teert zijn nog niet de clichés van weledelgestrenge heer en uw dienstwillige dienaar die ze in latere tijd werden. Ze zijn altijd weer anders, die formuleringen bij Hooft, en hij varieert en nuanceert ze naar gelang de inhoud van de brief en de persoon van de geadresseerde.
De beleefdheid is een spel met goede verstaanders. Zoals ook het vertoon van geleerdheid geen loze praalzucht is, maar een manier om in allerlei verwijzingen, krullen en vergelijkingen de gedachten heel precies over te dragen. Het is het spel van de rederijkerskamer. Maar het is niet, zoals de rederijkerstraditie wil, louter het vernuftige en erudiete woordenspel omwille van het woordenspel. Ook weegt mee de wil om anderen te ontzien. Het ontstaat uit een humanistische geest van verdraagzaamheid en de wens, anderen in hun waarde te laten en niet rechtstreeks en bruut te benaderen. Het klopt wel met wat de geschiedenis over de zeventiende-eeuwse verdraagzaamheid leerde. Maar daarbij dacht je meestal ook aan deugdelijke saaiheid en dat klopte dan niet met dat vrolijke gezelschap in de Muiderkring. Lees je in die brieven, dán begrijp je pas hoe ze waren, die mensen in die tijd. Het woordenspel wordt bedreven op de wijze van een galante dans. In variaties op en experimenten met voorgeschreven stijlfiguren wordt de conversatie opgebouwd. Zoals met waaiers waarin een hele taal gesproken kan worden, zo voeren deze taalvirtuozen verhullend en tegelijkertijd onthullend hun gesprekken.
Dat cultiveren van de omgangsvorm doet ook denken aan de stijl van een hofhouding, van bijvoorbeeld Lodewijk de Veertiende, waar getrouwen zich met elkaar onderhielden via een daar tot ritueel geworden systeem van buigingen, knixen, formules en intonaties. Ook dát is de barok, en het is niet zo verwonderlijk dat Hooft in zijn Huis te Muiden een kring van intimi om zich verzamelde, een kring van welgestelde en erudiete mensen, die iets weg had van een hof.
Wat ook treft is, dat zo'n hooggeplaatst en aanzienlijk heer als Pieter Corneliszoon Hooft, magistraat en historicus, in zijn zwierige lyrische verzen uiting kon geven aan amoureuze inblazingen zonder dat men daar iets ongewoons in zag. Een magistraat, die zich vrijmoedig in verliefde minnezangen uitleeft, zou in onze tijd hoogst ongebruikelijk zijn. Bij onze voorvaderen lag dat kennelijk wat eenvoudiger... Of moet ik zeggen gecompliceerder? In de barok werd de natuur wel gecultiveerd - men denke aan de architectonische tuinaanleg -, maar het blééf natuur. En in de woordkunst werden gevoelens wél in een stylistisch keurslijf gedwongen. Maar juist bij de steeds met taal experimenterende Hooft zie je dat het gevoelens blijven. In