Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1981
(1981)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
De geopiaceerde wereld van Willem Bilderdijk
| |
[pagina 28]
| |
vaderland. Hierin kon ik het druggebruik van enkele tientallen auteurs vanaf Bilderdijk tot heden aantonen en voorts enige gedachten wijden aan de invloed van het druggebruik op de ‘literaire productie’.Ga naar eind7 Ik ben er van overtuigd dat er nauwelijks één negentiende-eeuwse Nederlandse schrijver te vinden zal zijn die zich niet heeft overgegeven aan de opiomanie. Helaas kent Nederland nauwelijks een dagboektraditie of een horde ijverige biografen. Daarom kan een enigszins volledig overzicht van de literaire psychofarmacohistorie pas geschreven worden na gedurig archiefonderzoek. Voorts zou het aanbeveling verdienen als wat meer neerlandici zich, in plaats van de structuur van damesromannetjes, met letterkundige geschiedenis zouden bezighouden. Inmiddels richt dit verwijt zich niet tegen dr. W.B. van Staveren. Deze schreef in 1906 het artikel Bilderdijk en de geneeskunde.Ga naar eind8 Hij wees daarin uitvoerig op Bilderdijk's immens opiumgebruik. Hij kon beschikken over ruim honderd, eigenhandig door de dichter geschreven, opiumrecepten waarvan er heden nog negenendertig gemakkelijk bereikbaar zijn.Ga naar eind9 Indien men alle uitingen van Bilderdijk over zijn ‘verslaving’ - zo kan men haar gerust noemen, doch daarover aanstonds - in één boekdeel bijeen zou voegen, zou de lezer kunnen beschikken over een unieke lamentatie die een waardige pendant zou zijn van De Quincey's Confessions of an English Opium-eater.Ga naar eind10 Bilderdijk was voornamelijk een opiofaag. Ofschoon De Quincey's boek doet vermoeden dat de schrijver opium at, is dat niet waar. De Quincey dronk opium, opgelost in alcohol (laudanum). Bilderdijk nam het opium meestal tot zich op orale wijze, in de vorm van pillen. Bij wijze van feestelijkheid liet Bilderdijk zijn pillen verzilveren. Zelfs in de negentiende eeuw waren er goedkopere wijzen om het poeder bijeen te houden. Een recept van 3 januari 1821 vraagt om pure opium, bereid met peru-balsum, in een zilveren jasje gestoken.Ga naar eind11
Bilderdijks opiofagie moet reeds begonnen zijn te Leiden waar hij als jongeman de rechten bestudeerde.Ga naar eind12 Zodoende kan men concluderen dat Bilderdijk met gemak zijn vijftigjarig addictie-jubileum heeft kunnen vieren. Waarom gebruikte Bilderdijk opium? In de eerste plaats gebruikte hij het omdat het in zijn tijd werd beschouwd als een algemeen middel tegen pijntjes en grote smart. Kan de moderne lijder beschikken over een grote keuze aan pijnstillers - waaronder uiteraard het zeer gangbare aspirine - in Bilderdijk's tijd was er weinig anders voorhanden, tegen bijvoorbeeld | |
[pagina 29]
| |
kiespijn, dan opiumGa naar eind13 Enig inzicht omtrent verslaving, afhankelijkheid en de nadelen van dit middel bestond nauwelijks. In Bilderdijk's Verklarende Geslachtslijst der Naamwoorden geeft hij bij het lemma ‘Maankop’ (=opium): ‘Vrouwelijk als plant - Onzijdig niet dan als vergif of geneesmiddel.’Ga naar eind14 In het eerste deel van dit werk verklaart de dichter onder ‘Heul of Heulbloem (de maankop, papaver)’: ‘bij onze Ouden genoemd als de algemeene toevlucht en panacé in pijnen en ziekten.’Ga naar eind15 Blijkbaar gold het niet alleen voor ‘de Ouden’ (lees: de oude Grieken en Romeinen). Ook de grootste klager uit