Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1988
(1988)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Keuzen en drijfveren van de biograaf
| |
1. De rekbaarheid van het genreMij is gevraagd voor deze gelegenheid in te gaan op theoretische aspekten van de biografie en de toepassing daarvan. Dat kan natuurlijk in dit tijdsbestek maar een enkel aspekt zijn. Ik wil vooral iets zeggen over de keuze van de biograaf voor een bepaald genre biografie en over het onvermijdelijk subjectieve karakter van die keuze. Ik breng U even in herinnering hoe de biografie zich heeft ontwikkeld en op welk punt we naar mijn mening daarmee zijn beland. Vroeger diende de biografie evident om degene die naar de voorlezing ervan luisterde een lesje in deugdzaamheid of heldhaftigheid te leren. De Grieken stelden het onderwerp van de biografie ten voorbeeld. De chris- | |
[pagina 14]
| |
tenen deden niet anders: de middeleeuwse vitae werden volgens een vast stramien gemaakt dat de feiten van dit leven in een geur van heiligheid aan de achtergeblevenen presenteerde. Pas in de moderne biografie van de Renaissance en daarna ontstaat de altijd prikkelende mogelijkheid om een grootheid van zijn sokkel te stoten en er een mens van vlees en bloed van te maken. Die mogelijkheid wordt lang niet altijd benut. Het begrip biografie is heel rekbaar: het valt niet te ontkennen dat ook een feature in het weekblad Panorama over Ruud Gullit kan uitgroeien tot een tekst, die dan in wezen voldoet aan de eisen van de biografie: een met feiten gelardeerd opgeschreven verhaal over iemands leven. Ook al is aan dat leven nog geen einde gekomen. Hetzelfde geldt in feite voor literaire profielen in Vrij Nederland of De Tijd, waarin de auteur zich zichtbaar inspant om uit leven en werk van de betrokkene een harmonieuze combinatie te scheppen die de intentie heeft door achtergronden te openbaren het oeuvre van de auteur te verhelderen. | |
2. Vormen van de literaire biografieMaar laten we zeggen, dat we ons hier beperken tot het biografisch genre dat in boekvorm verschijnt. In zijn aardige werk From Puzzles to Portraits beschrijft James L. Clifford vijf vormen van de biografie.Ga naar eind2 Hij laat ze variëren van objectief tot subjectief. Samengevat komt dat hierop neer. Daar is ten eerste dan die pretentieuze objectieve biografie. De biograaf pretendeert de hoogste objectiviteit door het praktisch commentaarloos aanbieden van een serie documenten. Toen Gerrit Borgers voor de vraag stond hoe hij zijn kennis van het leven en werk van Van OstaijenGa naar eind3 zou aanbieden zat hij met het probleem dat ook de grote theoreticus en pragmaticus van de biografie Leon Edel bezighield: de vloek van MerlynGa naar eind4, voor Edel de vloek van de New Criticism ‘biography continues to be a kind of stepchild of literature. Critics (who are themselves in reality biographers in disguise) often depreciate it; poets and novelists dismiss it’, p. x).Ga naar eind5 Omstreeks 1970 was de biografie not well-to-do. Je behoorde je als anständige criticus of wetenschapper alleen bezig te houden met de tekst - men sprak niet van boeken of verhalen, men sprak alleen van teksten, heel wetenschappelijk, heel streng, heel calvinistisch, maar ook heel onhistorisch -, en dat was voor Borgers, zelf als de toenmalige conservator van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum de ongewilde luis in de pels van de tekst-interpreten, een verschrikkelijk dilemma. Hij heeft er zich met zwier uit gered door zijn boek over Van Ostaijen een documentatie in plaats van een biografie te noemen, en dat is het ook. Maar | |
[pagina 15]
| |
