na op de dag af, te rekenen vanaf uw eerste publicatie, een periode van vijftig jaar. U begon met de Middelnederlandse bijbelvertalingen, in het bijzonder die van het Nieuwe Testament. Het is een opdracht zo omvangrijk dat hij alleen bedacht lijkt te kunnen zijn door een promoter die zijn promovendus nimmer meer terug wenst te zien, zeker niet als de uitvoering in harmonie moet worden gebracht met een volle leraarstaak. Zo niet u. U was ruimschoots binnen de toen gebruikelijke periode van tien jaar gereed.
De hartelijke verhouding tussen u en uw promoter, de legendarische C.G.N. de Vooys, wijst er overigens op dat de toedracht anders is geweest. Ongetwijfeld hebt u zelf het onderwerp voorgesteld en heeft hij het geaccepteerd omdat hij toen al begreep wat anderen pas veel later duidelijk zou worden, dat u eenvoudig uitvoerde wat u zich had voorgenomen, ongeacht de omvang van het werk. Misschien was het ook uzelf niet meegevallen. Laconiek merkt u terugblikkend in het Voorwoord op: ‘Wie zich zet tot het onderzoek van de Dietse bijbelvertalingen vóór de Hervorming zal ervaren dat het onderwerp even aantrekkelijk als ingewikkeld is.’ En even verder, sprekend over het proces van de wederzijdse beïnvloeding die de tekstgeschiedenis van dit soort literatuur zo gecompliceerd maakt: ‘Hier ligt een wijd veld vol voetangels en klemmen, waarin sommigen verstrikt zijn geraakt.’ En daarmee gaf u impliciet te kennen de vraagstukken, althans ten dele, te hebben geklaard.
Na vijftig jaar kunnen wij gemakkelijker de winst overzien waarvoor u in de jaren dertig de grondslag hebt gelegd. De geschiedenis van vertalen en ontlenen, van bewerken en omwerken, is tenminste op hoofdpunten, en vaak ook tot in de details, bekend. Nieuwe vragen zijn opgekomen en kunnen thans worden aangepakt omdat sindsdien de belangrijkste teksten, bijna altijd door uw toedoen en meestal door eigen hand, zijn uitgegeven.
Het zal u evenzeer als ons verheugen dat deze feestelijke gelegenheid meer luister krijgt door de verschijning van twee nieuwe delen in het door u gekoesterde Corpus Sacrae Scripturae Neerlandicae Medii Aevi, beide door u zelf verzorgd, te weten de Indices op het Luikse Diatessaron en de door u bijeengebrachte Fragmenta. De uitgever, de heer Backhuys, zal ze u straks ter receptie overhandigen.
De negentien delen die het Corpus thans telt, bevestigen een oude stelling die ik hier in de Middelnederlandse vertaling citeer: ‘Sonder