Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1989
Advies van de commissie voor schone letteren
De in 1960 geboren Groningse dichter Marc Reugebrink publiceerde gedichten in onder andere Raster en De Revisor voordat hij in 1988 met de bundel Komgrond debuteerde bij De Bezige Bij.
Publikatie in de genoemde tijdschriften suggereert al waar de bronnen van Reugebrinks poëzie liggen: in de taal, in de relatie tussen taal en werkelijkheid. Het is niet verwonderlijk, dat de kritiek nogal eens heeft gewezen op de invloeden die in de gedichten van Reugebrink te vinden zijn: bijvoorbeeld die van Kouwenaar en Faverey.
De Commissie stelt die invloeden ook wel vast, maar meent dat de kritiek niet geheel van modieuze trekken ontdaan is. Er is de laatste tijd een op weinig argumenten berustende opinie ontstaan, dat de Nederlandse poëzie een stilstaand water zou zijn geworden, waarin weinig verrassends aan de oppervlakte komt.
Wie een open oog heeft voor de diversiteit van de Nederlandse poëzie, en niet te veel verblind wordt door de behoefte aan het creëren van ‘scholen’, moet wel vaststellen dat er veel interessants gebeurt.
Reugebrinks bundel Komgrond bevat de belofte van een eigen geluid binnen de poëtische traditie waarbij de kritiek hem heeft ingedeeld. Zijn gedichten hebben, bij alle ‘taligheid’ die een onderdeel van die traditie is, een aangename aardsheid, al is de aarde vooral een gebied dat onderzocht moet worden op wat houdbaar is:
meer wit dan woorden op het land.
zijn laatste stappen in het zand.
ben je van dit spoor verzekerd.
Straks snijd je de aarde open
trekt door het veld een zwarte voor