wat jammer achteraf dat Borgers niet nú zijn boek over Van Ostaijen heeft kunnen maken. Dan zouden we een echte biografie hebben gehad. En dat was dan geen objectieve biografie geweest, want die bestaat niet. Wat wel bestaat is de wetenschappelijk-historische biografie. Die is doorgaans heel verantwoord wat de basistechniek betreft: het zorgvuldig gebruik van geselecteerde feiten, met elkaar in verband gebracht in chronologische volgorde tegen de achtergrond van de geschiedenis. Een wezenlijk probleem is het ontbreken van een visie die van de biografie een echt verhaal maakt. Maar bijvoorbeeld in de biografieën die Buijnsters schreef over Rhijnvis Feith en, nog meer, over Hieronymus van Alphen en Betje Wolff ontbreekt de visie niet.Ga naar eind6 Zijn werk is, als het om de wetenschappelijk-historische literaire biografie gaat, en daartoe beperk ik mij, nog niet overtroffen de laatste jaren. De derde vorm van de biografie beantwoordt het meest aan de eisen die zowel Edel als Dresden aan een goede biografie stellen.Ga naar eind7 Dat is de artistiek-wetenschappelijke biografie. De Angelsaksische wereld heeft een enorme ervaring op dit gebied, wij niet. Deze biografie vergt dezelfde uitputtende research als de wetenschappelijk-historische biografie, maar als je eenmaal het bewijsmateriaal hebt verzameld, moet je je rol als biograaf vergelijken met die van de romanschrijver, dat wil zeggen: je gaat je materiaal selecteren, niet alleen op feitelijke betekenis, maar ook op bruikbaarheid voor het oproepen van dit leven. Cliffords biografie van de jonge Samuel Johnson is een markant voorbeeld van zo'n biografie.Ga naar eind8 Maar ook Richard Ellmann's biografieën van Joyce en Wilde zijn uit dit atelier afkomstig,Ga naar eind9 en The Life of Emily Dickinson van Richard Sewall zit er heel dichtbij.Ga naar eind10 Hier sluiten, om Dresdens woorden te gebruiken ‘geschied wetenschap’ en ‘vertelkunst’ elkaar in.Ga naar eind11 De biograaf heeft nadrukkelijk een mening over zijn objekt en argumenteert met wetenschappelijk betrouwbare documenten. U zult begrijpen, dat de warmte waarmee ik dit genre vermeld iets zegt over het uitgangspunt dat ik zelf gekozen heb toen ik het leven van Van Oudshoorn ging beschrijven.Ga naar eind12 Het principiële punt of de werken van een kunstenaar gezien mogen worden als gebeurtenissen in diens leven en dus een beschrijving en interpretatie door de biograaf rechtvaardigen wordt door sommigen als Ellmann, Edel en mijzelf positief beantwoord, door nogal velen in negatieve zin: beschouwingen over het werk horen in een biografie niet thuis. In de recente Sartre-biografie van Annie Cohen-Solal treffen we een exemplaar aan van het vierde type, de narratieve biografie.Ga naar eind13 Ikzelf zou | |
[pagina 16]
| |
nooit, zoals zij doet, personages sprekend in dialogen met anderen opvoeren, alsof ze het scenario van hun ontmoeting bij Sartre in de kast heeft gevonden, maar het enorme sukses van deze vertelbiografie zal toch niet alleen aan de publicitaire kwaliteiten van de biograaf te danken zijn! Ze bezit inderdaad een verkwikkende geest die zich in haar tekst kenbaar maakt. Mijn bezwaar geldt de oncontroleerbaarheid van te veel in haar boek, maar dat bezwaar telt voor een deel ook weer niet, omdat Cohen-Solal niet de eerste biografie van Sartre schreef, doch de zoveelste. Het bestaan van wetenschappelijk-historische of artistiek-wetenschappelijke biografieën maakt het ontstaan van dit soort biografieën mogelijk, die natuurlijk een veel groter en dankbaar bewonderend publiek kunnen bereiken dan voornoemde biografische genres. Gave exemplaren van dit type levensverhalen zijn Orlando van Virgina Woolf en Beloved Friend van Catherine Drinker Bowen over Tsjaikowski. Nog wat subjectiever zijn de vies romancées, Lust for Life (over Van Gogh) en The Agony and the Ecstasy (over Michelangelo) van Irving Stone. Hier is de biograaf weggeroeid uit het feitenmateriaal naar de volle zee van zijn verbeelding. Heel aantrekkelijk soms, maar ten onrechte ook nog aangeduid als biografie. Intussen, om misverstand te voorkomen: anno 1988 is het klimaat, dat eerst zo guur en kil was voor de biograaf, omgeslagen: het literaire publiek wil alles weten wat over de levens van Couperus, Vestdijk of Achterberg en andere grootheden te zeggen valt, Kees Fens schrijft nu naast stukjes over close reading van poëzie bewonderende beschouwingen over de Engelse biografie, het Prins Bernhardsfonds voteert een ton voor het schrijven van tien biografieën en deze Maatschappij honoreert al enige jaren de naar het oordeel van een jury beste literaire biografie over een periode van drie jaar. | |
