Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1980
Advies van de jury voor de toekenning
De Commissie voor schone letteren stelt voor aan Oscar de Wit de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1980 toe te kennen voor zijn debuut Met koele obsessie (Amsterdam, De Bezige Bij, 1979).
Dit omvangrijke boek wordt gepresenteerd als het eerste deel van een autobiografische cyclus. De Wit, die in 1935 te Bandung op Java werd geboren uit Nederlands-Zwitserse ouders, kwam in 1946 als wees in Nederland aan. In Met koele obsessie probeert hij zijn Indische jaren en vooral de identiteit van het kind dat hij was met behulp van een bewust geleide herinnering nader te bepalen.
Het is behalve een onderzoek naar de eigen jeugd ook een grondige zelfanalyse. De vorm die De Wit daarvoor heeft gekozen legt zo min mogelijk vást, laat ruimte voor interrupties, nuanceringen en uitweidingen. Zo ontstaat een amalgaam van dagboeknotities, verhalende herinneringen, sprookjes, korte essays en, zelfs, een uitvoerig notenapparaat. Die vorm is niet het uiteindelijke resultaat van een langdurig proces van introspectie, maar biedt dat proces juist in ontwikkeling aan. De Wit blijkt een voorliefde te hebben voor auteurs als Multatuli, Du Perron en Stendhal, maar ook als hij hen niet genoemd zou hebben, zou de vorm van zijn boek daar al op wijzen.
In zijn dagelijks leven, heeft De Wit de stap aangedurft van wetenschap naar kunst. Zijn boek getuigt van een verleden waarin veel psychologische, wetenschaps-theoretische, filosofische, historische en literaire kennis is vergaard, die nu een actieve rol gaat spelen bij dit zelfonderzoek.
Dat De Wit eerder om ‘werkelijkheid’ dan om ‘kunst’ bekommerd is, moge blijken uit het volgende citaat: ‘ach, eigenlijk gaat het me niet eens om goed proza in de letterkundige (wat heet) betekenis [...], maar om met de mededelingen die de werkelijkheid als uitgangspunt hebben, doch tegelijk iets weten toe te voegen aan datgene wat wij onder werkelijkheid hebben leren verstaan: proza waarin stukjes doorleefde, verwerkte en doordachte werkelijkheid vervat zitten.’ Dit uitgangspunt imponeert niet op elke bladzij van zijn boek, dat kennelijk nogal spontaan geschreven is. Stilistisch is De Wit op zijn best als hij de werkelijkheid van zijn jeugd oproept, de werkelijkheid van een moeder, een vader en een kind in Indië, van het Jappenkamp, van een weesjongen op de boot naar Nederland. Dat