Het beeld, de vastgelegd of vast te leggen observatie, speelt een belangrijke rol in het werk van Zečković, wat alleen al wordt aangeduid door het veelvuldig voorkomen in haar gedichten van woorden als foto, camera, plaatje, film. Over het verschijnsel van de foto in de moderne Nederlandse poëzie schreef J. Bernlef: ‘De foto speelt zich enerzijds af op het gebied van de onomstotelijke waarheid: zo was het; anderzijds toont zij ons dat zij niet meer voorstelt dan ‘een schijn van werkelijkheid’. De foto lijkt de tijd vast te houden, maar toont ons juist het voorbijgaan ervan [...] De foto kan niet liegen en toch liegt zij. De taal kan alleen maar liegen en toch kan zij de werkelijkheid tonen.’ (Sur place. De foto als embleem voor twee jaar Nederlandse poëzie in Raster 22, 1982.) Dit besef, dat de taal afbeeldingen van de werkelijkheid kan maken die meer omvatten dan de ‘objectieve’ werkelijkheid van de foto, lijkt voortdurend aanwezig in de poëzie van Zečković:
Foto
In de ogen alle wijsheid van de homo
ludens. De rode sjaal wappert
- Knip met een schaar in de lengte.
wit tekent zich af het eenzame zeiltje.
Knoop de sjaal los. Werp hem over
de nog onbeschadigde schouder.
De poëzie van Zečković tracht niet de tijd stil te zetten uit nostalgie, maar doet pogingen de waarde te onderzoeken van de werkelijkheden die zo veilig vastgelegd lijken in foto's, herinneringen, alledaagse taal. Woorden en zinnen hebben bij Zečković niet de functie, stukjes van een herkenbare werkelijkheid nog eens op papier af te beelden, maar staan zelf voor een volledige nieuwe werkelijkheid, als hologrammen. De belvédère van de titel wordt een punt waar de lezer uitzicht heeft over een verrassend landschap van taal. Dat in de poëzie van Lela Zečković soms de kleur van haar land van herkomst doorschemert, verleent haar gedichten een extra aantrekkelijkheid; ze lijken kleine, verrassende oneffenheden aan te brengen in de vertrouwde laagvlakte van het Nederlands: