Openingswoord in de Nieuwe Kerk op 18 maart 1981
Door de voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, mevrouw Dr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen
Majesteit, Koninklijke Hoogheid, Dames en Heren leden van het Erecomité, in het bijzonder u, Mevrouw de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, mijne Heren Dienaren van de Kroon, Meneer de Ambassadeur van het Koninkrijk België, Meneer de Commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Holland, Meneer de Loco-Burgemeester van de Hooft-stad Amsterdam, mijne Heren vertegenwoordigers van het ministerie dat de belangen van onze cultuur, dus ook van ons culturele verleden behartigt, en u allen die deze bijeenkomst met uw tegenwoordigheid vereert, met name U leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde,
Het is me niet onbekend dat ik me op een thans ongebruikelijk geworden manier tot u richt. Onze tijd is er niet een van plichtplegingen en ik had met een aanzienlijk korter aanhef kunnen volstaan zonder u voor het hoofd te stoten. Maar ik heb voor deze royale reeks aansprekingen gekozen ter ere van de grote Nederlander die wij vandaag herdenken, een functionaris in een republiek weliswaar, maar wel levend in een tijd die aan titulatuur, aan rang en onderscheid hechtte. Hooft heeft er moeite voor gedaan om door de Franse koning tot ridder in de orde van St. Michiel benoemd te worden, en hij heeft van die onderscheiding genoten. Hij zelf nam in zijn correspondentie op het punt van de etiquette altijd de grootste zorg in acht, en de manier waarop hij zijn brieven wist te beëindigen is daarom beroemd geworden. Op 19 januari 1643 maakt hij bijvoorbeeld dit slot aan een brief gericht tot Frederik Hendrik: ‘...kussende, op 't nedrigste, de onverwinlijke hand Uwer Hoogheid, en mij nijgende t'haarwaarts, met enen ijver, betamende, Doorluchtigheid, hoogstgeboren Vorst, genadigste Here, Uw’ Hoogheids getrouwen onderdaan, en ootmoedigsten dienaar, P.C. Hooft.’
Wat zou hij vereerd geweest zijn, Majesteit, Koninklijke Hoogheid, met Uw aanwezigheid hier, wat zou hij gevleid zijn geweest wanneer hij geweten had dat eens de Nieuwe Kerk vol zou zitten, te zijner ere, met Nederlanders uit vele lagen van de bevolking, regeerders, geleerden, mensen van onderwijs en cultuur, schrijvers en musici en zo veel anderen.