3. De subjectiviteit van de keuzeDe biograaf maakt zijn keuze. Maar biografieën worden net geboren als kinderen. In hun ontstaan nemen ze de genen mee van hun verwekkers. Dezen beschikken vanzelfsprekend over een aantal feiten die vallen onder Cliffords categorie ‘Finding the evidence’, je bewijsmateriaal vinden om over dit alles te kunnen schrijven. Dat is de eerste stap. Ik zal nu niet uitweiden over allerlei gelukkig toeval dat daarbij een rol speelt en dat je ook verschrikkelijk hard nodig hebt. Het gaat mij hier om. Data als afkomst, cultureel klimaat van stad en land, geboorte, gezinssa- | |
[pagina 17]
| |
menstelling, ziekteduur, schoolgaan, de verschijning van het werk, de voorbereiding daarop, de burgerlijke staat, etcetra, etcetera, tot de dood toe, dat alles is op zichzelf objectief vast te stellen. Maar allerlei omstandigheden waaronder deze feiten voorvielen, laten zich moeilijker objectief waarnemen. Bovendien zijn deze onmiddellijk onderhevig aan interpretatie. Dat bijvoorbeeld het objekt van onze biografie een eind maakt aan zijn leven is een feit, maar dit feit schreeuwt om een interpretatie, en daar raakt elke biograaf een tijdlang op drijfzand, op gevaarlijk terrein. | |
4. Een biograaf op drijfzandDe Vestdijk-biograaf Hans Visser bijvoorbeeld heeft zich, niet bijzonder bewust van de gevaren die hem bedreigden, voorgesteld een biografie te schrijven die ‘beschrijvend en toelichtend’ wil zijn, ‘niet interpreterend en literair-kritisch’.Ga naar eind14 Gesteld nu, dat ik zijn werk moet indelen bij de categorie ‘wetenschappelijk-historisch’, constateer ik, met heel veel critici, dat Visser die pretentie - hoe klein zij ook leek te zijn - niet heeft kunnen waar maken. Zijn praktijk dekt niet zijn theorie. Ik zal U enige voorbeelden geven waaruit dat blijkt. Door op zoek te gaan naar alle meisjes en vrouwen achter de meisjes en vrouwen in Vestdijks romans en verhalen en vervolgens de resultaten van die speurtocht in een uitgebreide catalogus van minnaressen en clandestiene lieven te presenteren, geeft de biograaf aan, dat Vestdijk ofwel een man was van een buitengewoon respectabele, voor variëteiten gevoelige potentie, ofwel, naar burgerlijk verwachtingspatroon gemeten, nooit de ware kon vinden, ofwel, nu in verband met zijn literaire werk, altijd terug moest naar Ina Damman. Vissers interpretatie, zoals ik haar interpreteer is: deze drie veronderstellingen zijn alle geldig. Het is daarbij niet relevant of de biograaf dit uitdrukkelijk zo formuleert, of dat hij de lezer door bovengenoemde werkwijze tot deze conclusie drijft. Ergo: de biograaf interpreteert wel degelijk. Tweede voorbeeld. Uit de manier waarop de gegevens over de relatie tussen enerzijds Ter Braak en Du Perron, anderzijds Vestdijk in dit boek zijn gearrangeerd, blijkt de interpretatie, dat het Kritische Duo van de jaren dertig aanvankelijk de coming man Vestdijk verheerlijkte, om zich, zodra het bemerkte dat politiek en maatschappij hem worst waren, van hem af te wenden en hem als ‘verliteratuurd’ af te schrijven. Daar doen de bescheiden pogingen tot contact ná die verzwegen breuk feitelijk niets meer aan af. En derde voorbeeld uit deze biografie: hoe zou het komen dat ik, na het | |
[pagina 18]
| |
lezen van alle bescheiden over Vestdijk in de jaren 1940-1943 de stellige indruk heb, dat hij terwille van zijn werk bereid was zich te verkopen aan de duivel en diens moer, en elk stuk papier te tekenen, ook het inschrijvingsformulier voor de Kultuurkamer; dus dat zijn werk álles voor hem was; maar dat hij tegelijkertijd ook vervuld was van angst en vrees enerzijds voor de bezetter, anderzijds voor gezichtsverlies bij zijn vrienden? Een anekdote als die van het begraven in zijn achtertuin van Else Böhler, Duits dienstmeisje, laat naast angst en vrees ook Vestdijks bijna kinderlijke houding zien tegenover de gebeurtenissen van buitenaf. Visser heeft voor het schrijven van zijn biografie een volstrekt verkeerde impuls gehad: niet belangstelling voor de schrijversfiguur Vestdijk, maar een eenvoudige coïncidentie: het feit dat hij op dezelfde hbs in Leeuwarden heeft gezeten als Vestdijk. Nu had dit nog niet de inslag van zijn werk hoeven te bepalen, wanneer hij daarna maar een duidelijke visie op het werk van Vestdijk had ontwikkeld. Alle theoretici achten kennis en begrip van het werk van een kunstenaar een conditio sine qua non voor het kunnen maken van een kunstenaarsbiografie.Ga naar eind15 | |
