| |
| |
| |
Ik ga een werk aan...
Hooft's inzicht in politiek en geschiedenis
Rede door Dr. E.H. Kossmann
De begrippenstelsels, de criteria, de normen die mensen gebruiken om hun maatschappelijke werkelijkheid te interpreteren, verschillen van eeuw tot eeuw. Wij in onze eigen tijd beschikken over intellectuele instrumenten van vooral sociaal-wetenschappelijke aard wanneer wij onze realiteit in een enigszins geordend patroon willen brengen. Wij hanteren criteria van sociale rechtvaardigheid en economische welvaart. Dat is niet altijd in zo'n mate het geval geweest. De negentiende eeuw die haar werkelijkheid natuurlijk ook aan die normen toetste, bediende zich bij voorkeur toch ook van heel andere instrumenten en zag de dingen om zich heen het liefst als resultaat van historische ontwikkelingen. In haar visie werden de menswetenschappen in wezen geschiedwetenschap. Dat was zeker een reactie op de manier van beschouwing en interpretatie die in de achttiende eeuw had overheerst. Toen immers hield men ervan de dingen filosofisch te bekijken, dat wil zeggen, men trachtte de werkelijkheid volgens wijsgerige principes te analyseren. Welnu, zoals wij heden ten dage ons leven ordenen door middel van sociaal-economische uitgangspunten en ervoor zorgen dat onze discussie over de gemeenschap wordt beheerst door de sociale ethiek, zoals de negentiende-eeuwers een sterk historisch gerichte belangstelling voor de maatschappij tot ontwikkeling brachten en de achttiende-eeuwers de wijsbegeerte uitwerkten tot het beste instrument waarmee zij de wereld konden bezien, zo werd in de zeventiende eeuw, in Hooft's tijd, de politiek het middelpunt van alle beschouwing. De zeventiende eeuw is de bij uitstek politieke eeuw.
Het spreekt vanzelf dat een generatie of een eeuw niet bij toeval besluit aan één bepaald aspect van het menselijke leven het primaat te geven. Dat de zeventiende eeuw de politiek als centraal thema koos, hing samen met de uiterst labiele toestand waarin Europa toen verkeerde. Het was een tijd van voortdurende oorlog. Oorlog was, zo leek het, de natuurlijke situatie, vrede de uitzondering. Hooft die de vrede verheerlijkte, heeft hem nooit gekend. Hij stierf één jaar vóór de Munsterse vredehandel een einde maakte aan de eindeloze strijd waaruit de Nederlandse Republiek geboren was. De enige periode in zijn leven toen de Nederlandse wapens zwegen - het twaalfjarig bestand van 1609 tot 1621 - werd grondig bedorven door de
| |
| |
hevige binnenlandse conflicten tussen Remonstranten en Contraremonstranten, tussen Oldenbarnevelt en Prins Maurits. Overal in Europa woedde het geweld. Voor de massa van de bevolking was het leven hard. De prijsschommelingen, de loodzware belastingen, de gruwelijke mishandeling van het platteland door de rondtrekkende soldateska, de harde winters, de misoogsten - deze hele sombere reeks van plagen leidde overal tot vrijwel permanente onrust, tot opstandjes, rellen, beroerten, onlusten of hoe men deze troebelen ook verder wil noemen, en er is in alle Europese talen een wonderbaarlijke verscheidenheid van termen om zulke verschijnselen aan te duiden. Misschien leek het op het einde van de zestiende eeuw een ogenblik of Europa, na tientallen jaren van godsdienstoorlog, een zeker evenwicht hervonden had, maar onmiddellijk sloeg de balans weer door en opnieuw teisterde onenigheid het continent.
Europa, de maatschappij, de staat, zo dachten de scherpzinnige waarnemers van deze tijd, ze waren ziek. Wie hen wilde genezen moest, zoals de medicus, exacte kennis bezitten van de verschijnselen. Hij moest een oprechte, waardevrije studie maken van het hele ziektebeeld en dan, zonder vrees voor de bitterheid van zijn middelen en voor de pijn veroorzaakt door zijn operatief ingrijpen, de medicijnen en procedures voorschrijven die de patiënt wellicht nog konden redden. De politieke denker voelde zich inderdaad als de arts aan het bed van een in wilde koorts verwarde zieke. Zo'n politieke denker was, op zijn manier, ook Hooft. Zowel zijn drama's als zijn geschiedschrijving zijn in laatste instantie literair verwerkte en zodoende voor een breed publiek toegankelijk gemaakte diagnoses van de ziektes waaraan de staten van zijn tijd dreigden onder te gaan. Met in Nederland ongeëvenaard letterkundig talent heeft Hooft de wetenschap van de politiek willen dienen.
