tels als ‘om’ (mijnheer) (Nederlands ‘oom’), vloeken als ‘hotperdom’, waarvoor ‘godverdomme’ model stond, en tussenvoegsels als ‘toh’, met ‘toch’ als bron. Bij deze woorden valt de verbleking in betekenis op: ‘om’ verwijst niet naar een bloedverwant, en ‘hotperdom’ mist nog meer dan in het Nederlands alle religieuze connotatie; een parkeerwachter in Jakarta spoorde me beleefd aan mijn auto iets achteruit te rijden met ‘ateret hotperdom’.
Ongeveer 30% van de woorden die aan het Nederlands zijn ontleend, behoren tot het domein van de wetenschap en de techniek. In de meeste gevallen zijn het woorden van Grieks-Latijnse oorsprong, internationale woorden als ‘fenomenologi’, ‘sosiolog’ en ‘telipun’ (ons ‘telefoon’).
Veel leenwoorden (bijna 40%) verwijzen naar het openbare leven. Meer dan de internationale woorden op het gebied van de wetenschap en de techniek geven deze woorden een indruk van de Nederlandse culturele expansie. Vele behoren tot het domein van de overheid en politiek, zoals ‘koloni’ (kolonie), ‘presiden’ (president), ‘nasionalisasi’ (nationalisatie), en ‘partai’ (partij). Groot is ook het aantal woorden in de rechtspraak, zoals ‘haatzaai’, eertijds verwijzend naar artikelen in de pers die de koloniale regering onwelgevallig waren; het met dezelfde naam aangeduide wetsartikel wordt nog steeds gebruikt. Handel, industrie en nijverheid tonen de sporen van Nederlandse invloed: ‘andil’ (aandeel), ‘bengkel’ (kleine garage, werkplaats, met ‘winkel’ als model), ‘kantor’ (kantoor), ‘kasbuk’ (kasboek), en ‘konfeksi’ (confectie).
In zijn voortreffelijke studie over De Franse woorden in het Nederlands (Amsterdam 1906) acht J.J. Salverda de Grave de invloed van een vreemde taal des te groter als de betekenis van het vreemde woord naar persoonlijker sferen verwijst. Wetenschap en techniek, maar ook het openbare leven zijn minder persoonlijk dan het privéleven. Ruim 20% van de leenwoorden wordt in dit domein aangetroffen, wat volgens Salverda de Grave op een diepgaande invloed duidt. Alledaagse gebruiksvoorwerpen behoren ertoe: ‘aktentas’ (aktentas), ‘ritsleting’ (ritssluiting), ‘sakelar’ (lichtschakelaar), ‘rim’ (riem), en ‘spiral’ (voorbehoedsmiddel). Zelfs vele groentenamen zijn aan het Nederlands ontleend, zoals ‘buncis’ (boontjes), en ‘kol’ (kool). Dit behoeft niet te betekenen dat deze groentesoorten door Nederlanders zijn geïmporteerd. In het Indonesisch wordt gewoonlijk naar welke groente ook verwezen met één woord, ‘sayur’. Groente is voor de Indonesiër een niet belangrijke component van de maaltijd. Ook een Fransman zal naar zijn diner niet verwijzen met de benaming van de groente. Een Nederlander wel: hij antwoordt met bloemkool, spinazie of spruitjes, als