5. De bepalende drijfveerIk deel natuurlijk die opvatting. Maar daarmee zijn we er helemaal nog niet. Want het is evident dat de interpretatie van het werk uitermate sturend kan werken bij de rangschikking van de levensfeiten. En zeker in de literaire biografie wordt de biograaf vanaf het ogenblik dat hij geboeid raakt door het werk op het spoor gezet van één bepaalde interpretatie van het leven van de auteur. Mijn eigen biografie van Van Oudshoorn is daarvan een voorbeeld.Ga naar eind16 De opvallende tegenstelling tussen het burgermansbestaan dat de ambtenaar Feijlbrief gevoerd leek te hebben en de keerzijde van het bestaan die in zijn romans en verhalen wordt beschreven, intrigeerde mij van meet af aan en dwong mij de verklaring van die paradox centraal te stellen. In de combinatie van bijvoorbeeld één heel korte periode van Feijlbriefs leven, 12 tot 15 januari 1933, met de novelle Bezwaarlijk verblijf, zestien jaar later, in 1949 begonnen en in 1950 voltooidGa naar eind17 wordt zichtbaar dat er inderdaad sprake is van een schijnbare tegenstelling en dat voor Van Oudshoorn literatuur het geijkte middel was om de grauwheid van het alledaagse om te smeden tot de schittering van tragiek. In die korte periode uit 1933, toen hij, reeds wegens bezuinigingen ontslagen als directeur van de kanselarij van het Nederlands gezantschap in Berlijn, door een plotselinge dood van een ambtenaar diens plaats aan het consulaat-generaal in Ant- | |
[pagina 19]
| |
werpen kon innemen en de kans opzettelijk verknoeide, is sprake van een vrij gewone depit, van gebrek aan fut, van ‘het is nu wel genoeg geweest’. In de novelle werd dit gebeuren als leidraad genomen voor een bewust, mythisch-wijsgerig afscheid van de wereld. Een afscheid dat de auteur, toen hij de novelle schreef in werkelijkheid vlak voor zijn dood, veel beter paste dan zestien jaar daarvóór. Dat is mijn interpretatie van het gebeurde, in een consequent doortrekken van de lijn die ik voor heel het leven en heel het werk ontwikkeld had. Ik kan mij evenwel een tweede biograaf van Van Oudshoorn voorstellen, die minder dan ik behoefte heeft aan synthese, en een veel grilliger patroon in dit leven ontwikkelt, bijvoorbeeld omdat hij ofwel het werk anders leest, ofwel bewust afstand neemt van het werk. | |
6. Verschillende uitgangspuntenDat het zo gaat met de biografie valt af te meten aan de ontwikkeling van de biografieën van één en dezelfde auteur door de tijden heen. De interpretatie van het literaire werk is onderhevig aan de wetten van de literaire communicatie. Dat betekent verschuiving van waardering, verschuiving van aandachtspunten in de aandacht voor het werk, maar daarmee, onvermijdelijk, ook verschuiving in aandacht voor de levensfeiten die aan dat werk refereren of er de voorbereiding op vormden. Die samenhang is met name sterk in de biografieën van dichters, al was het alleen maar omdat de persona poetica tegenwoordig weliswaar duidelijk wordt onderscheiden van de dichter zelf, maar zulks vroeger - en wie weet in welke toekomst? niets is definitief afgelopen en voorbij - niet werd gedaan. Over Gezelle, over Vondel, over Shakespeare, Goethe en vele, vele anderen, zijn biografieën verschenen waarin voortdurend voor de karakterisering van het personage geput wordt uit de gedichten zelf als betrof het verwijzingen naar levensfeiten. Interessant voorbeeld bij uitstek is de Amerikaanse dichteres Emily Dickinson. Over haar zijn nog niet zoveel biografieën geschreven als over Franciscus van Assisië, wiens leven met dat heel verfijnde en revolutionaire van Helene Nolthenius mee, dat dit jaar verschijnt,Ga naar eind18 tegen de driehonderd moet lopen, maar het leven van de mythe van Amherst blijft velen bezighouden. En telkens is het de levensbeschouwelijke of literair-kritische gezichtshoek vanwaaruit de biograaf haar en haar werk beziet die dat leven een andere draai geeft. Een paar van die point of views. De eerste biografie die er toe deed, was die van George Frisbie Whicher nu een halve eeuw oud.Ga naar eind19 Zo belangrijk was deze biografie dat ze in 1980 | |