Hooft beschreef in zijn Neederlandsche Histoorien waaraan hij vanaf de jaren 1620 tot zijn dood werkte, het epos van Nederlands bevrijding uit Spaanse tyrannie. Maar hij zette zijn verhaal niet in de tonen van een triomfzang. ‘Ik gaa een werk aan,’ zo schreef hij, ‘dat opgeleit is van lotwissel en meenigerley geval; gruwzaam van veldslaaghen, waaterstryden, beleegeringen; bitter van twist; warrigh van muitery; bekladt van moorddaad buiten de baan des kryghs; wrangh van wreedtheit, zelfs in pais.’ Waarlijk, zo begint men geen lofzang op zijn land. Trouwens, deze beroemde zinnen waren voor een belangrijk deel eenvoudig een vertaling van de tekst waarmee de Romeinse patriciër Tacitus omstreeks 100 na Christus in zijn Historiae zijn verhaal over de ontzettende verwarringen in het Romeinse Keizer- | |
| |
rijk van enkele tientallen jaren tevoren had ingeleid. Het was Hooft's ambitie de Nederlandse Tacitus te zijn; niet alleen imiteerde hij zijn stijl en probeerde hij in een door hem zelf gevormd Nederlands de bondigheid, de brevitas, van zijn illustere voorbeeld te evenaren, hij wilde zijn eigen boek ook, net als Tacitus, presenteren als een goed geordende en zorgvuldig geinterpreteerde verzameling empirisch materiaal waaruit de politicus kon leren hoe hij moest handelen. Toen Govert Brasser, thesaurier-generaal van de Unie, in 1642 van Hooft een exemplaar van de pas verschenen Histoorien had ontvangen, bedankte hij in termen die de schrijver zullen hebben verheugd: ‘Indien Taciti Historie verloren ware (dat God verhoede) alle sijne wijse leringen souden uijt uets Historie weer te colligeren sijn.’ Sinds eeuwen, schreef Hooft in zijn boek, is er in de geschiedenis niets gebeurd rijker dan de Nederlandse Opstand ‘in allerley leeringen van 't beloop der wereldsche dingen, oft wonderlyker, oft waarneemenswaarder, tot onderwys van Vorsten en volken.’
De wijsheden van de politieke wetenschap uit Hooft's tijd waren harden somber. Wilde men enige orde bewaren in de staat, er voor zorgen dat de roekeloze volksmassa onderdanig bleef en de mateloze ambities van de adel werden bedwongen, dan was veel voorzichtigheid nodig en soms meer dan dat, namelijk slimheid, veinzerij, bedrog. De staatsraison vroeg vaak niet om recht en billijkheid maar bediende zich, tot handhaving van de staatsmacht, van onoorbare middelen. Sommigen - dat waren de aanhangers van Machiavelli - waren extreem in hun cynisme. Anderen waren bedachtzamer, zoals de grote Zuidnederlandse filoloog en commentator van Tacitus, Justus Lipsius, die in 1589, toen Hooft acht jaar oud werd, een boek over politiek samenstelde waarin hij duidelijk maakte dat er tussen goed en kwaad een middenweg ligt, een prudentia mixta, dat is een deugdzame politiek die deugdzaam blijft al is zij aangelengd met druppels bedrog zoals wijn wijn blijft hoewel hij met wat water wordt gemengd.