onze letteren wist van wanten. Bilderdijk immers schrijft in zijn De Ziekte der Geleerden - een vermakelijk gedicht als het niet een schriftelijk bewijs was van Bilderdijks schizothymie - dat alcoholische drank ‘als heulsap werkt’,Ga naar eind16 en dus dat opium dezelfde verdovende werking heeft als alcohol. Elders noemt de gekwelde poëet heulsap ‘dat bedwelmende moordvenijn, [...] | Ja, die vijandin van 't leven | Zal hulp, verzachting, troost, zal zielsverkwikking geven. | Ja, wat den roem verwierf van sluipontspanningskracht, | De heilrijke Opium wordt nooit naar eisch geacht! | Wee echter, die 't misbruikt! dit middel zo ontzettend | In werking, zoo geducht, zoo kracht- en geestverpletterend!’Ga naar eind17 Bilderdijk misbruikte opium. Of liever gezegd: de opium misbruikte hem want niet de druggebruiker is meester van zichzelf maar de drug is meester van de gebruiker. Bilderdijk's vreemdsoortige maar vooral ook wankelmoedige opvattingen over ziekte, pijn en het opiaat werden reeds spoedig bestreden. Een van de meest superieure publicaties is die van Gijsbert Swartendijk Stierling (‘gewoon practiserend en stads med. doct. te Haarlem’). In zijn Proeve eener oordeelkundige beschouwing van sommige belangrijke onderwerpen betrekkelijk De Ziekte Der Geleerden van Mr. Willem BilderdijkGa naar eind18 toont de arts op volkomen Spinozistische wijze het ongelijk van zijn opponent aan. In dit 331 bladzijden tellende boekwerk geeft hij niet alleen, à la Spinoza's Ethica, vijf delen maar tevens een fabelachtige parafrase op het Spinozistische jargon. Het Derde Hoofdstuk luidt bijvoorbeeld Over het Denken en het Denkvermogen. In het Vierde Hoofdstuk ageert Stierling hevig tegen Bilderdijk's opvattingen over ‘smetstoffen’ en ‘besmetting’. De dichter was immers van mening dat - om het in een kort bestek samen te vatten - besmetting en smetstoffen een door God gewenst en geschonken gegeven waren. Men moest deze niet bestrijden doch aanvaarden. In Bilderdijk's tijd verschenen er vele verstandige geschriften die de koepokinenting aanbevalen. Er werden zelfs prijsvragen uitgeschreven om het antwoord op de vraag te verkrijgen: ‘Welke zijn de geschiktste | |
[pagina 30]
| |
middelen, om den gemeenen Man in ons Vaderland, zoo ten platten Lande, als in de Steden, tot het gewillig gebruik maaken van de Inëntinge der Kinderpokjes aan te moedigen [...]?’Ga naar eind19 Bilderdijk bestreed - of in het gunstigste geval: negeerde - deze publicaties. Hij was dan ook een naar mens, een ruziemaker, een aartsreactionair en vooral een melancholicus van de meest moordende soort. Het valt moeilijk uit te maken of Bilderdijk nu een onplezierig mens was vanwege zijn natuur (geslacht, opvoeding, jeugd) of vanwege zijn verslaving. De ‘schrijvende’ Bilderdijk loopt immers nagenoeg synchroon met de ‘geaddictioneerde’ Bilderdijk. De moderne psychiatrie heeft ons een groot aantal termen geleverd die ons niet veel verder helpen. Wellicht slechts één term - die wij hierboven reeds opvoerden: de schizothymie. Deze term moeten wij in het geval-Bilderdijk echter weer verfijnen. Hij is een typisch slachtoffer van een ziekte - die tegenwoordig door geen ziekenfondspakket meer erkend lijkt - de schizothyme melancholie. Een syndroom van het schijnbaar eeuwigdurende verdriet dat de lijder enerzijds heel reactionaire standpunten laat vertolken en anderszins tot volkomen decadentheid laat geraken. Lepenies heeft dit