[pagina 20]
| |
ter gelegenheid van de honderdvijftigste geboortedag van Dickinson herdrukt kon worden. Whicher maakte een eind aan de gossip waarmee de Dickinson-liefhebber het tot dan toe had moeten doen.Ga naar eind20 Hij kon gebruik maken van de eerste goede verzamelde gedichten, in 1937 uitgegeven door Emily's nicht Martha Dickinson Bianchi en Alfred Leete HampsonGa naar eind21 - later, in 1955, zou Thomas H. Johnson met zijn nog weer verbeterde Complete Poems komen -, en van de brieven in 1931 uitgegeven door huisvriendin Mabel Loomis Todd.Ga naar eind22 Martha Dickinson Bianchi was hem als biograaf voorgegaan met een levensverhaal, zo toegewijd en devoot als men het van een familielid mag verwachten. Whicher schreef de eerste kritische biografie, die volgens Richard Sewall, in wezen de toon heeft gezet voor alle latere biografieën.Ga naar eind23 Dat die toon nog door iets heel anders kan worden bepaald, zal ik zo dadelijk uiteenzetten. Maar eerst de erkenning dat Whicher zorgvuldig citerend uit brieven en gedichten en met veel informatie uit alle totdantoe verschenen deelstudies over Amherst, over Emily's jaar in Mount Holyoke, het enige waarin ze niet thuis woonde, enzovoorts, de lijn van dit leven heeft uitgezet. Haar puriteinse achtergrond, het leven in Amherst, het gezin van Edward Dickinson, haar school, haar opvoeding, haar boeken, haar schrijven in het geheel van de Amerikaanse literatuur, en tenslotte ook de enige man - naar Whicher ten onrechte dacht - in haar leven, de weleerwaarde Charles Wadsworth. This Was a Poet, Whichers biografie, was de eerste literaire biografie. Dat Richard B. Sewall de herdruk van zijn werk inleidde spreekt haast vanzelf: zíjn volumineuze, fraaie werk The Life of Emily Dickinson uit 1974 is een artistiek-wetenschappelijk produkt zoals elke literaire biograaf zich als eindresultaat zou wensen.Ga naar eind24 De omvang is het viervoudige van Whichers biografie, onder meer omdat Sewall veel dieper ingaat op allerlei kwesties in dit leven, zoals de rol van de mannen in Emily's bestaan - niet één maar drie - en nog veel meer dan Whicher citeert uit gedichten en documenten. Tussen beide biografieën in verscheen in 1955 een andere biografie, namelijk van de streekgenoot, de man wiens belangstelling voor Dickinson was gewekt door het feit dat zij evenals hijzelf uit de Connecticut Valley kwam.Ga naar eind25 Thomas H. Johnsons point of view was in eerste instantie dat Emily Dickinson veel meer dan zij zelf zich bewust was, aan de tradities van deze Valley was gehecht. Vandaar dat zijn biografie het accent legt op de gewoonten in Connecticut Valley en in de naaste omgeving van Emily, | |
[pagina 21]
| |
haar manier om met de Bijbel om te gaan, alles in dienst van de interpretatie van zowel leven als werk. Niet alleen illustreert Johson zijn verhaal met gedichten of fragmenten daaruit, maar ook ontleent hij er argumentatie aan voor de interpretatie van het leven zelf. Zijn werk heeft dan ook als ondertitel An Interpretative Biography. Weer een andere uitgangspunt werd daarna, vooral de laatste jaren, gekozen door vrouwelijke biografen, met name de feministen onder hen, al zou ik John Cody tekort doen wanneer ik niet vermeldde dat diens psychobiografie uit 1971 de opening maakt naar de rol van de moeder.Ga naar eind26 Voor de vrouwelijke biografen was het ‘gender issue’ zo dominant, dat zij veel meer dan de mannelijke biografen vóór hen de rol van Dickinsons vader Edward en van haar moeder Emily Norcross uitspitten. Barbara Mossberg bijvoorbeeld presenteert in haar werk Emily Dickinson. When a Writer is a