Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1985
(1985)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Benoeming tot erelid van Dr. C.F.P. Stutterheim
| |
[pagina 17]
| |
le rede Voornaamwoordelijke misstappen en misverstanden (1956) opent hij terloops onze ogen voor een spraakkunstregel die de relatie betreft tussen een voornaamwoord en de voorafgaande substantieven waarnaar het kan verwijzen. Wat deze leraar niet minder boeide, was de praktijk van het moedertaalonderwijs. Hij toonde zijn toewijding door een herdruk te bezorgen van dat verrukkelijke boek van zijn schoonvader, Mathijs Acket: Stijlstudie en stijloefening. Hij modernizeerde het allerbeminnelijkste boek waar nieuwe inzichten betreffende woordleer, beeldspraak en metriek dat nodig maakten, en slaagde er toch in het zichzelf te laten blijven. Daarentegen wierp hij in 1954 een knuppel in het docentenhok met Taalbeschouwing en taalbeheersing. U heeft wel eens gemerkt - misschien al toen u op school was - dat er verschil van mening bestaat over het nut van het onderwijs in de grammatica van de moedertaal. Op grond van tientallen jaren ervaring als leraar en examinator, niet in de laatste plaats voor de middelbare akte, komt Stutterheim tot de konkluzie dat de taalbeheersing gebaat zal zijn bij onderwijs in bepaalde, zorgvuldig uitgekozen, onderdelen van de spraakkunst. In dit boek verrijkt hij ons begrippenapparaat met de nuttige vondst ‘grammatische homonymie’. Het terrein van de filologie heb ik nog onbesproken gelaten. Nadat hij in 1946 twee middeleeuwse tafelspelen had uitgegeven naar een latijns handschrift, heeft Stutterheim dat gebied pas een jaar of twintig later opnieuw betreden toen hem de opdracht gewerd om voor de (nu zo goed als voltooide) reeks Werken van Bredero de editie te leveren van de Spaanschen Brabander. Hij heeft zich er niet door laten ontmoedigen, dat er kort tevoren al twee goede edities verschenen waren: die van zijn kollega Damsteegt en die van pater Prudon. Zoals we verwachten konden, behandelde hij in zijn heel uitvoerige inleiding opnieuw alle vanouds bekende Brabander-raadsels (waarbij ook hij niet steeds het overtuigende antwoord vermocht te vinden), maar vestigde bovendien de aandacht op tot dusver verwaarloosde details. Verder werkte hij intensief mee in het - door wijlen Garmt Stuiveling zo voorbeeldig geleide - groepje waaraan het geluk ten deel viel in jaren van produktieve samenwerking een editie samen te stellen van Bredero's Groot Lied-boeck. Hij verraste daarbij dikwijls door een verlossende kijk op een beklemmend onduidelijke zinskonstruktie, maar ook wel eens door het resultaat van noest en nederig speuren in woordenboeken. | |
[pagina 18]
| |
Dames en heren, hetgeen Stutterheim uniek maakt in de wetenschappelijke wereld is niet enkele de breedheid van de stof die hij beheerst. Ik mag niet volstaan met te zeggen: ‘luister straks maar naar hemzelf.’ Ik moet mijn opsomming completeren door u enkele karakteristieke trekjes van zijn werk en zijn persoon aan te wijzen. De geschriften van Stutterheim, zowel de genoemde boeken als zijn artikelen - deels al in bundels verzameld -, zijn recensies, zijn bijdragen aan encyclopedieën en zijn Commentaartjes in Forum der Letteren, het zijn voorbeelden van stijlbeheersing. Zijn schrijftrant is voornaam en ernstig, zeker in zijn wijsgerig werk. Hij zal bijvoorbeeld een alchemist omschrijven als iemand die ‘op bedriegelijke wijze ‘goud maakt’ uit stoffen waarin...’ (en nu zoudt ú waarschijnlijk vervolgen met: ‘waarin al goud zit’); híj gaat door met: ‘waarin dit metaal reeds aanwezig is.’Ga naar eind1 Hij blijft dit stijlniveau trouw dank zij de gave der ironie. Ik citeer weer: ‘Toen ik betrekkelijk aan het begin van een lezing over moderne psychologie de spreker hoorde gewagen van ‘een zekere Freud’, bewees hij daarmee op voor mij overtuigende wijze de onzekerheid van zijn kennis; in de rest van zijn betoog heeft hij niet veel meer kunnen doen dan andersoortig bewijsmateriaal voor de juistheid van mijn overtuiging aandragen.’Ga naar eind2 U heeft gelet op dit spel met ‘zeker’ en ‘onzeker’ en met ‘voor mij overtuigende wijze’ en ‘mijn overtuiging’. Dit spottende stilisticum hanteert hij vaak, bijvoorbeeld als hij uit een oud oefeningenboekje citeert: ‘Voorzie het volgende stukje van naamvallen’ en de bedoeling van die opdracht uitlegt: ‘Deze voorziening bestaat dan in het plaatsen van cijfertjes (van 1 tot en met 4) boven de woordjes.’Ga naar eind3 Het is pikant om te zien hoe hij zijn stijlprocédé herkent en waardeert bij het bespiegelen van een plaats uit Kees Stip: Twee kostschoolmeisjes uit Misore
zijn aan hun banken vastgevroren
en ook een knaapje uit Ceylon
dat zijn grammatica niet kon.
Waarom, vraagt Stutterheim zich af, heeft de dichter het woord ‘grammatica’ gekozen, en niet zo iets gewoons als ‘geschiedenis’ of ‘natuurkunde’, die toch ook in het metrische schema zouden hebben gepast. Hij antwoordt: ‘Met feilloze zekerheid heeft de dichter dat ene woord gekozen, omdat het meer dan de andere geschikt was om in dit koddige gedicht een koddig gezicht te zetten.’Ga naar eind4 | |
[pagina 19]
| |
De onverstoorbaarheid waarmee Stutterheim het lachwekkende vermomt achter de statigheid van zijn taalgebruik is ook een kenmerk van zijn onnavolgbare welsprekendheid. Velen van u herinneren zich hoe hij een half jaar geleden in ditzelfde gebouwenkomplex een redevoering uitsprak bij de voltooiing van de honderdste jaargang van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, en hoe hij daarin terloops een van zijn zetten gaf tegen een modeverschijnsel in het taalgebruik. Hij klaagde met pathos hoe alle abstrakties van een bepaalde soort in stukken en brokken uiteenvielen en verduidelijkte toen zijn bedoeling met ‘een stuk medemenselijkheid’ en ‘een stuk bioskoopgebeuren’ enz., waar tegenwoordig zekere woordvoerders de mond van vol hebben.Ga naar eind5 Is dit rekken aan woorden, dit experimenteren met hun elasticiteit, niet typerend voor iemand die gegrepen is door de metafoor? Hoever - schijnt de taalfilosoof, schijnt de stilisticus zich af te vragen - kun je met een woord gaan? Hoelang blijft het nog zichzelf? En hiermee belanden we bij het begrip, dat bij Stutterheim de taalfilosoof even centraal staat als bij Stutterheim de taalpsycholoog het ‘bewustzijnsniveau’: het begrip ‘identiteit’. Hoe meer u in zijn geschriften leest, hoe duidelijker u zal worden welke plaats het in Stutterheims denken inneemt. Slaat u daarbij vooral niet zijn autobiografische novelle over: De man die niet Wilgenburg wilde zijn. Ik moet wel afbreken. Ik heb enkele van de redenen genoemd waarom het juist zou zijn dr. C.F.P. Stutterheim tot erelid te benoemen. Ik noem u nu de hoofdreden. Onze Maatschappij heeft leden in soorten. De gewone leden zijn degenen wier bijdrage aan de Maatschappij hun kontributie is. Een deel van hen kan ook belangstellende leden genoemd worden. Dat bent u namelijk, die hier in de zaal zit. Een klein deel is werkend lid; dat zijn de bestuursleden. Maar er zijn ook heel enkele ereleden, en dat zijn degenen wier lidmaatschap bijdraagt tot de eer van onze Maatschappij. Ik hoop dat ik duidelijk ben geweest. |