syndroom op knappe wijze beschreven; Bilderdijk lijkt af en toe verdacht veel op de casus-Baudelaire. Liet Baudelaire eens zijn haar groen verven, een andere maal was hij de spreekbuis voor de meest behoudende lieden van de toenmalige Franse samenleving.Ga naar eind20 Bilderdijk moet een zenuwlijder zijn geweest van de meest intense soort. Hij is, daarbuiten, een klassiek voorbeeld van de ‘ingebeelde zieke’.Ga naar eind21 De dichter immers die zijn sterven bijkans dagelijks aankondigt, bereikt de krasse ouderdom van vijfenzeventig jaren. Ondanks zijn bundel De Voet in 't Graf uit 1827. Hij eindigt zijn Voorbericht voor de zoveelste maal met een ‘Vaart wel!’ En zelfs toen had hij nog een paar jaar te gaan. Goethe (1749-1832, dus bijna een volmaakt synchrone tijdgenoot van Bilderdijk) - óók een gebruiker van opiaten en andere drogerende middelenGa naar eind22 - verschilt hevig van Bilderdijk, wiens buurman hij bijna was tijdens zijn ballingschap te Duitsland. Was Goethe vaak werkelijk doodziek,Ga naar eind23 Bilderdijk's ziek-zijn was pathografisch voor een groot gedeelte niet verder aantoonbaar dan de klacht zelf. Het ziek-zijn en het ‘lijden’ van Bilderdijk was (én is) literair zeer reëel. Het ziek-zijn is Bilderdijk's poëzie. Bilderdijk's religieus fanatisme - dat zekere Tweede Kamerleden ter rechterzijde bijkans tot vrijdenkers maakt - kan, zo laat het zich aanzien, voor een groot gedeelte verklaard worden uit de bovenzinnelijke roezen | |
[pagina 31]
| |
die de dichter onder invloed van het opium uitzat. Schreef hij niet ooit in zijn gedicht Uitspanning: ‘God schonk me een beter opiaat’?Ga naar eind24 God als drug! Karl Marx zou plezier aan deze sententie hebben beleefd. Was hij immers niet de schrijver van de dooddoener: ‘Godsdienst is opium van het volk?’Ga naar eind25 Opiumgebruik leidt niet zelden tot een mystieke godsbeleving - zoals in het geval-Novalis - en tot spijsverteringskwalen (‘'t gruwzaamst windbeklemmen’, bijvoorbeeld, bij Bilderdijk in diens Ziekte), tot hypochondrie, tot hypomanie en tot veelschrijverij.Ga naar eind26 Zo ook bij Bilderdijk. De dichter heeft ons een gigantisch oeuvre nagelaten. Het is ‘dromerig’ van aard. Vaak ook drijverig en vooral teveel. Druggebruik levert grofgenomen twee soorten (typologieën) van gebruikers op. De gebruiker die lethargisch wordt en niets-doende terneerzit. En de gebruiker - die wij in de moderne literatuur ook nog wel eens tegenkomen - die tot veelschrijverij vervalt en aan wie elke zelfkritiek ontnomen lijkt.Ga naar eind27 Een gebruiker klaagt. Lamenteert de huidige gebruiker hoofdzakelijk over het gebrek aan heroïne - en in de meer bijzondere zin over het gemis van geld daar het opiaat, heroïne, vanwege zijn illegaliteit zeer kostbaar is - Bilderdijk klaagde over alles behalve het verkrijgbaarheidsaspect. De dichter leefde dan ook in die benijdenswaardige eeuw waarin het opiaat vrij en gemakkelijk te verkrijgen was. Eens schreeuwde zijn zoontje Ursinus te hard. Het kind wilde niet slapen. Het kan aannemelijk worden gemaakt dat Bilderdijk-zelf de dienstmeid opdracht gaf de kleine jongen opium te geven. Het kind stierf aan een overdosis,Ga naar eind28 en de poëtische vader zong: ‘Ja, 'k offerde U dit kind, blijmoedig zonder weenen.’Ga naar eind29 De door de opium omgekomen jongen werd geofferd aan dat andere opiaat, zich noemende God. Dat Bilderdijk's (poëtische) theorie, uiteengezet in de titel van het