Daughter uit 1982Ga naar eind27 de dichteres als een schrijfster die zich ten volle bewust is van haar vrouw zijn en ervoor gevochten heeft een dichterlijke stem te vinden die zich ontdoet van de beperkingen van conventioneel ‘vrouwelijk’ gedrag. Mossberg stelt de ruim verbreide opvatting in het ongelijk van Dickinson als een ouwe vrijster met weinig levenservaring, vanwege een ongelukkige liefde min of meer gedwongen tot het bestaan van een non.Ga naar eind28 Ze richt haar aandacht niet op de romance waarvan we uiteindelijk niet zoveel weten, maar op de ervaringen uit de kinderjaren, in het bijzonder Emily's verhouding tot haar irritant dominerende vader en haar ongrijpbare moeder en hun invloed op Emily's eigenheid als vrouw en dichter. Mossberg meent dat deze dochterrol symbolisch is voor Dickinsons identiteit als dichter - ingeperkt, verwaarloosd en tot inschikkelijkheid vol plichten gedwongen -. Die dochterrol zette de dichteres voort in de keuze van haar persona poetica, maar ze rebelléérde er tegen door een heel individuele spelling, zinsbouw, interpunctie en rijm te gebruiken ten dienste van verrassende thema's en een originele opvatting van schoonheid. En dat is natuurlijk ook opmerkelijk, maar het werd pas opgemerkt door vrouwen: hier was een vrouw die met haar leven niet deed wat in het negentiende-eeuwse New England van haar verwacht werd, namelijk trouwen en kinderen krijgen, maar die haar leven bewust in dienst stelde van haar dichterschap. En dat is heel iets anders dan de blauwkous die de mannelijke biografieën, met uitzondering van die van Sewall, op grond van het handvol gedichten dat altijd het accent heeft gekregen, van haar gemaakt hebben. | |
[pagina 22]
| |
Adrienne Rich noemde haar een ‘Vesuvius in eigen kring’.Ga naar eind29 Suzanne Juhasz acht een kritiek die Dickinsons vrouw zijn onderscheidt van haar dichter zijn - en dat gebeurt in de traditionele opvatting van haar werk - sexistisch. Volgens Juhaz verschafte Emily's vermogen om in haar geest te leven haar een techniek van overleven in een benauwende omgeving die vrouwen in vergelijkbare situaties altijd hebben gebezigd.Ga naar eind30 Op basis van alle deze studies kon Cynthia Griffin Wolff in 1986 gloriëren met een nieuwe, grote en indrukwekkende biografie, waarin de dichteres wordt opgevoerd als een sterke persoonlijkheid, die zich bewust was van haar talent en van de mogelijkheden van de taal, en daarom haar tijd en energie besteedde aan het schrijven en vervolmaken van haar poëzie.Ga naar eind31 | |
7. Een interpreterend genreHet gaat er mij nu niet om of ik Wolffs opvatting onderschrijf - wat ik doe - of haar afwijs, de voorbeelden laten overduidelijk zien, dat de preoccupaties van de biograaf diens point of view bepalen en dat, hoe wetenschappelijk de opzet van de biografie of studie ook is, in de praktijk de lees- en leefervaringen van de biograaf in hoge mate de selectie van het te verwerken materiaal sturen en daarmee ook het wezen van de biografie bepalen. Zo is het fascinerend om te constateren dat de biografie een uitermate levend genre kan zijn, levend omdat de mensen die haar schrijven ieder hun eigen wereld van ideeën en opvattingen meebrengen en vanuit deze kijk op de werkelijkheid de werkelijkheid van de dichter, de kunstenaar, de scheppende mens formuleren. In feite zijn de ontwikkelingen in de biografie als een echo van de ontwikkelingen in de interpretatieve wetenschap, omdat de interpretatie van het werk naar mijn stellige overtuiging de basis vormt voor de wijze waarop de biograaf naar het leven kijkt. Een sterk accent op interpretatie, zoals in de tijd van Merlyn, behoeft daarbij de ontwikkeling van de biografie niet te remmen. Integendeel, wanneer literatuurwetenschappers leren om minder puur theoretisch en meer toepassingsgericht te kijken naar de diverse aspekten en mogelijkheden van de literaire en literatuurwetenschappelijke genres, zouden ze kunnen inzien, dat de biografie niet een tegenstelling vormt met de interpretatiekunst, maar zelf een rijke vorm van interpretatiekunst kan zijn.Ga naar eind32 |
|