geest heeft met een scala van persoonlijke, filosofische en maatschappelijke voorkeuren. William Hazlitt was iemand met zo'n geest, vandaar de ondertitel van het boek van David Bromwich: The Mind of a Critic. Alleen al de dikte van het boek maakte duidelijk dat Hazlitt een gecompliceerde en veelzijdige geest was. Dat hij één van de levendigste en boeiendste critici van de negentiende eeuw werd was alleen mogelijk omdat hij er niet mee volstond inzicht en sympathie te verwerven voor de schrijvers en dichters van zijn tijd, maar bovendien inzicht in wat hij zelf dacht en vond. Deze twee ambities zorgden ervoor dat hij het boek schreef over de belangrijkste dichters van zijn tijd, The Spirit of the Age, en ik beken dat dit boek mij een voorbeeld is geweest toen ik Houdbare illusies schreef.
Ook in zijn andere essays, verzameld in Table Talk, blijkt Hazlitt een criticus voor wie leven, denken en kunst onverbrekelijk met elkaar samenhangen. Hij ambieerde niet een gefixeerd wereldbeeld te hebben, zijn onrustige passie, een soort verliefdheid, maakte dat hij alles om zich heen wilde begrijpen en daardoor ontstond onvermijdelijk een geest, een kritisch karakter. Hij was een criticus die, gegeven een zekere sympathie, met een dichter of schrijver meedacht en recht wilde doen aan diens intenties. Het thuisraken in het werk van een dichter was meer dan een esthetisch genoegen, het leverde hem ook het beste weten op van iemand. Hij had er een persoonlijk, bijna egoïstisch belang bij te weten hoe een dichter of schrijver dacht.
Een kritisch karakter, zoals William Hazlitt dat in zijn essays over Byron, Shakespeare, Coleridge, Walter Scott toonde, botste ook wel eens met deze dichters en schrijvers. Maar juist daardoor ging men ze beter zien. Hazlitt ging niet op in de dichters en schrijvers die hij behandelde, hij was geen empathisch criticus. Hij gaf ze een gezicht door, zoals Nietzsche in Jenseits von Gut und Böse in een heel ander verband eens aardig zei, zichzelf te bewaren.
Ik kom hierop omdat de belangrijkste gebeurtenis van de laatste weken, de verschijning van de nieuwe roman van Oek de Jong Cirkel in het gras, mij weer scherp bewust maakte van de noodzaak zichzelf ‘te bewaren’ als criticus op het moment dat men het gevoel heeft door de schrijver meegenomen te worden in een denkwereld waarin het er kennelijk juist om gaat zichzelf te verliezen. Cirkel in het gras bevestigde mijn bewondering en mijn vertrouwdheid met de wereld van Oek de Jong, maar er ontstond ook verwondering. Net als met Opwaaiende zomer-