rouwgedicht voor de nauwelijks éénjarige Ursinus, die luidt: Nagedachtenis van mijn zoontjen Ursinus, door een heimelijk ingegeven slaapmiddel omgebracht uiterst onwaarschijnlijk is, zou ik met het volgende willen aantonen. Bilderdijk veinsde nooit ergens schuldig aan te zijn; terwijl hij (aantoonbaar) aan bijna alle treurigheid in zijn leven - door welke doem dan ook - juist zélf schuldig was. De druggebruiker ziet overal heimelijkheden en complotten in, terwijl hij er meestal zelf, als geen ander, oorzaak en aanleiding toe is. Dat Bilderdijk alle mogelijke moeite deed om zijn nakomelingschap niet tot zijn overlast te doen zijn, kan omstandig in zijn werken en uit zijn leven worden aangetoond. Gebruikers liegen omdat hun échte ellende - de verslaving - zo slecht | |
[pagina 32]
| |
of dikwijls helemaal niet begrepen wordt. Tussen 1810 en 1812 (de datering kan niet nader worden vastgesteld) schreef Bilderdijk een briefje met de tekst: ‘Reeds sedert maandag heb ik opium moeten gebruiken omdat ik geen brood had.’Ga naar eind30 Bilderdijk's leven speelde zich omstreeks deze jaren af omtrent de, inmiddels modieuze, zinswending ‘Niet bij brood alleen.’Ga naar eind31 God en de opium - dat waren zijn drugs! En met tenminste dertien milligram per dag - omgerekend in morfine. Pas later in zijn leven kon hij deze hoge dosis niet langer dagelijks verdragen.Ga naar eind32 Het jaar 1806 levert een archiefspeurder passages op als die van de beschouwer Izaak Bilderdijk. Deze broer van de dichter schreef: ‘Over het geheel heb ik hem nog al vrij redelijk gevonden, dog wat al te drok van discours, en 's nachts is hy het minste, en zelfs (dacht my) min of meer delireerend!’Ga naar eind33 Bilderdijk zelf in een brief aan zijn tweede gade: ‘vanwege hoofdpijn nam ik mijne toevlucht tot den opium waar ik mijn plan gemaakt had, my aan te ontwennen, doch wat zegt plan maken?’ En verder in dit schrijven: ‘Daar men overal zoo veel gehaspeld heeft om opium-pillentjens gemaakt te krijgen, zoo doe my 't genoegen van my uit Brunswijk met den naasten wagen een tamelijk doosjen vol te zenden. Ik zal er daarom niet meer van gebruiken; maar sidder als ik denk, dat ik ze noodig kon hebben, en niet bekomen kunnen. die ik meêgenomen heb, zijn meestal onder weg gebruikt, zonder 't welk de weg niet over te komen geweest ware.’Ga naar eind34 ‘Opium op opium’, gebruikt de getergde volgens een brief, geschreven tussen 28 februari en 1 maart 1806.Ga naar eind35 Uit deze regels wordt duidelijk hoe erg de verslaving de dichter in zijn greep had. Tevens treedt er bij hem het besef van ‘een addict’ te zijn op. De afhankelijkheid van het goedje, bereid uit de Papaver somniferum, heeft Bilderdijk nimmer meer verlaten. Zeer waarschijnlijk overleed hij te Haarlem in een opium-roes. Een werkelijk onthullende passage, van de hand van de dichter in een uiterst moeilijk leesbaar handschrift, werd aangetroffen in de archieven van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. De transcriptie van dit document vertoont een opvallende gelijkenis met gedrogeerd (Opium-, lsd-, haschisch-) proza dat werd vervaardigd door menige auteur in de periode van de Beat Generation. De aantekeningen luiden als volgt:Ga naar eind36 Ach! wat is de mensch dan een samenstel van betrekkingen die geen wezen heeft. | |
[pagina 33]
| |
Maar Hy wilde 't niet. Lieve! 'k ben niet meer in 't aardsche. Ieder oog zondert zich af, en ik zie elk voorwerp dubbeld. Onze oogen zien ieder afzonderlijk. Het verstand beschouwt het als door een voorwerp verwekt, maar 't gevoel is tweederhande, wordt door het verstand vereenigd en onze ziel vergadert daar 't denkbeeld uit. Intusschen wat ben ik dan verschijnsel? 't Behangsel van mijn kamer bestaat uit vierkanten en geeft rust in 't aanschouwen maar De zelfde rust zou 't niet inboezemen; want ons hart wordt door tweederlei trek gedreven. t.w. Er kan geen twijfel mogelijk zijn omtrent het feit dat deze passage onder invloed van opium geschreven is; men lette op de hallucinerend-visuele beschrijvingen en het ‘dubbeld zien’. Opvallend is hier ook weer het optreden van ‘God’. Het moet voor gelovigen (of goedgelovigen) niet gemakkelijk zijn van de volgende stelling kennis te nemen: Bilderdijk's Godsbesef was niet zelden, wellicht vaak, een bovenzinnelijke, hallucinerende ervaring. Waarmee deze ervaring grotendeels teruggebracht kan worden van een immanentreligieuze tot een kunstmatig, gedrogeerde ervaring. | |
[pagina 34]
| |
Het maakt Bilderdijk's jacht op en helse veroordeling van de voorstanders der koepokinenting er niet oprechter op. Nog in onze jaren sterven er in Zeeuwse, Veluwse en andere dorpen kinderen van stijl-christelijke ouders aan de poliomyelitis - een ontsteking van het grijze stof van het ruggemerg - omdat de geloofsovertuiging van de ouders geen inenting toelaat. De strijd tegen de vaccinatie vindt zijn (ideologisch-religieuze) oorsprong in de liederlijke geestdrijverij van Da Costa, Capadose en Bilderdijk.Ga naar eind37 Onwetende kinderen dragen nog steeds de gevolgen van het rabiate geschrijf van deze dwaze fanaten. In een gunstig geval zitten ontroerende meisjes en prachtige jongetjes levenslang in een karretje. In het ergste geval worden onnodig gestikte kinderen ten grave gedragen. Men moet niet vergeten dat in zekere streken van ons land zielenherders nog steeds de gedachten en opvattingen van Willem Bilderdijk prediken. Het zijn dezelfde streken waar men lange verzen van deze dichter uit het hoofd weet te citeren. Bilderdijk en zijn twee companen in de oorlog tegen de vaccinatie vonden dat een kwaal of ziekte uit de hemel, door God, gezonden was en dat deze dus niet bestreden mocht worden. God als voorvechter van de kinderdood en de levenslange invaliditeit.! Men kan zich zulk een God nauwelijks voorstellen. Het hypocriete van Bilderdijk was echter dat hij zijn eigen levenslange kwaal, de melancholie (het verdriet, de onvrede, de zwaarmoedigheid) niet als een door God geschonken, en dus te aanvaarden, kwaad beschouwde. Terwijl kinderen aan de pokjes - zoals de verschrikkelijke ziekte toen nog goedmoedig heette - stierven, verhuisde Bilderdijk zijn toch nauwelijks letale kwaal naar het opiaat. Bilderdijk laadde zich werkelijk vol met deze drug, schreef euforisch en had tegelijkertijd de twijfelachtige eer verantwoordelijk te zijn voor duizenden gestorven of verminkte kinderen. En nóg is de aartsreactionair Bilderdijk verantwoordelijk - zelfs nu de pokken niet meer voorkomen in Nederland - voor dood en verderf. Want de poliomyelitis is immers nog niet uitgeroeid. Bilderdijks theorie dat men niet slikt of prikt tegen een kwaal, doet helaas nog steeds opgeld; zoals boven aangetoond. Ik heb mij wel eens afgevraagd: zou Bilderdijk nu nooit eens terwijl hij opium nam tegen zijn kwaal, gedacht hebben aan die kinderen die hij de dood in schreef en sprak?
