Wat ik de Hollanders kwalijk neem is hun laksheid, hun flagrante onbegrip, de intellectuele gemakzucht waarmee ze het vrijwillige fascisme van Ezra Pound en het schaamteloze antisemitisme van Céline met hun schitterende oeuvre vergoelijken en tegelijkertijd alle Vlaamse collaborateurs en activisten als nazi's en Léon Degrelles beschouwen, - als ze al weten wie Degrelle überhaupt is. (Zeker, een kwart van de IJzerbedevaartbezoekers mag van mij levend onder de IJzertoren begraven worden, 84 meter onder de woorden ‘Nooit meer oorlog.’ Degrelle is overigens een Waal, die het Waalse Oostfrontlegioen op poten zette.)
Wat ik die Hollandse intellectuelen kwalijk neem is dat ze opeens alles willen weten over de inquisitie in het veertiende-eeuwse Franse bergdorp Montaillou, maar dat geen hond Mijn land in de kering van Karel van Isacker heeft gelezen. Goed, die Van Isacker is een vervelende jezuïet en zijn gebruik van de ‘standaardtaal’ is aanvechtbaar, maar het is toevallig wèl een goed boek. (O, en zeker, ik neem het de Vlamingen kwalijk dat ze boos zijn als ik een pleidooi houd voor de poëzie van hun eigen Anton van Wilderode, die ook de auteur is van een groot aantal versjes ter gelegenheid van de jaarlijkse IJzerbedevaart, - boos omdat ik mij kritisch over de IJzerbedevaart uitlaat, dan wel boos omdat ik niet kritisch genoeg ben over de IJzerbedevaart en de reactionaire katholieke Van Wilderode. En dat ze Het verdriet van België niet lezen, dat neem ik ze ook kwalijk.)
Ik kan niet tegen Hollanders die in Brusselse restaurants in slecht Frans goed eten bestellen. Ik kan niet tegen die Hollander die in een Brussels café luidkeels met Brel meezingt: ‘Messieurs les Flamingants, je vous emmerde,’ zonder dat hij weet waarom Brel die tekst schreef. En ik kan niet tegen die Hollandse dame in broekpak, die bij een Vlaamse tramconducteur in Brussel vlak voor mijn neus een kaartje koopt in het potsierlijke Frans dat ze op de mms heeft geleerd, zich vervolgens omdraait en tegen haar vriendin zegt, in het afgestompte Nederlands dat ze van de televisie nabauwt, dat ze ‘hier weer 's lekker haar Frans op kan halen.’
Nog iets anders, ik las het toevallig gisteren: ‘De aanblik van het Antwerpse Centraal Station is, zelfs in de volle zon, nooit het toppunt van vrolijkheid geweest. Het toch al wat protserige gebouw staat te krap tegen het begin van de Keyserlei aangepropt en krijgt zo een extra dimensie naar het groteske toe. [...] Fancy torentjes willen, vanuit de Pelikaanstraat gezien, het idee van een kasteelmuur creëren.’ Dit idiote proza van de hand van Henk Strabbing stond op 1 februari 1986 in De Volkskrant, midden in een periode dat iedere Belg met enig architectonisch onderscheidings-