De vroege zeventiende eeuw was vol dubbelzinnigheden. Hooft kende en bestudeerde hen. Zij bepaalden nu eenmaal het karakter van de politieke wetenschap dier dagen. Maar toch, krijgt men de indruk, heeft Hooft ze niet werkelijk doorleefd. Hij was een zeer subtiele maar, zo lijkt het, ten slotte eenvoudige geest. Dit dankte hij waarschijnlijk aan het feit dat de Nederlandse geschiedenis die hij beschreef, zo'n uitzonderlijk succes had en dat de Nederlandse maatschappij waarin hij leefde, zo door en door burgerlijk was gebleven. In Hooft's denken verloren de harde waarheden van de politiek en van de staatsraison iets van hun intensiteit. De aforismes over
| |
| |
politiek die hij, zoals velen in zijn tijd, opstelde, zijn aardig en treffend maar zeker niet zo cynisch en paradoxaal als vergelijkbaar werk in het minder gelukkige buitenland. En al koos hij voor zijn Neederlandsche Histoorien de stijl en de toon die Tacitus had ontworpen om een wezenlijk kritisch en negatief verhaal te schrijven, hij gebruikte die om te vertellen hoe, ondanks rampen en ellende, de Nederlandse geschiedenis uiteindelijk een gelukkig verloop had en hoe, zoals hij het in de opdracht van zijn boek aan Frederik Hendrik formuleerde, ‘de hulk der vereenighde gewesten, herwaarts en derwaarts geschupt vande worstelende winden, eindtlyk, uit zoo grouwzaam een' zee, in deeze haaven van tydtlyke zaaligheit, niet zoo zeer gevoert als geworpen, schynt.’
Hooft die in de politiek de kernwetenschap van zijn tijd had leren zien, heeft nooit een politieke doctrine opgesteld en eigenlijk nooit duidelijk gezegd of hij een republiek beter vond dan een monarchie. Dat was zijn probleem niet. Maar wel heeft hij, zoals velen toen, echter op zijn wijze, verlangd naar de boven menselijke kleinheid verheven heldenfiguur, de vreesloze, aan eigenbelang ontstegen half-goddelijke edelman die wij ons niet, op moderne manier, moeten voorstellen als een charismatische volksleider met schone toekomstidealen, maar als een werkelijke vorst, een moedig veldheer die vrede wil, een machtige die zich in dienst stelt van zijn volk. Zijn hoge persoon verzoent de verschrikkelijke dubbelzinnigheden van het politieke leven en maakt het ons mogelijk iets van hoop te voelen bij, ja, soms te genieten van het ogenschijnlijk zo treurige tafereel van de geschiedenis. Willem de Zwijger was zo'n held. Diens zoon, Frederik Hendrik was het eveneens. In September 1629 veroverde Prins Frederik Hendrik 's-Hertogenbosch. Hooft schreef als dank een lang en ingewikkeld gedicht waarin de provincie Holland haar stadhouder toespreekt. In haar tweede strofe zegt de provincie, dat kleine en lang roemloos gebleven staatje, nu vol trots tot haar prins:
Mijn zon, mijn zoon, terwijl dat andre landen slóófden
‘Tmergh hunner lenden ujt, in teelt van oorloghshóófden
En vorsten vol verstands, om hoogh te zijn gemelt,
Zoo deed, eeuw in, eeuw ujt, jck niet dan krachten gaêren,
Om 't overtreffen tal met deughd, en U te baeren
Tot pujkstael zonder vlek van een’ volmaekten helt.
Nu wij Hooft herdenken en hem dus kennen en lezen, vragen wij ons vanzelfsprekend af waarom wij dat na zoveel eeuwen nog doen. Waarderen wij
| |
| |
in hem vooral de politieke denker? Zeker niet. Zijn politieke analyses leveren ons niet veel nuttige inzichten meer. Waarderen wij in hem, naast de dichter, ook de historicus? Zeker wel. Misschien hebben wij hem voor de interpretatie van het tijdvak dat hij beschrijft, niet vaak meer nodig. Het verhaal echter dat hij vertelt, de taferelen die hij schildert, de karakteristieken van personen die hij schetst, treffen en ontroeren ook de lezer van nu. De vitaliteit van dit boek is zeer groot gebleken. Het dankt dit aan zijn geleerdheid en ernst, aan de heldere en eerlijke visie op mensen en dingen, aan de pittigheid van zijn zeldzame stijl. Wij kunnen nog steeds genieten van Hooft's literaire meesterschap en dank zij zijn zeggingskracht meeleven niet alleen met de grootheden uit die tijd maar ook met talloze eenvoudige burgers, boeren, vissers, handwerkslieden, vrouwen en mannen, braven en boeven waarvan hij de ervaringen en de handelingen tijdens de sombere jaren van de Opstand met precisie en compassie verhaalt in dit werk over lotwissel en menigerlei geval.
|
|