Bilderdijk is Nederlands grootste romantische dichterGa naar eind38 en het is een eigenaardigheid van mij om van romantische dichters te houden. Ik heb daar | |
[pagina 35]
| |
weinig moeite mee als het om opiumgebruikende dichters als Novalis, Chatterton of KeatsGa naar eind39 gaat maar ik ben in twijfel indien Bilderdijk het onderwerp van mijn bewondering is. Deze dichter rijmde een sectarisch christendom op zedeloos gedrag, scheldkannonaden op vroomheid en meer vreselijke zaken op ethisch verantwoorde theorieën. Het maakt mijn bewondering voor Bilderdijk tweeslachtig. Even tweeslachtig als het leven en werk van de dichter zelf was. Toch is er een reden om Bilderdijk een diepgaande verachting toe te dragen, inclusief de bewonderaars van zijn leven en werk. Bilderdijk is een interessant pathografisch geval en als zodanig een intensieve studie waard. Maar waarom niet dezelfde aandacht gewijd aan talloze naamloze kraakpandbewoners, kleurlingen, zwarten en heroïne-gebruikers die in ons land een ellendig bestaan als desperado leiden? Het kan toch niet juist zijn dat een tot geschiedenis geworden figuur van redevoeringen, artikelen en boeken wordt voorzien terwijl wij tijdgenoten die wellicht minder onheil dan Bilderdijk hebben aangericht, vergeten? In een cultuur waar - bijvoorbeeld - een heroïne-gebruiker beschouwd én behandeld wordt als een boef, een misdadiger en een verschoppeling en tegelijkertijd een toevallig twee eeuwen geleden geleefd hebbende literator wordt gerekend tot cultuurgoed, is iets mis. Want déze literator onderscheidt zich uitsluitend ten ongunste van de huidige gebruiker. Op één zaak na: Bilderdijk liet een oeuvre achter dat bewondering afdwingt.
Het is onze recente cultuur die Jotie T'Hooft laat sterven - overigens niet zonder het genot van een Verzameld-Werk-op-komst; hij mocht het zelf niet meer meemaken -, die Bilderdijk om zijn fenomenaal dichterschap prijst, en die duizenden ongenoemden de spuit in de ader laat jagen en een doelloze dood doet volbrengen. Ik kan niet anders dan stilstaan bij een maatschappij die drank, tranquillizers, psychodysleptica en anderszins vrijelijk toestaat doch junkies zonder veel bekommernis laat sterven. Het kan toch nauwelijks pas geven ons te interesseren voor een opiofaag van eeuwen geleden en jongens of meisjes, een paar straten verder, te negeren? Schaamte overvalt mij indien ik mij deze tegenstrijdigheid realiseer. Ik kan niet ‘eindeloos ijlen’ in een wereld die de romantiek van Willem Bilderdijk viert en een noodgedwongen sub-cultuur veracht. Er bestaat geen literaire wereld, afgescheiden van een maatschappelijke wereld. Er bestaat een universum waarin Bilderdijk, somber als altijd, op | |
[pagina 36]
| |
zijn levensavond schreef: ‘Wy moeten in de Alvolmaakte Wijsheid die tevens Algoedheid is, onderwerpend berusten, maar niemand weet wat ik in de zalige ontslapene verlieze, en hoe my die onheelbare wonde verscheurt. Bid voor my, lieve broeder.’ (Aan Bastiaan Heykens na het overlijden van zijn tweede vrouw aan de ‘pleuris’, brief van 15 juni 1830)Ga naar eind40 Het is de vraag of Bilderdijk zo geschreven zou hebben als hij bijna anderhalve eeuw later kennis had genomen van het overlijden van de goddeloze junkie T'Hooft. Deze schreef - een halve eeuw jonger dan Bilderdijk - in zijn afscheidsgedicht: Ik sterf, dus het kan niet dat ik mij vergis
als ik u zeg dat gij mijn hart op aarde waart.Ga naar eind41
En ook in dit gedicht gaat het om een vrouw. Twee eeuwen druggebruik heb ik laten passeren, Bilderdijk en T'Hooft hebben hun ‘papieren gedenkzuil’ verkregen. Van duizenden anderen kennen wij niet eens de naam. En dat zou te denken moeten geven. Ga naar eind42 |
|