eerste publikaties, zowel in het Frans als in het Nederlands. L'éducation par l'amitié (1835), het essay waarin Kneppelhout zijn ideeën over opvoeding door vriendschap ontvouwde, getuigt reeds van een grote belezenheid op literair en filosofisch gebied. Datzelfde jaar verscheen het profetische verhaal Doodendienst, waaruit de opvatting spreekt, dat niet alleen de dood, maar ook het leven zelf de vriendschap bedreigt: na vijftig jaar is van een gelukkige vriendenkring slechts één ontgoochelde overgebleven.
Intussen had Kneppelhout zich met Beets, Hasebroek, Beijnen en Gewin verenigd in de Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid, die ‘Romantische club’, waarin de cultus van de vriendschap hoogtij vierde: zij voorzagen hun werk van toegewijde opdrachten en droegen elkaar gevoelige verzen voor. Klikspaan beschreef, hoe zij eens 's nachts op de Burcht een gebroken bokaal ter aarde bestelden, waarbij het begrafenisceremonieel nauwlettend in acht werd genomen. Hij vertelde niet, hoe zij aan die kennis kwamen. Was hun niet kort tevoren één der twaalf Rederijkers ontvallen?
Toen Klikspaan met zijn studentenschetsen begon, in 1839, waren zijn vrienden allen uit Leiden verdwenen. Naarmate er meer afleveringen verschenen, werd Kneppelhout meer en meer de vaderlijke opvoeder van een jonger geslacht, dat tegen de gevaren van het studentenleven gewaarschuwd diende te worden. Aan dit voortschrijdend moralisme danken wij de meest realistische bladzijden uit de dagen van de idealistische literatuuropvatting.
Die gevaren bestonden vooral uit alcoholhoudende dranken en verleidelijke dames. ‘Welnu! ik zal zuipen! [...] Of denk je dat Van de Velde geen zuipsel meer lust?’ heet het in de schets Promotie. En hoe vergaat het de student, die de wafelkraam betreedt? ‘Ach, hoe valt het hem tegen, als hij de gemeene kermis-Venussen van naderbij dan van tien schreden afstands kennen leert! Wie had het ooit durven denken? Het lieve, het poezele, het aanvallige Vriezinnetje is noch lief, noch poezel, noch aanvallig; zij is ruw, hardhandig en astrant.’
In 1844, het jaar dat de studentenschetsen beëindigd werden, verscheen het prachtige verhaal Waanzinnig Truken. Het gaat over een meisje dat - net als Kneppelhouts jong gestorven zusje - Geertruida heet en dat, zoals overtuigend is vastgesteld, vele kenmerken van het autisme vertoont. Zij ziet zichzelf weerspiegeld in een vijver, waarna zij ‘op hare eigene schoonheid als verliefd, zich den bode des doods onder hare eigene aanminnige trekken voorstelde, met wiens beeld zij zich eene hersenschimmi-