Bijlage II Rapport van de jury voor de toekenning van de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1979
Omdat de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs de afgelopen twee jaar aan prozawerken is toegekend, heeft de Commissie voor schone letteren haar aandacht thans vooral op de poëzie gericht. Bovendien wil de Commissie duidelijk doen uitkomen dat er sprake is van een aanmoedigings-prijs, zodat zij alleen die auteurs in aanmerking heeft doen komen van wie ten hoogste twee boekpublikaties zijn verschenen.
Het resultaat van haar onderzoek en besprekingen is, dat de Commissie unaniem tot het advies is gekomen de dichtbundel Wat ze zei en andere gedichten, geschreven door Hans Tentije en verschenen in november 1978, met de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs te bekronen. Wat ze zei en andere gedichten is de tweede bundel van de vierendertigjarige Tentije, die in 1975 debuteerde met de dichtbundel Alles is er.
De voor bekroning voorgedragen bundel onderscheidt zich in de eerste plaats door een sterke thematische samenhang tussen het openingsgedicht Nog eenmaal en alle daarop volgende afdelingen Schepen, rivieren, Om daar te liggen, Drenkplaatsen, Terwijl de zomer duurt en Wat ze zei.
Het hoofdthema is de onmogelijkheid momenten van intense beleving in hun totaliteit, hevigheid of ook wel leegte vast te leggen. In de steeds herhaalde pogingen daartoe wordt echter door een uiterst trefzeker taalgebruik op magische wijze de geladenheid van een beleving, die daarna tot een ‘dichtgesneeuwd beeld’ is verstard weer opgeroepen.
In de eerste plaats wordt het moment ruimtelijk benaderd: ‘toch een plek te vinden, plaats misschien van bestemming’ is de tweede regel van het openingsgedicht en het woord ‘plek’ wordt verder in de bundel meermalen gebruikt, maar de ontoereikendheid van deze benadering wordt verwoord in: ‘de plek vind je terug, nooit 't gebeurde’ (Schepen, rivieren iv). De oorzaak hiervan is de tijd: ‘een plek die ophoudt / te bestaan zodra ik wegga / die nooit heeft bestaan voordat ik er kwam’ (Drenkplaatsen 6), zodat Tentije het gedicht Fajoem uit de cyclus Om daar te liggen begint met de regel: ‘Er zijn plaatsen te over, er is altijd tijd te kort’.
Toch blijft de dichter proberen, zoals weer in het openingsgedicht is te lezen, ‘'t uitzicht dat zichzelf schildert / als iets wat niet, nee, nergens over gaat / te beschrijven’.
Ook dit ‘uitzicht’ keert, zij het soms als ‘zicht’, ‘'t kijken’, ‘'t beeld’, in