De oorspronkelijke betekenis schuift weg; de ‘sienlijcken God de schoone Sonne,’ is geen verwijzing meer naar de onzienlijke, het tijdelijke niet naar de eeuwige, het hemellichaam is er een van binnen Hooft's heelal. Hij gebruikt de oude beelden, maar vertijdelijkt ze. Het uitspansel is zijn grens. Misschien ligt de breuk al bij Petrarca: ook bij hem alle oude beelden, maar gebruikt ter vereeuwiging van de vrouw. Dante's eerste ontmoeting met Beatrice leidde hem tenslotte, mede onder haar leiding, tot in het eeuwig licht, daarmee de oorsprong vindend van het licht van haar ogen hier op aarde, goddelijk licht waarin voor degene die er in kijkt alles en ook hij zelf zichtbaar wordt en een vermoeden van het goddelijke wordt gegeven, zoals de ziel, in de ogen te zien, de goddelijke wijsheid hier op aarde zichtbaar maakt. Van deze schitterende constructie van tijd en eeuwigheid waarin de vrouw centraal staat en waarvoor licht en ogen alle beelden leveren, zijn de overblijfselen nog aan te wijzen in de poëzie van Hooft, zoals in dit gebouw de sporen van Amiens, als kerk ook een tot in de hemel reikende constructie, zijn te vinden. Hooft is als dichter ook hierin modern: hij werkt en leeft met flarden van een overgeleverde cultuur die hij in een nieuw verband tracht te voegen en daarmee nieuwe betekenis tracht te geven. Misschien heeft dat hem wel het meest vervreemd van Vondel: die legde, op onvergelijkelijke wijze overigens, de omgekeerde weg af, met in alle opzichten als hoogtepunt zijn opstijging tot in het grondeloze licht in Lucifer, waar God ‘der zonnen zon’ heet.
In alle schakeringen is het licht bij Hooft aanwezig, lieflijk, en ook verzengend en hij kan niet nalaten sommige woorden met een tweede, en dat is vaak een licht-betekenis te laden. Hoezeer het licht literair licht is, kan wel hieruit blijken dat de lezer eigen Nederlandse gewaarwordingen zelden herkent. Zeldzaam is een fragment als dit:
Voor 't droevighe gemoedt gesmoort in hooploos leidt
Is niet soo soet het licht; als na bedompte weken,
De Triomphante Zon comt door de wolcken breecken,
En praelt alleen in 't veldt 't welck hij met gloor bespreit;
De zon - hij staat bij Hooft in de twee perioden dat zijn liefde bloeit, voortdurend hoog en fel aan de hemel. Liefde, beter nog de geliefde, brengt licht. De oude beelden voor de zon als heerser zijn veelvuldig aanwezig: ‘Vonckende God’ heet de zon, ‘de Vorst des Lichts’ in een van de allermooiste sonnetten en in een sang, die misschien als een zonnehymne omschreven kan worden, wordt de zon in de eerste strofe aldus aangesproken: