Dr. C.J. Wijnaendts Francken-prijs 1983
Advies van de jury voor de toekenning
De Commissie voor de voordracht van de in 1983 uit te reiken Dr. Wijnaendts Francken-prijs stelt het bestuur van de Maatschappij der Nederlandse Letterrkunde voor de prijs uit te reiken aan prof. dr. A. Th. van Deursen voor zijn werk Het kopergeld van de Gouden Eeuw (Assen en Antwerpen 1978-1980), in vier deeltjes uitgegeven met als ondertitels respectievelijk i. Het dagelijks brood (1978), ii. Volkskultuur (1978), iii. Volk en overheid (1979) en iv. Hel en hemel (1980), op grond van de hiernavolgende overwegingen.
Van Deursen wil in zijn werk, in navolging van de Engelse en Amerikaanse historici die dit onderzoeksgebied aanduiden als ‘popular culture’, het ‘socio-culturele gedrag en voelen’ van het volk in het gewest Holland ten tijde van de oorlog tegen Spanje beschrijven volgens in de huidige beoefening van de cultuurgeschiedenis en sociale geschiedenis ontwikkelde methodes en technieken zonder daarbij de verhalende geschiedschrijving als literaire vorm te verwaarlozen. Niet ten onrechte noemt Van Deursen in zijn inleiding tot het eerste deeltje als voorbeelden van onderzoek en uitwerking het werk van buitenlandse historici als E.P. Thompson, Kenneth M. Stampp en Eugene D. Genovese.
Naar het oordeel van de jury is Van Deursen hierin voor zijn onderwerp ten volle geslaagd. Het moge waar zijn dat hij minder dan de door hem genoemde buitenlandse historici van een sterk geladen en richtinggevende these uitging, die hij dan als een rode draad door zijn betoog kon trekken, maar als beschrijver van toestanden, gebruiken, gedrag en geloof kon hij daardoor veelzijdiger, gevarieerder en omvattender zijn. Materiële omstandigheden, aspecten van het cultuurleven in de zogenaamd vrije tijd, de betrekkingen van onderdanen tot hun overheid en tenslotte gedragingen en gevoelens bij geloof en bijgeloof krijgen ieder op zichzelf de volle aandacht.
Volledigheid werd daarbij, terecht, niet nagestreefd. Aandacht voor het ‘gewone’ volk sloot weliswaar die voor de elites niet geheel uit, maar deze bleef beperkt en indirect van aard; beschikbaar bronnenmateriaal en te raadplegen literatuur (tot en met de werken van historici als Van Dillen, Hallema en Evenhuis) dwongen tot een zwaarder accentuering van de eerste helft van de zeventiende dan van de laatste decennia van