Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1988
Advies van de commissie voor schone letteren
Na zijn debuut met de roman De provincie toont Jan Brokken met de verhalenbundel De zee van vroeger aan dat die twee literaire genres niet ver uit elkaar liggen, in zekere zin zelfs verwisselbaar zouden kunnen zijn. De roman De provincie liet zich lezen als een lang kort verhaal, De zee van vroeger is een bundel die men kan beschouwen als een roman in verhalen. Hoe verschillend van inhoud en onderwerp die verhalen ook zijn, en op hoeveel verschillende locaties ze ook spelen, ze horen onmiskenbaar bij elkaar, zowel door de toon waarop ze worden verteld als door de hoofdpersoon die er zichtbaar of onzichtbaar een rol in speelt. Die bindende hoofdpersoon is de moeder, van wie wordt beweerd dat ze in Rusland is geboren, via Zwitserland, waar ze haar man leerde kennen, in het toenmalige Indië terechtkwam, vandaar met man en zoons na de oorlog naar Nederland repatrieerde en tenslotte, na haar dood in een Zuidhollands huis, door de verteller in de geest weer naar haar geboorteland is teruggebracht. Daarmee is de cirkel van de zeven verhalen rond en de roman ten einde.
Hoe geraffineerd die literaire manoeuvre misschien ook lijkt, Brokken is in het geheel geen geraffineerd schrijver. Hij is een goed vakman, een sober en toch levendig stilist, die eerder in de leer lijkt te zijn gegaan bij Britse dan Nederlandse voorbeelden, een realist met genoeg fantasie om situaties en personages meer mee te geven dan ze op het eerste gezicht hebben, en hij is, last but not least, een boeiend verteller.
Het openings- en titelverhaal, waarin vanuit de optiek van het jongetje Boris een verslag wordt gegeven van de thuisreis van Makassar naar Rotterdam, is met zijn mengeling van nuchterheid en melancholie behalve een uitstekend gedoseerde vertelling ook een fascinerende opmaat voor wat er nog aan verhalen gaat volgen. De moeder wordt meteen al als een nerveus steppenpaardje neergezet, niet alleen zoals ze met wapperende rokken op en neer draaft maar ook zoals ze op verzoek van de kapitein piano speelt, en na een zoetelijke introductie iedereen verschrikt met Ravels satirische deformatie van de Weense wals. Dat grillige beeld wordt in de bundel nader uitgewerkt, het uitvoerigst in het verhaal Olga en het Oosten, een compositie van elf fragmenten die niet alleen de moeder maar ook de vertellende zoon steeds preciezer en genuanceerder tekenen. De verhouding van de laatste tot de eerste wordt nog eens extra, maar beslist niet te