Dit speelde zich voor het overgrote deel van u in het verborgene af - vandaar dat ik zei dat het niet helemaal wáár was, dat u precies wist waarom u het erelidmaatschap zo van harte aan Rienk Visser gunde. Maar van de tweede zaak waarvoor hij zich inzette, hebt u meer kunnen merken: hij heeft geprobeerd de Maatschappij uit haar splendid isolation te halen; om met zijn vriend Den Uyl te spreken, haar dichter bij de mensen te brengen. Natuurlijk, het deftige, bezadigde, zo men wil typisch Leidse van de Maatschappij had en heeft nog steeds een bepaalde bekoring. Maar het stoot anderen en vaak juist de creatieve schrijvers ook af. Ik denk dat tot voor kort toch heel wat potentiële belangstellenden niet veel anders oordeelden over de Maatschappij dan Conrad Busken Huet, die in een lezing Drie voorwaarden van kunstgenot in 1878 opmerkte: ‘[zij] raakt aan de Nederlandsche letteren slechts op enkele verwijderde punten, en onderhoudt met de Nederlandsche letterkundigen geen andere gemeenschap, dan tot uitbreiding der bibliotheek [...], den leden bij hun leven eene matige contributie te doen betalen, en na hunne dood eervol melding van hen te maken in de jaarboeken.’ Die bibliotheek en de jaarboeken zijn uiteraard nog steeds twee pijlers van de Maatschappij, maar aan de manifestaties rond de prijzen - die men zeer wel de derde pijler zou mogen noemen - wist Visser toch veel meer ruchtbaarheid te geven dan tevoren gebruikelijk was. Door zijn goede contacten in de literaire wereld kon hij ook de goede mensen vinden om deze bijeenkomsten tot iets bijzonders te maken - ik denk hierbij aan Peter van Zonneveld en Adriaan van Dis. Het zal hem dan ook veel genoegen hebben gedaan dat na een zeer geslaagd dagje Antwerpen, maart vorig jaar, Rob Schouten in Trouw vaststelde dat ‘het wat stoffige beeld dat de buitenwereld wel eens van haar heeft uit de boeken geschrapt diende te worden.’
Wat is nu het geheim van Vissers succes. Zijn vakkennis, uiteraard; zijn organisatorische kwaliteiten, zeker. Wie van nabij heeft meegemaakt hoe Visser een vergadering als deze voorbereidde, met complete draaiboeken, begrijpt dat daar ook weinig fout kón gaan. Maar verklaringen zijn dit nog niet, hoogstens noodzakelijke voorwaarden. In een boekje dat in 1978 verscheen ter gelegenheid van zijn afscheid van Kluwer, geeft Dingeman van der Stoep een antwoord dat mij heel raak lijkt. Vissers succes, zegt hij, ‘is gelegen in een mengsel van charme, bonhomie, menselijkheid, veroveringskunst en hardnekkigheid.’ Rienk, zou ik er aan toe willen voegen, is allereerst een ‘visser van mensen.’
Ik kan, meneer de voorzitter, de onweerstaanbare kracht van dit meng-