaar 1000.Ga naar eind24 Eeuwwisselingen kregen in het algemeen een veel duidelijker plaats toegewezen in de historische periodisering.
Valt er iets concreet inhoudelijks te zeggen over dat eeuwwende-bewustzijn van 1800, over dat gevoel van te leven in een overgangstijd? Aan een ‘époque de transition’ liet zich zowel een optimistisch als pessimistisch levensgevoel koppelen.Ga naar eind25 Zowel het begrip vooruitgang als het begrip de- | |
[pagina 50]
| |
cadentie verbonden zich met de term ‘overgangstijd’, zoals een eeuw later rond 1900 ook het geval zou zijn met de term ‘fin-de-siècle’. Vanwaar die ambivalentie, die ambiguïteit? Beperken we ons tot een zeer globale politieke omschrijving van het begrip overgangstijd. Het begrip verwees naar die ervaring van een versnelde geschiedenis en de Franse Revolutie werd daarbij opgevat als een zeer belangrijk moment in die versnelling. Hoe tegengesteld men ook de revolutie kon interpreteren, hoe verschillend de receptie van de revolutie per land of groep ook mocht zijn, voor de meesten (zowel voor- als tegenstanders) was het toch duidelijk dat het revolutiegebeuren meer was dan een voorbijgaand incident in de geschiedenis.Ga naar eind26 Zowel naar oorsprong als gevolgen was er voor de tijdgenoot sprake van een ware omwenteling, met name een ommekeer in politieke geestesgesteldheid, welke zo duidelijk sprak uit die reeks van maatregelen, waarmee de standenmaatschappij werd afgeschaft en het verleden tot Ancien Régime werd verklaard. De tijdgenoot verklaarde deze ommekeer nauwelijks nog sociaal-economisch, een enkele uitzondering daargelaten. Wat hem in hoge mate boeide (Kant bijvoorbeeld) of in sterke mate verontrustte (Burke met name) was die nieuwe mentaliteit die uit die revolutie sprak, die vrijheidsdrang, die politieke mondigheid en dadendrang. In de revolutie leek de mensheid zelf geschiedenis te willen maken, haar te willen sturen naar een betere toekomst. Juist dat aspect gaf de eigentijdse ervaring (en het eeuwwende-bewustzijn van 1800) een gevoel van te leven in een overgangstijdperk. Die nieuwe mentaliteit manifesteerde zich niet slechts in de afbraak van de standenmaatschappij, maar eerder nog in die enthousiaste en verwoede pogingen een nieuwe ‘uniforme’ maatschappij te creëren. Het ging er immers niet alleen om Frankrijk een nieuwe constitutie te geven. Een nieuw type samenleving had men voor ogen, opgebouwd volgens ‘redelijke’ en ‘natuurlijke’ principes, die in hun praktische toepassing neerkwamen op een sterke uniformering, standaardisering (en niet alleen van maten en gewichten) en disciplinering van het politieke en sociale leven. Geografische en sociale verschillen dienden evenzeer te verdwijnen als dialecten. Uniformering gold als een bewijs van ‘wetenschappelijke’ politieke progressie.Ga naar eind27 Voor de tijdgenoot kwam de revolutie in die zin duidelijk over als een ‘toegepaste’ Verlichting. Maar er is nog een tweede algemene noemer in die eigentijdse ervaring aan te wijzen. Ook het feit immers dat die ‘toepassing’ uitliep op de Terreur, zou diepe sporen nalaten in het eeuwwende-bewustzijn van 1800. | |
[pagina 51]
| |
De Franse Revolutie toonde ook de grenzen van een geplande en toegepaste vooruitgang, de mislukking van de ‘totale regeneratie’ die men beoogd had.Ga naar eind28 De Franse Revolutie vormde in de Europese geschiedenis ook de eerste manifestatie van een falende bestuurs- en maakbaarheidsideologie die de Verlichting mede in het leven had geroepen. Dat maakte dat overgangsgevoel zo ambivalent. Deze algemene opmerkingen over de eigentijdse ervaring van de Franse Revolutie zijn nauwelijks verrassend of nieuw te noemen, maar toch is het opvallend dat in de interpretatie van de Franse Revolutie, die tijdens het tweede eeuwfeest in 1989 duidelijk de boventoon voerde, juist deze aspecten weer in het bijzonder onder de aandacht gebracht zijn. In die visie van het tweede eeuwfeest werd zeer bewust terugverwezen naar zaken die de tijdgenoot zelf vrijwel onmiddellijk als problematisch ervaren had.Ga naar eind29 Deze ‘recente’ interpretatie valt onder meer af te lezen uit dat merkwaardige ‘gedenkboek’, onder leiding van F. Furet en M. Ozouf uitgegeven en in 1988 verschenen onder de titel Dictionnaire critique de la révolution française. De Engelse vertaling verscheen een jaar later. Ook vele niet-Franse historici werkten eraan mee. De Franse Revolutie aan de hand van trefwoorden! De vele lemmata die dit werk van meer dan duizend bladzijden bevat (over gebeurtenissen, actores, instituties, ideeën en historici), wekken bij de lezer op het eerste gezicht de indruk dat de huidige historiografie over de Franse Revolutie nog sterker verbrokkeld is dan vroeger al het geval was. Dit toch is slechts schijn. Deze ‘dictionnaire’ bevat meer consistentie en consensus dan men in eerste instantie zou vermoeden. In deze nieuwe interpretatie valt een aantal tendensen aan te wijzen, die ook voor de problematiek die ons hier bezighoudt, relevant zijn. Er is ten eerste sprake van een opvallende hernieuwde aandacht voor het politieke gedachtengoed, voor de revolutionaire mentaliteit, kort gezegd voor de politieke cultuur waaraan de revolutie mede vorm heeft gegeven. Daarbij geniet de eerste revolutiefase, die van de Constituante, een opvallende belangstelling, een fase waarin onder meer figuren als Sieyès, Barnave en Grégoire een dominante rol speelden. In dit verzamelwerk beklemtoont menig auteur bij herhaling dat reeds in die eerste maanden een politieke radicaliteit te beluisteren viel, die geen genoegen nam met hervormingen maar een ‘totale regeneratie’ van de maatschappij bepleitte.Ga naar eind30 Burke's vroege eigentijdse analyse lijkt minder overtrokken en eenzijdig dan critici van de Réflections geneigd waren te onderstrepen. Wat in dit verband nog frappanter mag heten, is de ommezwaai in in- | |
[pagina 52]
| |
terpretatie van de ontstaansgeschiedenis van het Schrikbewind. De relatie tussen die zogeheten gematigde eerste fase van de revolutie en de radicale van 1792 is veel hechter dan de latere liberale (en socialistische) geschiedschrijving ooit geneigd was toe te geven of kon toegeven zolang de Franse Revolutie een directe voedingsbodem was voor de eigen ideologie. Er is in deze nieuwe interpretatie geen sprake van een radicale breuk in politieke cultuur tussen 1789 en 1792. De vroeger zo beklemtoonde tegenstelling tussen het goede begin van 1789 en de ontaarding van 1792 is zo goed als verdwenen. Van de historische constructie, die het Schrikbewind louter en alleen laat ontstaan onder druk van de ‘omstandigheden’, door toedoen van de vijanden van de revolutie in en buiten Frankrijk, blijft niet veel overeind staan.Ga naar eind31 De Terreur was duidelijk ook een produkt van de revolutie zelf. Groen van Prinsterers Ongeloof en revolutie zou in deze ‘nieuwe’ visie niet misstaan hebben. Voor de liberale historiografische traditie bleef deze opvatting lange tijd onaanvaardbaar; alleen Edgar Quinet hing haar ten slotte aan in de negentiende eeuw. De herwaardering die zijn werk recentelijk in de jaren tachtig kreeg, als ook de hem toegewezen plaats in dit nieuwe ‘woordenboek’ van de revolutie, zijn tekenend.Ga naar eind32 We dienen tot een afsluiting te komen. Het enthousiasme, maar ook het falen van de Franse Revolutie drukten hun stempel op het eeuwwende-besef van 1800. De inhoud ervan werd in sterke mate bepaald door het verloop van de revolutie en raakt in zijn kern een thematiek, die we als de problematiek van de modernisering zijn gaan zien. De nog jonge vooruitgangsgedachte beleefde in de Franse Revolutie zijn eerste grote crisis. Het probleem, dat Horkheimer en Adorno later omschreven als de ‘dialektiek van de Verlichting’ - waarbij de zogeheten ‘substantiële’ rationaliteit (vrijheid en individuele zelfontplooiing) overwoekerd werd en verstikte in een steeds dominanter wordende doelrationaliteit - werd reeds in de moderniteitskritiek van de romantiek aan de orde gesteld.Ga naar eind33 Een dergelijke moderniteitskritiek lijkt aan het moderne eeuwwende-bewustzijn inherent te zijn. Romein heeft de kern van het eeuwwende-bewustzijn van 1800 en 1900 gezocht in het in discrediet raken van de sterk bekritiseerde vooruitgangsgedachte.Ga naar eind34 Dit lijkt me in zijn algemeenheid juist. Nu kan men tegenwerpen dat sinds het ontstaan van de vooruitgangsgedachte in die versnelde Europese geschiedenis er doorlopend kritische kanttekeningen bij geplaatst zijn. Dat is ongetwijfeld juist, maar dat weerspreekt nog niet het feit dat juist rond 1800 en 1900 deze kritiek zich luider en fundamenteler liet horen. | |
[pagina 53]
| |
Dan ten slotte toch nog die onvermijdelijke vraag: hoe zit het met ons eigen eeuwwende-bewustzijn, nu we het jaar 2000 naderen? Een eeuw die twee wereldoorlogen op haar naam heeft staan, heeft zich de vraag naar de keerzijden van de vooruitgang maar al te dikwijls moeten stellen. Een ‘hernieuwd’ eeuwwende-bewustzijn in bovengenoemde zin lijkt in dit opzicht overbodig. Of is dit weer niet te optimistisch gedacht? Hoe verder de ‘progressie’ immers voortschrijdt, hoe sterker ook de keerzijden ervan zich doen gevoelen. |
|